GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Een woord van twee friesche predikanten, III (Slot).

Bekijk het origineel

Een woord van twee friesche predikanten, III (Slot).

23 minuten leestijd Arcering uitzetten

We geven hier het slot van het ingezonden stuk. Sprekende over den door hen geschorsten „groven zondaar" (!) diaken Hoekstra, merken inzenders op:

Hij is bij herhaling attent gemaakt op de inconsequentie, dat hij den kerlceraad van 'Sexbierum opwekte tot vrijmaking, maar dat hij na afwijzing van deze opwekking niet zelf deed, wat hij van den kerkeraad vorderde.

Welzoo, die diaken was dus inconsequent. Nu, ik vind het ook; ieder weet, dat ik allen, die niet voor God durven verzekeren, dat de eischen van dr J. Ridderbos (gemakshalve zeggen we 't maar zoo), ik bedoel die van 1944 (niet de latere) eischen van God waren, en die toch maar blijven communiceeren met dr J. Ridderbos, inconsequent noem. Diaken Hoekstra was inconsequent (maar hij heeft in 1944 gelukkig beter inzicht verworven). Maar inzenders zijn het ook en br. H. leerde de inconsequentie van hèn. Heel de synodocratische symbiose bestaat uit inconsequentie, tot dr J. Ridderbos toe, die met zijn helpers, Nauta en Dijk en Den Hartogh en zoo, al maar in en uit redeneert, en die vandaag Gods eischen zóó, en morgen Gods eischen tenminste een gekloofde haar anders stelt (begrijpt hij niet, dat de locus de Deo hier gevaar loopt? ), terwijl hij toch almaar weigert „peccavi" te zeggen. Inzenders blijven bovendien met hem inconsequent; wat ze —> naar eigen verzekering — niet langer „kunnen dragen", dat dragen ze toch nog eiken dag. En moeten nu de grootmeesters der inconsequentie een kleinhandelaar daarom schorsen, jmst dan, als het licht der consequentie uit de wet der oprechtheid bij hem doorbreekt? Moeten zij hèm schorsen, omdat hij nog eens nadenken wou, toen gebleken was, dat zijn kerkeraad niet wilde doen, wat hij voorstelde, terwijl hij tussohen zichzelf en een kerkeraad het onderscheid zich realiseerde? Hem schorsen, omdat hij eens-wou nadenken over een kerkeraad, die dr Ridderbos van 1946 volgde, en daarom dr Ridderbos van 1944 verloochende? Want in 1944 schreef dr Ridderbos: als uw geweten het u niet toelaat te doen wat wij besloten, wel, verbreek dan toch het kerkverband! Dat schreef hij aan één ambtsdrager (K. S., parallel dus met diaken Hoekstra), en óók aan een geheelen kerkeraad (Wezep, parallel dus met den raad van Sexbierum). Wel, wel, wel, in den Dom der Inconsequenties durven nog twee Inconsequenten een derdpn Inconsequente verwijten, dat de inconsequentie inconsequent is.......

Hooren we verder:

Doch telkens is hierbij erop gewezen, dat wij niet zijn vrijmaking begeerden, maar zijn terugkeer van de dwaling zijns wegs, dat wij echter tevens volledige helderheid inzake standpunt en houding van br. Hoekstra wenschten.

