GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

GRONINGER Brieven

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GRONINGER Brieven

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amice frater.

Niemand onzer, zal ontkennen, dat er in de vwjsbegeerte der wetsidae heel goede dingen ook omtrent de kerk van Chrisrus zijn gezegd. Maar wij moeten wel oppassen, dat wij niet vanuit een wijsbegeerte, hoe Sohriftgetrouw de wijsgeer ook wezen v; il, afleiden, welke de positie dier kerk is. De kerk, d.i. de zichtbare, ware kerk zegt wat en wie de 'wijsgeer, ook in zijn wetenschappelijken arbeid, behoort te zijn. Wij moeten de dingen niet omkeeren. Ook de staatsman heeft niet te bepalen, waar de kerk zal staan, en daar is geen staatsman ooit geweest, of zal er ooit zijn, al beschikt hij ook over al de macht der wereld, die daaromtrent maar een kruimel zeggenschap heeft in te brengen.

Christus vergadert Zijn kerk en zij is er, waar Hij haar plaatst en zij blijft er naar Zijn wil. En ook geen synodale groote, of machtig theoloog, of geweldig wijsgeer heeft daarover maar iets te zeggen. Wij kunnen daarop gerust zijn. De, fout in de calvinistische •wijsbegeerte, zooals zij zich thans ontwikkelt, spreekt vooral uit de onschriftuurlijke opvatting omtrent de zichtbare en onzichtbare kerk. ISn naarmate de leerlingen den meester overtreffen in wijsheid en erger nog, als de populisator aan het werk gaat, vooral om zelf uit de knel te geraken, wreekt die fout zich te erger. Wij zien het voor oogen.

In het door mij genoemde proefschrift wordt gezegd, dat de Reformatie — die der zestiende eeuw — zich verzette tegen de verabsoluteering van het kerkelijk instituut. Daartegen bond zij een prinoipiëelen strijd aan, in het bijzonder tegen Rome.

Maar dat was niet het karakjter dezer Reformatie. Het ging in haar strijd niet tegen verabsoluteering van het „tijdelijk kerkinstituut", maar heel eenvoudig tegen het Pausdom, tegen de valsche kerk. Men had het in die dagen niet zoo druk over het „absolute" eij over „verabsoluteering". "Vooral laatstgenoemde uitdrukking dient velen menschen van thans, om van de ge­ hoorzaamheid aan alle door God vastgestelde dingen af te komen.

Het is ook niet juist, als wordt gezegd, dat de verhouding van de zichtbare tot de onzichtbare kerk voor verschillende reformatoren een probleem was, waarmee zij niet klaar konden komen. Zij erkenden, dat er verborgenheden zijn, die zij in Gods hand wisten. Zij leefden bij den geopenbaarden "wil des Heeren. Maar problemen — die kenden zij niet, zooals wij er van spreken. Onze problemen, die wij ons zelf maken'. En dan zitten wij er mee, zooals wij dat dan verwaand zeggen, omdat wij de eenvoudige waarheid en onze roeping niet willen zien.

Wat is een probleem? Iemand heeft gezegd, en hij zag geloof ik daarin juist, - dat-een probleem daar is, waar van geen enkelen kant een weg ter oplossing voor ons open is. En hij gaf dit humoristisch voorbeeld.

Als het bruidspaar in de kerk is voor de inzegening vaii het huwelijk en de dominé zit in den kolenkelder, dan is dat geen probleem. De man wordt gewaarschuwd, hij wascht en kleedt zich, en daar is alleen maar een weinig oponthoud. Maar als de dominé in den wijnkelder zit en daaruit stijgen allerlei klanken op, die het ergste doen vermoeden, ja, dan is er een probleem.

Welnu onze vaderen van 1618 en 1619 zaten niet in den wijnkelder van onzekere, halfdronken opvattingen, al genoten zij wel graag, naar men vertelt, op z'n tijd, een glas wijn; en zij hadden niet die spinnewebben in hun hoofd, die allerlei dwaling en misverstand en onwil daarin kunnen werken.

