GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

UIT DE HISTORIE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

UIT DE HISTORIE

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

GESCHIEDSCHRIJVING!

Tijdens de bezetting verscheen te Londen in het Nederiandsch een werk, bevattende de geschiedenis van Nederland onder het Duitsche juk. Het is getiteld: Je maintiendrai, en is geschreven door L. de Jong, die een positie bekleedde bij radio-Oranje.

In het vierde deel — het vierde jaar der nazi-tyrannie in Nederland — wordt o.a. gehandeld over het verzet der kerken. Na een citaat uit een Chr. Geref. kerkbode, waarin de verzetsgeest niet aan het woord is, komt de volgende passage (blz. 200/1), waarop een gemeenteüd mij attent maakte:

Neen —• dan was de geest bij de Gereformeerde Kerken in Nederland anders 1 Het was geen toeval, dat zij het eerst van alle kerkgenootschappen van hun aanhankelijkheid aan democratie en Oranje publiekelijk hadden getuigd, reeds in September 1940. En ook nadien bleef deze groote groep gereformeerden vooraan staan in de slagorde van het verzet.

Des te dieper werd het door velen binnen en buiten dien strijdvaardigen kring betreurd, dat zich vanaf 1942 in den boezem van het kerkgenootschap een theologisch conflict voordeed, dat de kerk op haar grondvesten deed beven.

Sinds enikele jaren al, had één van de hoogleeraren van de Kampensche Hoogeschool — vóór de vereeniging van Afgescheidenen en Doleerenden de hoogeschool der Christelijk- Gereformeerden — Prof. Dr K. Schilder, in zijn blad „De Reformatie" een opvatting inzake het genadeverbond gepredikt die van de door de Gereformeerden aanvaarde afweek. Hun Algemeene Synode had in 1905 de uitspraak gedaan, „dat, volgens de belijdenis onzer Kerken, het zaad des verbonds, krachtens de belofte Gods te houden is voor wedergeboren en in Christus geheiligd, totdat bij het opwassen uit hun wandel of leer het tegendeel blijkt". Schilder en zijn leerlingen waren van meening, dat men de kinderen niet moest „houden voor" geloovigen, maar dat zij geloovigen waren, tot het tegendeel zou blijken. Teneinde de oneenigheden die uit dit dispuut voortvloeiden, te stuiten, herhaalde de Algemeene Synode van 1942 de uitspraak van 1905 en bevestigde haar. Verschillende bezwaren, tegen die beslissing ingebracht, werden door de Synode van 1943 voor ongeldig verklaard. Het conflict nam echter scherper vormen aan. Prof. Schilder ried den kerkeraad van Kampen — waar hij woonde — aan, de besluiten der Synode niet te aanvaarden. Later richtte hij een soortgelijken oproep tot alle Kerkeraden. Prof. Schilder's voornaamste medestander, de emeritus-hoogleeraar Prof. Greydanus, schreef voorts een brochure waarin hij beweerde, dat men in de verklaring van 1905 maar „ondoordacht" „een-en-ander dat wel klonk, bijeengeschreven" had.

In de eerste maanden van 1944 kwam het tot een kerkelijke uitbarsting. De Generale Synode der Gereformeerde Kerken kwam begin Februari te Utrecht bijeen, en besloot een afvaardiging te zenden naar de twee kerkeraden (Kampen en Giessendam-Nederhardinxveld) die zich naast Prof. Schilder hadden geschaard. Het gevolg was, dat de beide kerkeraden voorloopig op hun houding terugkwamen, maar Prof. Schilder en Prof. Greydanus waren onverzoenlijk. Greydanus verwierp de verbondsbeschouwing van 1905 als „ongereformeerd en onschriftuurlijk". Toen Schilder het hoofd niet wilde buigen, besloot de Generale Synode eind Maart 1944 Schilder te schorsen als hoogleeraar aan de Theologische Hoogeschool èn als emeritus-predikant van de Gereformeerde Kerk Rotterdam- Delfshaven — zulks voor den tijd van drie maanden. Al ter vergadering der Synode dienden geestverwanten van Schilder een request in, waarin zij betoogden, dat de Synode niet gerechtigd was, een predikant te schorsen. De drang tot „factievorming" bestond dus nog voort, toen het vierde bezettingsjaar ten einde liep.