Zoo zoo. „De dwaling zijns wegs". Het wordt zoo maar even geconstateerd. Maar Hebraïsmen zijn geen argumenten. Als de heeren precies zeggen, wat volgens hen die dwaling des Hoekstra-wegs was, zal ik hun bewijzen, dat zij zelf nèt zoo „dwaalden". En wat die „h, e 1 d e r h e i d" betreft: geen onhelderder figuur dan die der friesche predikanten. Ze kunnen 't niet langer dragen, zeggen ze; maar ze dragen toch. Ze doen honderd maal meer dan wie om gelijksoortige daad van hen door een synode gescheiden zijn, maar ze verduren de scheiding en voltrekken ze ook zelf; „de facto", en ook „de iure". Als ik hen evenwel thans goed begrijp, dan hebben de inzenders thans , , volledige helderheid" gegeven „inzake standpunt en houding" van henzelf, 't Komt hierop neer: dr Ridderbos mag in Gods naam handen uiteenrukken, die zij ineengestrengeld willen laten, en banden verbreken, die zij willen bestendigen, en verklaren dat God het wil, en die verklaring later weer de facto terugnemen doch de iure handhaven, maar zij zullen Ridderbos de handen blijven drukken, want die heeft een meerderheidje kunnen krijgen toen er geen weerstand was en de meerderheid heeft tenslotte gelijk in haar wils decreten; wil zij niet haar decreten t e-Eugnemen, dan onderwerpt men zich daaraan, en zet artikel 7 der Confessie op zij. Ik geloof, dat we de friesche predikanten als groep thans in helder licht zien. Maar we noemen het: duisternis.

Vervolgens:

3e. Br. S. Hoekstra werd nimmer in staat van beschuldiging gesteld, omdat hij zich met zijn bezwaren richtte tot den kerkeraad, maar omdat hij, nadat de kerkeraad een hem niet bevredigende uitspraak had gedaan, weigerde den kerkelijken weg van classis, Partic. Synode en Generale Synode te gaan, zulks in strijd met zijn belofte, door onderteekenlng van het verbindingsformulier gedaan.

Het is gemakkelijk gezegd, maar waar ishet b e w ij s ? Welke' passage uit het „verbindingsformulier" kan hier worden geciteerd tegen diaken Hoekstra, en hoe kan men eventueel deze passage keeren tegen hem als men ze leest incombinatie met wat de synodes, diede fijiesche predikanten nog steeds metterdaad volgen, hebben uitgesproken in de rapporten en oekaèies omtrent „den kerkelijken weg", gel ij k deze is uitgestippeld tegenover K. S. ? Of zijn die rapporten soms niet daarmee te combineeren? Dan stond diaken Hoekstra voor een keus, het een óf 't ander. En zoo doen ook de friesche predikanten een keus, het een óf 't ander. Wij zien niet in, waarom de één uit den warwinkel van Riddeibos' en Nauta's zeer uiteenloopende kerkrechtelijke wenken een keus mag doen en de ander niet. Tenzij men zegt, dat de Dagon van het bijeenblijven-tot-elken-prijs niet mag vallen. In feite is dan ook deze ketterij thans die der inzenders. Waarmee ze dr A. Kuyper veroordeelen; zie wat we van hem aanhaalden en zie wat Scheiding en Doleantie hebben aangedurfd, die het systeem van in-geengeval een bestaand verband verbreken hebben gescholden als afgodendienst.

Voorts:

4e. Metterdaad kan deze schorsing medewerken aan het openbaar worden der geesten. Wanneer de Vrijge-

maakten van oordeel zijn, dat men tot bevordering van de vrtjmaJklng zelfs een kerk tot valsche kerk kan verklaren en dan toch die kerk kan blijven dienen In het ambt, dan komt er helderheid.

Wat „de Vrijgemaakten" oordeelen, moeten inzenders maar liever niet beoordeelen uit één geval van een door de inconsequentie van inzenders zelf inconsequent gemaakten broeder, doch uit wat zij o f f i c i-eelenge'Éaeenschappelijk aan de kerkelijke vergaderingen schreven. Uit geen letter van deze schrifturen blijkt, dat zij het praedicaat „valsche kerk" gaan hanteeren „tot bevordering van de vrijmakin g". Zij doen dat alleen ter handhaving van de belijdenis. Inzenders weten daar geen raad meer mee, vrees ik. Weshalve te meer het odium van insinuatie op hen valt, als zij schrijven: , ^

Dan blijkt, dat men het ontoelaatbare wil tolereeren en goedkeuren, als het maar de vrijmaking kan dienen.