Calvijn zegt van de zichtbare kerk, dat zij onze moeder is, en dat haar te kennen voor ons^zeer nuttig, ja noodzakehjk is^ omdat er geen andere ingang tot het leven is, indien zij ons in haar schoot niet ontvangt, ons baart, ons voedt aan haar borsten, en eindelijk ons onder haar leiding neemt, tot wij, na het sterfelijk vleesch afgelegd te hebben, gelijk zullen zijn aan de engelen. En voorts, dat onze zwakheid niet duldt, dat wij uit die school ontslagen worden, voordat wij gedurig den ganschen loop des levens leerlingen zijn geweest.

Wel — dat geldt ook voor den wijsgeer en den politicus, die zich soms willen sterkmaken door te zeggen, dat de kerk met de wetenschap en de politiek niets te maken heeft, en dat zij alleen dan zullen luisteren, niet als z ij il u n plicht kennen, maar de kerk de ha're verstaat, n.l. niet te spreken, waar zij volgens hen geen gezag heeft.

Zoo stond het onlangs nog in „Trouw" voor-den man der politiek. Als iemand tot Calvijn had gezegd: zijn die dingen, die gij daar zegt, absoluut en gij verabsoluteert ze toch niet — ik vermoed, dat het antwoord niet malsch zou zijn geweest.

Geen mensch, geen staatshoofd of vsrijsgeer, hoe machtig en geleerd hij zij, wordt dus door Christus uit de school der zichtbare kerk ontslagen. Hij kan er zich aan onttrekken, zeker, maar dan, zegt Calvijn, is er voor hem geen zaligheid, 'noch in dit noch in het eeuwige leven.

het eeuwige leven. Nu lees ik in het proefschrift: Christus bouwt Zijn kerk door Woord en Geest in de lijn van het Verbond, als leden van een lichaam dat slechts in Hem gehei-. ligd is.

Dat is in orde. Maar dan moeten wij, om te verstaan, waar die kerk is, ook uitgaan van dat werk van Christus, dat zichtbaar is.

En dan gaat het niet aan, om even verder op te beweren, dat wij die zichtbare kerk moeten zien „als een tijdeUjk menschelijk samenlevingsverband, waarin de geheele interne organisatie slechts door zondig menschelijk handelen kan worden geactualiseerd."

Evenmin om dan scheiding te maken tusschen het ambt, dat heilig is, en den ambtsdrager, die een zondig mensch is, en die „slechts in Christus Jezus in de verborgen onzichtbare kerk (ecclesia invisibilis) geheiligd is".

Dit brengt ons maar op een dwaalspoor. Want niet de zondige mensch en zijn doen, doch het werk van Christus staat hier immers op den voorgrond. Christus vergadert, niet de dominé of de ouderUng. En , wij moeten maar zorgen op dat vergaderingswerk niet af te geven, ook al is de hypocriet in de kerk. Hij weet waarom.

Ik heb hier met den zondigen mensch niets te maken. Ik heb alleen maar te luisteren, wat hijinCihristus Naam tot mij te zeggen heeft in de bediening des Woords.

Al dat redeneeren van de zonde uit, hoe vroom het ook lijkt, is schrikkelijke onvroomheid. \Vïj gebruiken dit, om aan den voortdurenden strijd tegen de zonde, overal, waar zij werkt, te ontkomen. Wij worden dan „irenisch", wij zijn dan menschen der liefde. Maar het is een valsche liefde. Zelfbedrog. Zondige ireniek, waartegen alle reformatoren den ergsten strijd hadden te strijden. Laten wij maar aan Groen van Prinsterer denken, die twn, evenals thans Prof. Schilder, als een scheldenden, liefdeloozen, veel te scherpen, alle liefdevolle lieden verontrustenden, vreeselijken man, werd geteekend. Ik zal daarvan nog wel eens enkele staaltjes geven. En waarom was die man voor die innig vrome menschen, die zoo lief waren, zoo slecht? Omdat hijdefeitennoemdeende dingen zei zooals zij waren. Want dat konden die lieve, vrome menschen niet verdragen. Groen had niet veel last van de goddeloozen, maar het waren juist die

liefdevolle, vrome menschen, die hem het leven vaak zoo bitter maakten. Dat is historie.

Als wij zoo van den zondigen meiu.ch uitgaan, ja, dan verliezen wij het gezicht ook op de ware, zichtbare kerk. Die kerk is er en die blijft er. Zij was er in Abrahams tent. Zij zal er zijn op den jongsten dag als geen menscih haar bijna meer kan zien.