Wanneer we dit lezen wrijven we ons de oogen uit. Deze beschrijving geeft een totaal verkleurd beeld van wat inderdaad is geschied.

In de eerste plaats moet de lof voor de Gereformeerde kerken met een korreltje zout genomen worden. De houding van de Gereformeerde kerken in haar officieel optreden is niet zoo daverend geweest. Ik denk b.v. aan het miserabele advies over den arbeidsdienst.

Voorts hadden hier niet onvermeld mogen blijven — al waren het niet de kerken die officieel daarin spraken — de artikelen die prof. Schilder schreef in De Reformatie gedurende de eerste maanden van den bezettingstijd. Niet omdat Schilder die schreef, maar omdat deze artikelen een geweldige nationale beteekenis hadden en nog hebben. Deze artikelen, waarnaar gegrepen werd door duizenden handen ook buiten den Gereformeerden kring, hebben de moeheid en verslagenheid doorbroken, ze hebben de veerkracht vernieuwd, ze hebben de oogen geopend voor den achtergrond van het ontzaglijk gebeuren dier dagen, ze hebben doen geboren worden het geestelijk verzet.

De groote beteekenis van De Reformatie werd door de Duitschers wel onderkend. Terwijl Heraut en Standaard rustig bleven verschijnen — De Standaard met een kleine onderbreking in den tijd toen Cohjn nog hoofdredacteur was — werd De Reformatie heel spoedig verboden. Dat blad was een gevaar voor de nationaal-socialisten.

In een beschrijving van het geestelijk verzet tegen het nationaal-socialisme mogen deze artikelen niet onvermeld blijven. Anders wordt aan de waarheid te kort gedaan. Misschien kan den heer De Jong de bundel „Bezet Bezit" eens in handen gegeven worden. Dan kan hij aanvullen wat hij schreef in Je maintiendrai.

De weergave van het dogmatisch verschil, dat in het kerkelijk conflict een rol heeft gespeeld, is eenvoudig belachelijk. De synode zegt: houden voor wedergeboren en in Christus geheiligd totdat het tegendeel bhjkt. Dat is volkomen juist. Hier wordt ook letterlijk geciteerd, wat officieel als kerkelijke beüjdenis is vastgelegd. Van Schilder en zijn leerlingen wordt gezegd: zij beweren dat de kinderen des verbonds geloovigen z ij n totdat het tegendeel bhjkt. Schilder laat dus de veronderstelde wedergeboorte los, en gaat een vast gestelde wedergeboorte verdedigen. Wat in dat geval de toevoeging: „totdat het tegendeel blijkt", er nog bij moet doen is niet recht duideUjk. BUjf ik in de hier gegeven dilemmatiek hangen, dan is er nog meer voor te zeggen om de twee standpunten precies andersom te verdeelen: de synode gaat er van uit dat de kinderen des verbonds geloovigen z ij n totdat het tegendeel bhjkt. Laten we daar echter niet over filosofeeren. Ieder die maar een kleia beetje op de hoogte is, weet dat van deze geschiedschrijving niets deugt.

De bron van het confhct, de binding aan de gegeven leeruitspraak, de eisch haar te beschouwen als goddelijke leerinhoud, op straffe van schorsing en afzetting te leeren door ambtsdragers, wordt niet genoemd.

Ook t.a.v. het kerkrechteüjke wordt een onjuiste voorstelling geboden. „Prof. Schilder ried den kerkeraad van Kampen — waar hij woonde — aan, de besluiten der Synode niet te aanvaarden", zoo zegt Je maintiendrai. Maar dat is zoo nooit gebeurd. In „Eerste- en tweedehands gezag" zijn de brieven aan den Kamper kerkeraad afgedrukt. Daar gaat het niet over niet-aanvaarden van de besluiten der Synode. Dat is wel de stijl geweest waarin de Synode zelf sprak. Van Schilder en Greijdanus werd geëischt een aanvaarden van de besluiten der Sjmode. Maar Schilder schreef over bepaalde besluiten, die op de tafels der kerkeraden lagen. En hij adviseerde niet, ze niet te aanvaarden zonder meer. Hij scüireef als een bezwaard gemeentelid aan z ij n kerkeraad — de ontzaglijke beteekenis van des schrijvers uitdrukking „waar hij woonde" ontgaat den onkundigen lezer en wellicht ook den schrijver zelf —, daarmede bewandelende den kerkehjken weg, en in zijn schrijven ook dien kerkeraad den kerkehjken weg op stuwende. De inhoud van dit schrijven behoeft hier verder niet te worden weergegeven.