Als het „ontoelaatbaar" is, een bestaande kerk te qualificeeren naar de confessioneele normen in haar aanwijzing der „valsche kerk", en dan tevens een tijdlang "nog zich in te spannen voor haar bekeering, wel, dan. heeft alweer dr A. Kuyper het „ontoelaatbare" gepropageerd. Laten inzenders dan toch eens een „postuum eerherstel" geven aan de hervormde kerk, die hem om „ontoelaatbare" handelingen schorste en vervolgde, door dadel ij k hervormd te worden; ook de hervormde kerk kent groepen, wier leden tot hun dood toe blijven protesteeren, maar niet komen tot de daad der gehoorzaamheid. Als inzenders verklaren:

Daarin wordt een geest openbaar, die naar ons oordeel met kracht bestreden moet worden. Dit Is naar ons gevoelen scheurmaking en aantasting van de heiligheid van • kerk en ajnbt.

dan zuchten wij: wat is de „h e i 1 i g h e i d" van kerk en ambt? Volgens inzenders is het daarmee in strijd, als men de kerk valsch acht en haar toch nog helpen wil in de b'ekeering. Ze meten dus de „heiligheid" naar het eens en vooral „heilig-verklaard e". Wij meten ze af naar de wet van God, neergelegd in art. 7 Gel. Bel. en art. 31 K.O. Zij willen niet zondigen tegen de relatie : ambtsdrager tegenover de gegeven gemeenschap der als mede-ambtsdragers erkenden. Maar als die relatie zelf soms zondig is? Dan moet ze prijsgegeven worden, juist vanwege de heiligheid der roeping Gods, die tot de ambtsdragers komt, en die neergelegd is in art. 7 Confessie en art. 31 K.O.

Eindelijk: '

Wij hebben door medewerking te verleenen aan deze schorsing, dan ook geen. streep gehaald door de mede door ons onderteekende brochure „Om recht, revisie en hereeniglng". Maar die deze schorsing zondig durft noemen, die staat niet in de rechte verhouding tot kerk en ambt.

Met dank voor de plaatsing,

Hoogachtend,

Dr J. Schelhaas Hzn.

Ds L. van Urk.

Tzummarum, Sexbierum. 28 November 1947.

Inzenders hebben wél een streep gehaald door hun brochure. Want ze hebben gedragen, en nu ook laten dragen, wat ze eerst niet meer zeiden te kimnen dragen. Ze hebben ook zelf de consequentie getrokken uit hun afgoderij met een gegeven grootheid: verband met Ridderbos-Gix)sheide-Nauta tot eiken prijs. Ze hebben iemand als openbaren groven zondaar uitgebannen, dien zij voor God, als ze straks gaan slapen, niet durven noemen een openbaren groven zondaar naar de artikelen der K.O., die ze hier toch hebben durven hanteeren. Wie zulk een schorsing aandurft, die doet precies wat zijn synode wil: je mag gerust doen wat aan een paar lastige lieden in Gods naam verboden werd, als je maar niet de consequentie trekt hetzij uit de adviezen-Ridderbos-synode: meneer, loop er dan toch uit, hetzij uit de wet Gods, die zegt: heb aan openbare zonden geen gemeenschap en b e d r ij f ze niet mede zelf op gezag van menschen. Ze heb-ben zich in een zonde tegen 5e en 9e gebod evenzeer vergrepen aan een kind van God als hun synode.

Die lacht dan ook in haar vuistje.

En aan zulke sinistere lachjes is „de kerk" altijd doodgegaan. Het is de dood der „valsche kerk", die slechts dan de vuisten balt als 't zoo te pas komt, of liever s c h ij n t te komen.

Ze moeten in de buurt van zulke lieden maar-liever geen rectorale oraties houden over het pragmatisme van — de Amerikanen. Want d i t is pragma­ tisme van de slechtste soort.

K. S.

„Interkerkelijk congres”, P.A. Oudestraat 6, kampen.

Te Kampen, Oudestraat 6, is gevestigd de Theologische Hoogeschool van de in 1944 ontstane grootheid, die men duidelijkheidshalve kan noemen: de synodocratische gemeenschap van thans vier formulieren van (onderstelde) eenigheid.

