GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

antwooRd - schRijven.

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Bij-ds L. Doekes kwam, als antwoord op het schrijven der deputaten onzer Groninger Sjmode inzake haar opdracht naar sirt. 136, sub I, gedateerd Mei 1947, het volgende stuk in:

Amsterdam, October 1947.

Deputaten der Gen. Syn. van de Geref. Kerken in Nederland, gehouden te Zwolle Aug.-Oot. 1946, voor eventueele samenspreking met de Geref. Kerken (onderh. art. 31 E.O.).

Aan de Deputaten (naar art. 136 sub 1 der acta van de Gen. Syn. te Groningen 1946) van de Geref. Kerken in Nederland (onderh. art. 31 K.O.).

Waarde Broeders,

Het door U aan dr L. van der Zanden als 2e scriba van de Synode van Zwolle verzonden schrijven, gedateerd Meigl947, werd door hem aan ons doorgezonden en kwam in ons bezit.

Het komt ons voor, dat Gij de bedoeling van het schrijven der Synode van Zwolle in verschillende opzichten misverstaan hebt. Reeds dit zou bewijzen, hoe gegrond de door die Synode uitgesproken vrees is, dat een schriftelijke gedachtenwisseling licht misverstanden doet ontstaan. Hoewel wij moeten vreezen, dat ons antwoord opnieuw misverstanden zal doen rijzen, willen wij toch trachten, enkele van de nü gerezen misverstanden door dit schrijven uit den weg te ruimen.

Gij schrijft, dat de Synode van Zwolle U het voorstel tot samenspreking niet had mogen doen, daar immers door Uw Synode uitdrukkelijk bepaald is, dat de gedachtenwisseling voorshands alleen schriftelijk aou geschieden en Gij toch niet moogt handelen in strijd met die bepaling, omdat van haar niet gezegd kan worden, dat zij in strijd zou zijn met Gods Woord of met de K.O.

De Synode van Zwolle heeft echter, gelet op het motief, , dat bij de beslissing Uwer Synode blijkbaar gegolden heeft, n.l. dat alle geloovigen met de onderhandelingen moeten kunnen meeleven — een gedachte die op zichzelf de volle instemming onzer Synode had. Zij trachtte Uw Sj^ode hierin tegemoet te komen door haar voorstel, dat telkens van de gevoerde bespreking een door beide partijen goedgekeurd communiqué gepubliceerd zou worden. Zij hoopte, dat dit voorstel, gezien het belang van de zaak der onderhandeling, U aanleiding zou geven, te trachten, een tusschentijdsche Synode Uwer Kerken bijeen te doen komen. Het was aan de Ssmode van Zwolle bekend, dat Gij die vrijheid hadt. Nog willen wij er bij U op aandringen, van deze vrijheid gebruik te maken.

Wat de quaestie van schriftelijk of mondeling onderhandelen betreft, wij hebben reeds opgemerkt, dat Uw schrijven bewijst, hoe licht er bij schriftelijke onderhandelingen misverstanden ontstaan. Bovendien echter, bij een schriftelijke onderhandeling blijven wij op een afstand van elkander, op dien afstand kan het wantrouwen voortdurend gevoed worden, terwijl toch zonder onderling vertrouwen wij geen stap verder kunnen komen. Noodzakelijk moet dan de onderhandeling ontaarden in een schaakspel, waarbij de een den ander tracht schaakmat te zetten. Willen wij werkelijk eenig resultaat verwachten, dan zullen wij in een anderen geest de onderhandelingen moeten beginnen. Die andere geest zou bij een persoonlijke ontmoeting en bij gemeenschappelijk gebed eerder verkregen kunnen worden. Er is bij ons nog eenige hoop, dat het tot die persoonlijke ontmoeting komen kan. Uw Synode besloot, dat de onderhandeling „voorshands" alleen schriftelijk zou geschieden. Wij vragen ons af: hoe wij dit „voorshands" hebben te verstaan. , Is er eenig uitzicht, dat na eenige schriftelijke preliminairen toch spoedig tot de mondelinge onderhandeling kan worden overgegaan? Ehi zoo ja, welke preliniinairen zouden dan volgen^ U'moeten voorafgaan?

Over de vrees der Synode van Zwolle voor het ontstaan van misverstanden ten slotte nog het volgende. Gij schrijft, dat Gij deze vrees niet begrijpt, daar er zooveel misverstanden tusschen U en ons bestaan. Wij ontkennen dit laatste niet. Kennelijk doelde de Synode van Zwolle op misverstanden, die nieuw zouden kunnen ontstaan, en sprak zij de vrees uit, dat de bestaande misverstanden met nog andere zouden vermeerderd worden. Gij zult het met ons eens zijn, dat er ons veel aan gelegen moet zijn, dat in elk geval te voorkomen.