Ten eenenmale onjuist is ook de volgende zinsnede: „Later richtte hij een soortgehjken oproep tot alle Kerkeraden". Wat Schilder aan alle kerkeraden zond, was een afschrift van een aan de Synode gerichten brief, waarin een pacificatievoorslag werd gedaan. Toen werd die voorslag niet aanvaard. Later is wel eens gezegd, zonder Schilder te rechtvaardigen: zoo had het moeten gaan.

Over wat verder nog volgt kunnen we wel zwijgen. Van prof. Greijdanus worden een paar uitdrukkingen aangehaald, zonder dat op het verband, waarin ze voorkomen, wordt ingegaan. Dat is geen fraaie methode en voert tot onjuiste geschiedschrijving.

De laatste zin van de geciteerde passage mag nog wel eenige aandacht hebben. „De drang tot „factievorming" bestond dus nog voort, toen het vierde bezettingsjaar ten einde liep". Dat wordt hierop gegrond dat geestverwanten van Schilder bezwaar maakten tegen schorsing van een predikant door de Synode. Een bezwaarschrift indienen met argumenten ontleend aan de kerkenordening, het gemeenschappelijk accoord van samenleving, is dus uiting van partijzucht. Neen, meneer De Jong, de partijzucht werd gevonden niet daar waar het gemeenschappelijk accoord werd gehandhaafd, maar daar waar men, met terzijdestelling van het gemeenschappeüjk accoord, een bepaalde partij in de kerk tot heerschappij bracht.

Hieraan moet nog het volgende worden toegevoegd:

Blijkens het „voorwoord" (volgens wijlen prof. Van Gtelderen een Germanisme) heeft de schrijver ook dit deel voltooid tijdens de bezetting, toen hij in Londen verbhjf hield, en moest hij afgaan op inUchtingen die hem langs verschillende wegen werden verstrekt. We kunnen dus niet alles op zijn rekening zetten. Des te meer mag van hem verwacht worden, nu hij zelf alles kan nagaan uit de stukken, aanvulling en rectificatie.

We hebben hier dus weer een geval waaruit blijkt hoe slecht de in Engeland vertoevende Nederlanders op de hoogte waren van wat hier omging. Dat geldt voor de politiek, het geldt ook voor de kerk.

Sappemeer.

B. JONGELING.

Naschrift. Het door ds J. terecht „miserabel" genoemde Synodale advies inzake den arbeidsdienst is er gekomen, nadat aanvankeüjk, in een uitstekend, klaar sprekend rapport, een goeden kant was uitgestuurd door prof. Greijdanus, met anderen, die thans aan den heer de Jong een klacht over factievorming ontlokken. Maar toen kwam — beducht de een, en behoedzaam collaboreerend de ander — de andere strooming los, en die heeft het heele zaakje verknoeid, en geleid tot het slappe besluit, dat tenslotte genomen werd, en dat „Londen" heeft moeten teleurstellen.

Het kwam er door de groep H. H. Kuyper, die natuurhjk een woordvoerder vond om het voor hem in orde te krijgen. Als de heer De Jong, destijds in Londen, had geweten, wie de regeering te Londen werkeUjk hebben gesteund, en wie, onder leiding van haar verloochenaar dr H. H. Kuyper, haar tegenwerkten, dan zou hij anders hebben geschreven.

REDACTIE.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 12 oktober 1946

De Reformatie | 8 Pagina's

UIT DE HISTORIE

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 12 oktober 1946

De Reformatie | 8 Pagina's