Daar wordt a.s. Dinsdagmiddag — we schrijven vandaag 10 Januari — geopend een „interkerkelijk congres". Het te Kampen verschijnend orgaan „Strijdend Nederland" meende onlangs een waardeerend artikel, dat geschreven was met het oog op prof. Greijdanus' jubileum, niet te kunnen publiceeren zonder de inleidende woorden, dat een „geestverwant" van den jubilaris aan het blad deze copie had doen toekomen. Het bleef „neutraal"; of er ook in de copie soms wat gewijzigd wordt, laten we maar onbesproken. Thans geeft ditzelfde blad, verschijnend in een stad, waar de synodocraten verre in de minderheid zijn, zonder eenige nadere inleiding een niet als ingezonden aangediend artikel, waarin iemand de hulp der burgerij inroept voor het slagen van bedoeld congres. Het gaat uit van de V.S.T.F. (Vereeniging Studenten Theolog^ische Faculteiten), voorloopig nog in Nederland, later, naar het blad hoopt, ook in Europa. Niet zonder enthousiasme wordt verteld, dat men de duitsche theologen helpen wil.

Nu, dat heeft zin. Toen ik in Elrlangen studeerde, kwamen op een goeden dag er 800 theologische "studenten aan; maar in de kerkdiensten, den volgenden Zondag, kon men in de opkomst geen verschil zien met den vorigen Zondag. Wil men studenten van zulk een land thans na den oorlog helpen, dan zal men hun den Christus der Schriften moeten prediken, en het gezag der Schriften, en vooral niet moeten disputabel stellen wat het geloof als boven allen twijfel verheven belijdt. Niet disputabel stellen, b.v. door als gelijkwaardig naast elkaar te plaatsen, en met gelijk recht voor onderzoek voor te dragen: ja en neen. Vooral niet in een gebouw, waaruit men pas verv/ijderd heeft twee hoogleeraren, die ervoor bedankten, te doen alsof een formule van dr J. Ridderbos, die hijzelf later ging prijsgeven en veranderen, van God was, zóó, dat ook geen gekloofde haar ervan mocht worden prijsgegeven, zonder schorsing en afzetting te verdienen vanwege deze groote openbare zonde.

Wie spreken daar nu? Dr H. N. Ridderbos zal beginnen met het meer en meer gebruikelijke artikel , , wijdingsure". Als het ongewijde dan gewijd, en düs in orde gemaakt is, spreken, volgens program, prof. dr G. V. d. Leeuw, de man v£in het sacramentalisme en een heel eind — naar eigen zeggen —• met Barth op hetzelfde pad meeloopende, prof. dr A. A. v. Ruler, leerling van den barthiaanschen prof. Haitjema, en op het pad van Barth hem geheel begeleidend, zij het dan over heel de linie wat onrustig; zendeling P. M. Legêne, iemand namens de bmtenlandsche comnïissie der V.S.T.F.; prof. dr H. Dooyeweerd, die ons den laatsten tijd verontrust met theorieën over het gebied, waarop kerkelijk aanvaarde belijdenisschriften al of niet iets te zeggen hebben, en prof. dr W. Banning, die, modem theoloog en socialist, met dr J. Waterink vlak na den oorlogeen N(ederlandsche) J(eugd) G(emeenschap) heeft helpen vormen, en ons allen daarmee de stuipen op het lijf joeg.

De andere faculteit in Kampen, die haar residentie Broederweg 15 heeft, is niet gevraagd. Dat is maar goed ook, al betwijfel ik, of de motieven, die den een wel, den ander niet in aanmerking lieten komen, goed zijn. Wellicht meent men, dat zulke ketters als daar doceeren aan die duitsche en andere studenten niets goeds te bieden hebben.

En dat gaat nu allemaal gebeuren in Oudestraat 6. We 'vertellen 't even aan die lezers, die ons vroegen wat we onlangs bedoelden met de aldaar te verwachten invasie van ketters.