En daarom is het zoo verschrikKèüjk, als wij nu door menschen, die het beter moesten weten, hooren babbelen: ik zie die ware kerk niet, want overal zijn geloovigen; en voorts: aan de hemelpoort zal ons niet worden gevraagd, tot welke kerk wij hebben behoord. Ja, die bescheiden lieden weten zelfs, wat aan de hemelpoort zal worden gevraagd, maar zij weten niet, wat zij hier beneden behoorden te verstaan.

En zullen wij bepalen, waar de geloovigen zijn? Of gaan, waar een geloovige heen kan verdwalen' Wij zouden bij de poort der hel kunnen komen. Ik weet niet, waar een geloovige zooal terecht kan komen. Ik weet alleen waar Christus Zijn volk vergadert, en onder Zijn ambten stelt. Want dat zegt mij het Woord Gods en dat zegt mij de belijdenis der vaderen.

Dr Dengering zegt in zijn proefschrift: principieele verschilpunten, gelijk zij zich bij Roomscihen, Lutherschen. Gereformeerden openbaren, en die tot verschillende kerkformaties hebben geleid, die in meerdere of mindere mate scherp tegenover elkander staan, zijn inderdaad als een verscheurdheid der instituaire kerk te beklagen, hetgeen alle waarachtige christenen tot schuldbelijdenis en boete moet uitdrijven, wijl iedere schuld der kerk onze eigen schuld is.

Hier wordt alles weer in de nfist gezet, ook al volgt er op, dat wij geen herstel moeten begeeren in strijd met de „goddelijke structuur van het instituair kerkverband". =

Want hier wordt gezegd, dat de Zichtbare kerk verscheurd is. Dat is al eerst tegen ons belijden: ik geloof eene heilige, algemeene, christelijke kerk. Dat is de zichtbare kerk. Daar staat niet: ik geloof een verscheurde kerk. Moeten wij over alle scheur onze schuld belijden? Als ik aan een verkeerde valsche kerk vast zat, moet ik den Koning der kerk heel mijn leven dankzeggen, als Hij mij door Zijn genade daarvan heeft losgescheurd. En als men mij uitwerpt, omdat ik mij niet binden wil aan menschelijke vindingen, moet ik dan schuld belijden over die scheur, die anderen werkten?

Zijn onze vaderen zóó gekomen tot den Paus? Laat ons samen schuld belijden? Zijn die vaderen in Dordrecht zoo gegaan tot de Remonstranten: kom, wij hebben beiden schuld, enz.?

Als zij dit hadden gedaan, zaten wij nog onder Rome en wie zal zeggen, waaronder nog meer, want dan had de Revolutie eeuwen eerder haar kans gehad. Zeker — zij konden zeggen: wij stonden ook schuldig in de a f d w a 1 i n g. Maar niet in hun wederkeer. Wie staat schuldig? De bezwaarde, die in de synodocratische kerk bUjft, en niet die zich vrijmaakte; de ongehoorzame, niet de gehoorzame.

Ik mag geen schuld belijden voor mijn gehoorzame daad. Alleen in zooverre als ik zal moeten zeggen: ik ben nog niet gehoorzaam genoeg. Wie het anders zegt, keert zich tegen het werk van den Koning derkerk. Die uit het diensthuis uitleidt en weer zet in de heerlijke vrijheid der kinderen Gods. In Zijn zichtbare, ware kerk. Het is de zaak der kerk van Christus, waarvoor vrij moeten staan. Niet onze zaak. En ik maak mij sterk, dat velen, die zoo slordig omgaan met de zaak der kerk, dat zij zeggen': praat maar, ook zonder dat de feiten eerst worden, vastgelegd, er niet aan zouden denken op diezelfde slordige manier inm eigen zaak te tracteeren.

Met hartelijke groeten en heilbede. Uw toegenegen

MARNIX.

P.S. Van de vrienden-studenten afd. S.S.R. Utrecht ontving ik een schrijven, dat ik gaarne de plaats van den volgenden brief zal geven.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 8 januari 1949

De Reformatie | 8 Pagina's

GRONINGER Brieven

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 8 januari 1949

De Reformatie | 8 Pagina's