Gij beklaagt U er over, dat van onze zijde een verkeerde voorstelling van zaken gegeven wordt, wanneer gezegd wordt, dat ons voorstel door Uw Synode is afgewezen. Gij wijst er op, dat door Uw Synode slechts geconcludeerd werd, „dat inwilliging van het tot haar Uwerzijds gekomen verzoek in den daaraan blijkenszijn t e k s t g e g e v e n vorm van Godswege ons verboden wordt als zondig, schadelijk, gevaarlijk en zinloos", en dat zij bovendien geconcludeerd heeft, dat „ook op de in haar vorm verwerpelijke uitnoodiging der Utrechtsche vergadering toch om 'sHeeren wil in positieven zin zou te reageeren zij n". Wij kunnen U verzekeren, dat deze dingen niet aan de Synode te Zwolle ontgaan zijn. Evenmin is haar echter ontgaan, dat in de besluiten Uwer Synode gesproken wordt van een „eigen initiatief", waartoe zij genoopt zou zijn. Van een eigen initiatief kan slechts gesproken worden, wan'neer dat, wat te voren was, verworpen is. Reeds dit kan den indruk wekken, dat wij ons toch willen begeven tot het schaakspel, gelijk het hierboven afgekeurd werd. Wij maakten echter deze opmerking slechts om U ervan te overtuiAn, dat bij de Synode van Zwolle geen kwade trouw voorzat, toen zij sprak van een afgewezen zijn van het onzerzijds gedane voorstel. Heeft zij zieh in de bedoeling van het door Uw Synode gegeven antwoord vergist, dan kunnen wij ons daarover alleen maar verbigden. Het blijkt ons dan, dat aan Uw zijde de wil voorzit, de uitgestoken hand niet te weigeren.

Nog steeds aanvaardt Gij niet, dat wij geen Uwer buiten het koninkrijk der hemelen gesloten hebben. Ook wat dit gedeelte van Uw schrijven betreft, bebestaat bij U o.i. misverstand omtrent de bedoeling van den door de Synode van Zwolle aan U gerichten brief. Het is ons achteraf gebleken, dat inderdaad in sommige gevallen de persoonlijke censuur, de afhouding van het avondmaal, is toegepast. Wat betreft de onwetendheid der Synode van Zwolle dienomtrent willen wij alleen opmerken: indien de broedersi zich in het geval, dat zij de geoefende censuur onrechtma­ tig achtten, op de meerdere vergaderingen beroepen hadden, zou de Synode daarvan geweten hebben. Wat echter de Synode te Zwolle vooral wilde betoogen, is, dat afhouding van het avondmaal nog niet beteekent het sluiten buiten het koninkrijk der hemelen. Zij heeft zich daartoe beroepen op de uitspraak van de Synode van Middelburg, dat in sommige gevallen de afhouding van het avondmaal zelfs het gansche leven kan duren, omdat iemand blijft voortgaan in den verkeerden weg, terwijl het toch niet juist zou zijn, tot de ' excommunicatie over te gaan, omdat de woorden van het formulier van den ban niet toepasselijk zijn. Gij merkt daartegen wel op, dat de uitspraak van de Synode te Middelburg een geheel ander geval betrof, n.l. het geval van leden onzer kerken, die elders kerkten; maar genoemde uitspraak bewijst dan toch, dat een tuchtmaatregel, die niet zijn doel bereikt, niet altijd tot de uiterste remedie behoeft te leiden. Gij hadt bij dit gedeelte van het schrijven der Synode van Zwolle op „het derde der vergelijking" moeten letten. Of het bij de (de) tusschen U en ons aanhangige quaestie ooit tot die uiterste remedie moest komen, zou bij ieder geval op zichzelf moeten beoordeeld zijn. In elk geval blijkt wel, dat het onjuist is te zeggen, dat wij U buiten het koninkrijk der hemelen gesloten hebben.