Een wijding vermag tegenwoordig veel. Ze ontsteekt de interconfessioneele schemerlampjes. D|e zijn toch zoo knus, meneer. Meneer, maar meneer! Wie helpt ons dit zeggen?

K. S.

Filosofie en confessie.

In aansluiting aan hetgeen „De Reformatie" reeds eerder publiceerde, heeft het zijn nut afschrift te geven ook van onderstaanden brief, waarmee onderteekenaar bedankte voor het lidmaatschap van de Vereeniging van Calvinistische Wijsbegeerte. Bij deze publicatie kan de vraag worden gesteld, of zij formeel juist is, daar de brief betreft een vereenigingszaak van ten deele intern karakter en verwijst naar Correspondentie-bladen die niet behooren tot de voor ieder vrij bereikbare lectuur. Die vraag heb ik overwogen; ik meen echter tot publicatie niet alleen volle vrijheid te bezitten, doch ook verplicht te zijn. Wat het eerste — het recht — aangaat, de behandelde zaak is sinds lang van veel wijder strekking dan een interne aangelegenheid; zij betreft immers de mogelijkheid van lidmaatschap en de Statuten en deze beide zijn als zoodanig publiek van aard. En vervolgens is het wèl-lid-zijn zoowel als het niet-(meer)-lid-zijn een notoir feit, waarvan rekenschap af te leggen ook een plicht is, zeker in de sinds enkele jaren ontstane situatie en na de in dit blad reeds gegeven publicaties. Blijft de practische moeilijkheid van verwijzing naar vereenigingslectuiu", die ik me niet competent acht volledig op te lossen; ik meen echter aan dit bezwaar genoegzaam tegemoet te komen met een enkele aanhaling van passages die handelen over het standpunt dat de vereeniging officieel en dus publiek wil innemen en verklaart ingenomen te hebben sinds de oprichting alsmede van hetgeen op het critieke punt prof. Holwerda daartegenover stelde; de hoofdzaak van onderstaand schrijven zal daarmede \duidelijk ge­ noeg zijn voor degenen die deze openbare feiten willen kennen en beoordeelen.

Volgen eerst de juist bedoelde aanhalingen: Blijkens het letterlijke verslag merkte prof. Dooyeweerd in de bijzondere ledenvergadering op 12 Juni 1946 (apart voor bespreking dezer kwesties belegd) op, dat met opzet en voordacht de formuleering van art. 2 der Vereeniging gekozen is zooals zij luidt, namelijk:

„Niet dat de vereeniging zich stelt op den grondslag van de drie formulieren van eenigheid, maar zóó, dat wij ons stellen op den grondslag van de Heilige Schrift, beleden als te zijn Gods Woord; en zóó beleden als Gods Woord, zooals dit in de drie formulieren van eenigheid geschiedt. D.w.z. wij erkennen, dat de Bijbel Gods Woord is" ^'

„Een, andere binding mocht ook • niet komen. Een. andere binding zou beteekeneh verkerkelijking van wat naai zijn aard niet kerkelijk is. Onze vereeniging kan niet bestaan als een kerkelijke vereeniging".

Daartegenover stelde prof. Holwerda:

„Ik bind mij niet formeel, maar aan den inhoud die beleden is.

Elk belijden is niet maar een belijden: de Schrift is het Woord Gods, zonder dat ik daarbij over den inhoud der Schrift iets zeg. Belijden houdt in: God zegt mij dit en dat in de Schrift, heel concreet.

Dat raakt mij in mijn .dagelijksch leven ook hier.

Dat belijden is fundamenteel voor heel ons leven: huwelijk, gezin, kerk, ook hier.

Is dit verkefkelijking? Mlerminst. De kerk heeft belijdenis te doen van het Woord. Ik bind mij aan dat Woord, waarvan de inhoud omschreven is in de djie formulieren van eenigheid.

(Dus) niet gebonden aan een kerkelijk verband, wel echter aan de kerkelijke belijdenis. En die belijdenis heeft consequenties in de politiek etc".

(resp. op pag. 33 en 39 van de Corr. bl. der Ver. voor C. W., XII, 1).

Met name naar de laatste passage verwijst het schrijven waarvan hier afschrift volgt:

Utrecht, 3 Januari 1948.

Aan het Bestuiu-van de Vereeniging voor Calvinistische Wijsbegeerte, p/a den Hooggeleerden Heer Prof. Dr D. H. Th. VoUenhoven (voorzitter), Amsterdam.

Mijne Heeren,

Reeds langen tijd overwoog ik de vraag of het mij mogelijk was op een zuivere basis lid te blijven van Uw vereeniging in verband met de moeilijkheden, behandeld in de Correspondentiebladen XII, 1, April 1947, in het verslag van de op 12 Juni 1946 gehouden bijzondere ledenvergadering en mitsdien in die vergadering zelve.

In dit opzicht had ik reeds bezwaren, grootendeels rakende aan die, welke Prof. Holwerda in de bewuste vergadering zijnerzijds ontwikkelde, alsook aan die waarvan Di Jongeling en Van der Stoel in een gepubliceerd schrijven U later blijk gaven. Dat ik zelf toch nog geen beslissing U mededeelde, gelijk hier zal worden gedaan, geschiedde:

1e) omdat, ik nog overwoog of metterdaad deze bezwaren doorslaggevend moesten zijn voor het afbreken der samenwerking in Uw kring;

2e) omdat ik eerst — ook ten behoeve van Ie — nog meerdere zekerheid en preciese informatie afwachtte over het standpimt van de vereeniging en haar bestuur;

3e) omdat ik ook na ontvangst van zulke inlichtingen in den vorm van het April 1947 gedateerd uitvoerig verslag der vergadering in de corr. bladen niet direct schriftelijk wilde afhandelen, maar begeerde eerst Prof. VoUenhoven persoonlijk te spreken en mijn bezwaren rechtstreeks hem kenbaar te maken, in rekening brengend zoowel de officieele qualiteit van Uw voorzitter als de particuliere verhouding tot denzelfden, welke hij voor mij sinds meerdere jaren tot een aangename en door mij gewaardeerde heeft gemaakt en het respect dat ik hem in meer dan één opzicht ook als hoogleeraar verschuldigd ben.

Thans echter heb ik zulk gesprek met prof. Vollenhoven in twee keer mogen houden. Alhoewel daarin alleen de hoofdpunten werden besproken en een nieuw gesprek over enkele onderdeden nog in de bedoeling lag, waartoe ik echter nog geen gelegenheid had, meen ik toch door het gevoerde gesprek voldoende duidelijkheid te hebben ontvangen en mijnerzijds gegeven om zonder gevaar voor misverstand of het wekken van een verkeerden indruk U mijn standpunt mede te deelen. Ik doe dat thans, zonder verder uitstel, omdat ik Uw jaarvergadering niet wil laten voorbijgaan zonder U helderheid te hebben verschaft over mijn lidmaatschap.

Die helderheid U verschaffende, deel ik U nu mede, dat ik bedank als lid Uwer vereeniging.

De grond voor deze beslissing is hoofdzakelijk gelegen in het standpunt dat de vereeniging inneemt betreffende haar verhouding tot de confessie, overeenkomstig hetgeen in het verslag van bespreking ter vergadering van Juni 1946 wordt medegedeeld als verklaard door dè professoren respectievelijk Dooyeweerd en VoUenhoven. Ik neem, gelet op den aard der vergadering en der publicatie, aan dat hiermee het standpunt van Bestuur en 'Vereeniging officieel-be-

trouwbaar is geformuleerd. Daartegenover nu verklaar ik mij van harte eenstemmig met hetgeen Prof. Holwerda ter weerlegging opmerkte volgens pag. 39 van het verslag, 13e regel van boven en volgende.