Ook verzet gij U tegen wat in den brief van de Synode te Zwolle opgemerkt is over dat gedeelte van het op Uw Synode te Groningen uitgebrachte rapport, dat handelt over het bij Uw Synode ingekomen schrijven van den bij Uw verband aangesloten kerkeraad van Breda. Gij wijst er op, dat Paulus in 2-Oor. 6 : 14 het beeld gebruikt van twee verschillende dieren, die niet onder één juk passen, en verwijst dan naar wat dr F. W. Grosheide in zijn commentaar daarbij aanteekent. Ma.ar verliest Gij dan geheel uit het oog, .dat Paulus daar spreekt over de verbintenis tusschen een geloovige en een ongeloovige? Gij kunt tegen ons niet opmerken, dat' ook wij nu op „het derde der vergelijking" moeten letten, want het ging er dan (den) kerkeraad van Breda juist om, alle gemeenschap met ons te weigeren op grond van die uitspraak der Schrift. Immers, zoo citeerde die kerkeraad uit datzelfde vers, „wat mededeel heeft de gerechtigheid met de ongierechtigheid? " of uit een andere schriftplaats: verwerp een ketterschen mensch na de eerste en tweede vermaning". In het ter Uwer Synode uitgebrachte rapport is die positiekeuze, alsof wij als ongelbovigen te beschouwen waren, met wie Gij geen gemeenschap kondt hebben, niet met verontwaardiging afgewezen. Dat is het, wat ons ook blijkens den brief van de Synode van Zwolle pijnlijk getroffen heeft. Wij zijn geneigd te vragen, of niet veeleer Gij het zijt, dié ons buiten het koninkrijk der hemelen sluit. Dat was trouwens ook de bedoeling van de vraag der Synode te ZlwoUe, toen zij vroeg, of Gij ons den broedemaam weigerdet. Onbegrijpelijk is ons 't gedeelte van Uw schrijven, waarin Gij over die vraag handelt. Gij spreekt ^ daarin van een sprong, welke door ons gedaan zou zijn van „broeder" naar „geloovige". Is dan voor U een „broeder" niet hetzelfde als een „geloovige"? Of wilt Gij den broedernaam beperken tot de leden Uwer Kerken, terwijl er dan buiten Uw Kerken nog wel geloovigen zijn, die Gij echter geen „broeders" zoudt willen noemen? Voorloopig moeten wij zeggen, dat wij U in deze(n) gedachtengang niet begrijpen.

Wij zijn niet ingegaan op alles, wat Gij in Uw brief hebt opgemerkt, omdat wij nog altijd hopen, dat Uw Synode tot een samenspreking bereid zal zijn. Een antwoord op het slot van Uw brief vorme echter ook het slot van ons schrijven. Gij schrijft daar, dat het niet gaat om Uw recht, maar om het recht van Christus, den Koning der kerk. Zijt Gij zoö overtuigd, dat Gij Uw eigen recht niet zoekt? Hoe gemakkelijk komen wij er toe, ons eigen recht met dat van Christus

te vereenzelvigen! Hierover zijn wij het blijkbaar eens, dat wij ons eigen recht niet mogen zoeken, maar dat wij wel zullen opkomen voor het recht van Christus. Hoe zal echter blijken, dat wij niet ons eigen recht zoeken ? Moet dat niet hierin uitkomen, dat wij niet het recht inj eigen handen nemen, maar ih de eerste plaats de bevoegde instanties laten oordeelenf? ). Zoo heeft Christus het toch bedoeld, toen Hij ons zeide, dat wij den booze niet zouden wederstaan. Wij zijn het er over eens, dat Christus daarmee niet den plicht b.v. Van de overheid ontkend heeft, zelfs met het zwaard den booze te wederstaan." Anders zou immers Rom. 13 met deze uitspraak van Christus in strijd zijn. Christus bedoelde te zeggen, dat wij' het recht niet in eigen handen zullen nemen. Daaruit zal moeten blijken, dat wij niet ons eigen recht zoeken, 't Spijt ons, van U te moeten zeggen, dat Gij den kerkelijken weg niet tot het einde toe afgeloopen hebt. Stel eens, dat het alles onrecht was, wat door kerkeraad of Synode U aangedaan is, dan nog zoudt Gij de roeping gehad hebben, U op een' meerdere vergadering te beroepen of op een volgende Synode redres te zoeken. Nu hebt Gij echter het recht in eigen handen genomen, ©aarmee hebt Gij niet bewezen, dat Gij het recht van Christus en niet Uw eigen recht zoekt. Wij willen hiermee niet in hoogheid over U oordeelen, maar wel meenen wij juist in den geest der liefde U op dit vejfkeerde in Uw weg te moeten wijzen.

Broeders, nog steeds blijft ons hart naar U uitgaan. Wij hopen, dat Uw Synode, dank zij mede Uw aandrang, bereid zal zijn, met ons in mondeling overleg te treden. Wij bidden den Heere, dat Hij ons in den weg van Zijn recht eens weer tot elkander brenge.

'De Deputaten voornoemd:

Ds J. WEGGEMANS, Hilversum.

Prof. dr G. C. BERKOUWER, Amsterdam.

Ds N. DUURSEMA, Nw. Amsterdam.

Tm S. G. DE GRAAF, Amsterdam.

Prof. dr D. NAUTA, Amsterdam.

Prof. dr J. RIDDERBOS, Kampen.

A. WARNAAR, Hazerswoude.

J. WILSCHUT, Rotterdam.

Namens Dteputaten:

(.w.g.) J. WEGGEMANS, voorzitter. (w.g.) S. G. DE GRAAF, secretaris.

Correspondentie-adres: ds J. Weggemans, Alb. Perkstraat 10, Hilversum.

Het stuk, waarop dit antwoord teruggrijpt, staat in „De Reformatie" van 17 Mei 1947.

S. GREIJDANUS.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 15 november 1947

De Reformatie | 8 Pagina's

antwooRd - schRijven.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 15 november 1947

De Reformatie | 8 Pagina's