Het is mijn diepe overtuiging, dat het standpunt der vereeniging moet neerkomen op een bloot-formeele erkenning van de Heilige Schrift als grondslag, welke in strijd komt met het derde gebod aangezien op deze wijze de Naam Gods in de Heilige Schrift geopenbaard (ofschoon het tegendeel wordt bedoeld, hetgeen ik aanvaard) wordt opgeheven in het ijdele. Dit oordeel hoeft nog niet per sé te treffen de formuleering der Statuten van den grondslag, n.l. de H. S. in den zin der drie formulieren van eenigheid beleden als Woord Gods. Het treft echter wèl de nu officieel gebleken toelichting op dit art. 2 der Statuten, die deze formuleering uitdrukkelijk stelt tegenover de meening dat de leden der vereeniging gebonden zijn aan den inhoud dezer formulieren. Hiermede is mijns inziens een noodlottige tweespalt aanvaard tussehen den inhoud van Gods Woord en den inhoud van debelijdenis van datzelfde Woord. Aan den eenvoud en de oprechtheid en de goede trouw van het kerkelijk belijden in eenigheid des geloofs is hiermee grootelijks geweld aangedaan en wel onder beroep op een zoodanige onderscheiding van levenskringen of een zoodanige hanteering van een dergelijke onderscheiding, dat hiermede een filosofische beschouwing en een bepaalde uitwerking daarvan, verheven tot een op-detaak-der-wetenschap-(i.c. filosofie)-toegespitste belijdenis (vgl. pag. 36 V. h. verslag), heerschappij voert over de, door een bepaald gebruik van het adjectief „kerkelijke" gedenatureerde belijdenis-van-Gods-Woord door de ware Christgeloovigen (vgl. art. 27 N.G.B.) tezamen. De wetenschap is daarmede souverein geworden over de confessie en mitsdien — zoolang deze confessie als in alles gegrond op Gods Woord blijft beleden — van het Woord des Heeren zelf. Onder betuiging van het tegendeel is daarmede art. 7 N.G.B, van zijn kracht beroofd.

Wanneer werd opgemerkt, dat deze meening neerkomt op het Roomsche standpunt, dan kan ik hierin slechts 'n volkomen en zondig misverstand beluisteren; vgl. hetgeen Prof. Holwerda t.a.p. daarover heeft opgemerkt wat ik niet zal herhalen. Wel verklaar ik nog nadrukkelijk dat het hier terdege gaat om het wezen van de katholieke belijdenis, waarin immers alle kinderen Gods over heel de wereld naar den regel der Heilige Schrift, zóó dat het in den hemel waarachtig bevonden wordt, hun eene geloof uitspreken en moeten kunnen uitspreken in den eenen God en Zijn Christus. Deze katholiciteit zie ik door het vereenigingsstandpimt fundamenteel aangetast, de bedoeling van het tegendeel ook hier weer ten spijt. Zij is mij echter te veel waard en moet mij te veel waard zijn (was zij niet de inzet onzer kerkelijke vrijmaking? ) dan dat ik lid kan blijven van een vereeniging, die door nu officieel gepubliceerde negatie van ook mijn overtuiging dit accoord van gemeenschap der kei'ke Christi in haar verrukkelijke formulieren die niet voor niets die van eenigheid heeten, krachteloos maken in een verband (reformatie immers en bepaald ook conflictsituatie) waarin het zijn kracht 'tot samenbinding veeleer bewijzen moest. Gelijk de Synode van de Gereformeerde Kerken anno 1944 door haar besluiten uitsloot degenen die de belijdenis van Gods Woord met woord en daad, b.v. door hun antwoord op een dwingend voorgelegden instemmingseisch bij kerkelijke examina, hooger stelden dan haar besluiten en de onderwerping daaraan, — zoo hebt U voor Uw vereênigingsterrein door waarmerking van het eene standpunt met pertinente ontkenning van het historisch-statutair recht van het Eindere (dat zich op hetzelfde art. 2 wat den tekst aangaat kon beroepen) degenen, die met deze volle belijdenis van dit gansche Woord Gods met woord en daad vollen ernst willen zien gemaakt in het uitgangspunt en de basis voor en van de samenwerking op het betreffende vereenigingsgebied, van de gemeenschap der vereeniging uitgesloten. — Bij dit laatste worde niet vergeten, dat het hier nog wel raakt een filosofischen arbeid, dus eenen die juist (veel meer en rechtstreekscher nog dan b.v. in politieke of sociale verbanden) de grondslagen en principes aan de orde van behandeling stelt, waarbij wel bijzonder alle leden in de hoofdvragen der samenwerking ter zake kundig, bewust-onderscheidend en elkaar 100 pet. vertrouwend geacht mogen worden.

Voorzoover verklaard werd, dat het door proff. VoUenhoven en Dooyeweerd geformuleerde standpunt altijd dat der vereeniging is geweest, moet ik voor het verleden dienaangaande mijn onkimde belijden en voorts opmerken dat nu pas de eene meening zoozeer tegenover de andere werd gesteld, dat het samengaan van beide in één vereenigingsboezem tot een ongeoorloofde antinomie is gestempeld en het mij niet mogelijk is door lidmaatschap een overtuiging te erkennen waarvan nu officieel gebleken is, dat zij de mijne wraakt. Tevens herinner ik aan mijn aarzeling om als lid toe te treden anno 1941 bfijkens brief aan Dr K. J. Popma d.d. 4 Aug. van dat jaar, zulks vanwege een te weinig bekend-zijn met de in art. 3 genoemde wijsbegeerte der wetsidee en te geringe competentie tot haar deskundige beoordeeling; alsmede aan mijn verklaring van toetreding en onderteekening van artt. 2 en 3 der Statuten d.d. 3 Jan./13 Mrt. 1944, waarin ik mijn bezwaar achtte weggenomen door informaties die mij overtuigden dat de formuleering van art. 3 (immers „in de richting van") genoegzaam ruimte liet om aan de uitnoodiging tot lidmaatschap gehoor te geven; thans moet ik echter constateeren dat deze ruimte niet werkelijk (meer? ) bestaat, daar volgens'het boven gezegde in feite art. 3 regeert over art. 2, nader gezegd de zienswijze van de ontwerpers der W. d. W. van dit art. 3 over de erkenning van de Heilige Schrift als Gods Woord volgens de drie formulieren genoemd in art. 2. Daarmede is de basis van met name m ij n toetreding vervallen.

Nadrukkelijk te betuigen dat dit bedanken mij spijt wat betreft: '

de waardeering van zooveel door Uw leden en met name Uw Bestuur verrichten arbeid en de dankbaarheid voor zooveel dat ik van meerderen Uwer mocht leeren en de begeerte om een samenwerking als deze in stand te houden, zou een verkeerden indruk kunnen wekken en aan de oprechtheid daarvan kunnen doen twijfelen. Alleen al de datum van beslissing en het verklarend begin van dit schrijven mogen voor zichzelf spreken.

Ik begeer ten zeerste herstel der samenwerking, doch. dan op een Isasis en in een kader die aan het Woord des Heeren en de katholieke ongebroken confessie daarvan wérkelijk en hartelijk recht doen.

Met beleefde groeten en gevoelens van Hoogachting,

Uw dienstwillige,

(w.g.) H. J. SCHILDER.

P.S. Ik adresseerde dit schrijven aan den voorzitter, zoowel^in verband met genoemd persoonlijk contact over deze materie als met het oog op de plaats der jaarvergadering welke ik bedoel te bereiken.

w. g. S.

[Naschrift: Ook naar mijn meening is in deze vereeniging geen plaats meer voor hen, die tegenover de willekeur der synodes hun daad van gehoorzaamheid stelden. De vereeniging valt immers in de zonde dier synodes: zij laat de uitgangen des levens uit onderscheidene harten geschieden. Maar volgens de Schrift en de belijdenis zijn «de uitgangen des levens uit het hart. Reden, waarom ondergeteekende-in 1944 aan prof. VoUenhoven zijn bedanken schriftelijk meldde. K. S.]

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 17 januari 1948

De Reformatie | 8 Pagina's

Een woord van twee friesche predikanten, III (Slot).

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 17 januari 1948

De Reformatie | 8 Pagina's