GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Hoe dacht grven van Prinsteter Over,,Ecumenische''Zending?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Hoe dacht grven van Prinsteter Over,,Ecumenische''Zending?

II,slot

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

II, slot

4. Broeder Wolf. over „CEcumenisc

Reeds voor den oorlog werd er in gereformeerde kringen met groote waardeering gesproken over b.v. Kagawa en Karl Barth, terwijl medebroeders vaak den wind van voren kregen (zie „De Reformatie" van 5 Mei 1939 onder de rubriek Kerkelijk Leven).

Na den oorlog is dit verschijnsel alom te constateeren. Kritiekloos wordt gedweept met Mott en Söderblom. Alle verschillen worden gereduceerd tot nuances. Alle Kerken zijn zusterkerken geworden. Leve Oslo-194; 7 en Amsterdam-194; 8! Rose, roode en tnfra-roode sprekers op die congressen slikt men op den koop toe: alle (kerk-)menschen worden broeders. In het noorden van China zijn christenen vervolgd, omdat ze zich niet wilden aansluiten bij de eenheidskerk van Japansch maaksel en weigerden mee te doen met de Keizervereerlng. Doch amerikaansche oecumenische zendings-kringen kozen niet de zijde der vervolgden, maar sympathiseerden met de eenheidskerk. En lu het brave Nederland sympathiseert men thans met deze amerikaansche zendingsmenschen. Och, men is 't niet heslemaal eens met allen; maar het gaat toch te ver om. al die menschen, die zoo ontzaglijk veel voor Gods Koninkrijk en de zendtog deden, als ketters te^ verwerpen

In Groen's tijd was het met het N.Z.G. zóó ver gekomen, dat de beslist anti-calvroistische prof. Hofstede de Groot, baanbreker van de groninger richting, onder de voormannen van het N.Z.G. geteld kon worden. Groen citeert uit het 7e inaandbericht van 1847, een mededeellng, waarin leden en begunstigers opmerkzaam gemaakt worden „op een woord ter voorbereiding voor de feestviering van het vijftigjarig bestaan van het Nederlandsche ZendeUngsgenootschap, uitgesproken door Broeder (sic! v. d. W.) HOFSTEDE DE GROOT, Hoogleeraar te Groningen en uitgegeven onder , den titel van: De zending door de Gemeente". Groen noemt dit een verderfelijk boekje (blz. 118). Immers prof. H. de Groot beweert daarm, dat Lucas in Hand., , , als h^ van heiligen geest spreekt, doorgaans de innerlijke van God gewekte stem der echt-Christelijke gezindheid in ons" bedoelt, „die hij niet zelden tegenover een uiterlijke aanwijzing van boven stelt". „Waair wij", aldus concludeert Groen, „de bovenmenschelijke leiding meenden te erkennen van den Geest door wien de Gemeente des Heeren ia alle waarheid geleid wordt, daar is eigen aandrift, eigen overleg, eigen besluit, eigen liefderijke gezindheid, 'n gezindheid Goddelijk voorzeker, van God oorspronkelijk, door God gewekt, maar die met uiterlijke aanwijzingen of buitengewone werken van Bo

ven niets gelijksoortigs, niets gemeen heeft". Dit is „het meest gewone, dagelljksche en platte Rationalisme" (blz. 113, 115). Wie niet méér wist dan dit, zou door de kennis van dit feit voldoende op de hoogte van de houding en handelwijs van het Genootschap kunnen zijn! (blz. 119). En nota bene heeft men dezen gevaarlijken feestredenaar bij het jubeljaar van het N.Z.G. ook nog gehuldigd, door hem te benoemen tot voorzitter van de Algemeene Vergadering van bestuurders, Juli 1850!

'Moet deze man, voor wlen het steunen op het schuldbetalend offer van Jezus Christus het stempel eener bloedtheologie draagt, straks als president leiding geven aan de bespreking over de verkondiging van het evangelie? Is er met zoo'n man gebedsgemeenschap? (blz. 122).

Zijn hier de bewijzen niet van de kennelijke ontrouw van het N.Z.G. ? Laat men zich er niet over verbazen, dat de bidstonden voor het zendingswerk slecht bezocht worden •en de giften minderen: s er een garantie, dat het ware evangeUe uitgedragen wordt? Als het evangelie vervalscht wordt in de kerk, die een pilaar en vastigheid der waarheid Is, en in de zending, dan is alle werken, bidden, offeren tevergeefsch! Ja, dan Is het een gruwel voor den Heere; zie Jes. 1:12—15! (blz. 137). Heerscht ddar Jezus Christus, waar profeet niet tegenover, maar naast leugenprofeet staat? (blz. 135). De toestand in de kerk — want daar komt alle ellende uit voort! —, Is aldus geworden, dat alles mag. „Gij moogt de Praedestrnatle met den aankleve van dien, betoogen van den kansel en ia geschrift. Niets hebt gij te duchten, zoolang gij aan anderen de bevoegdheid niet betwist om aan de Gemeente den leugen voor te dragen die hun waar, en het kwaad dat hun goed dunkt. De waarheid wil men, o neen! niet verbannen, mits de goede verstandhouding met den leugen worde bewaard. Het blijven bij de kudde, •o ja! staat den herderen vrij, mits aan den wolf verdraagzaamheid worde betoond (blz. 141). Dacht hier Groen, behalve aan Joh. 10 en Hand. 20 ook aan den smaad, aangedaan aan Hendrik de Cock, die de schaapskooi van Christus, aangevallen door twee wolven, verdedigde? Zijn gedachten bewogen zich in elk geval langs den weg, die de kerkhistorie afgelegd had, tot ze bleven rusten bij de vervolgde eerste christenen. Toen was er eenzelfde situatie: r was niets te vreezen, Christus mocht vereerd; dis men maar aan den keizer en de hiilde aan hem een plaats gaf. Maar de eerste christenen hadden niet zulke ruimte van beschouwing ten aanzien der godsdienstbegrippen, als in de 19e eeuw gangbaar was. „De Christenen zijn verbrand en in de schouwspelen verscheurd, alleen omdat zij te bekrompen en te uitsluitend zijn geweest" (blz. 142). De kerk betrede dit onverdraagzaam en liefdeloos geheeten spoor der martelaarskerk!

5. Waarheid en eenheid.

Zij, die ijveren voor consequente handhaving van het evangelie, juist waar het bedreigd wordt, voor wering der wolven, krijgen steevast te hooren: moet zóó de vrede van Jeruzalem gezocht in dezen moeilijken tijd; zijt gij pas te-vreden als alles kapot Is, o scheurmakers ?

Een van Groen's opponenten uitte een dergelijke klacht: „Dus .: alvyeder scheiding — afscheiding — scheuring' in het werk des Heeren. En daartoe wordt een aanzoek om zamenwerking van Christenen uit verschillende landen in des Heeren werk als aanleiding gebezigd! Alweder scheiding — scheuring in het werk des Heeren. Zendeling-en Bijbelgenootschappen waren tot hiertoe geliefd en geprezen, ook als vereenigingskringen der helaas gescheiden Protestanten. Heerlijke triomf, zoo men dat verstoren kan! Voor de Kerk is men afgeslagen; voor de Godgeleerde wetenschap verslagen, nu tegen Zendelingen Bijbelgenootschappen opgerukt. — Maar de eenvoudige Christenzin onzer natie zal het doen mislukken! De eenvoudige Christenzin onzer natie, die gevoelt en begrijpt, dat vereeniging, niet scheuring het Koninkrijk des Heeren opbouwt"......

Op. deze, ons zoo welbekende, klanken amtwoordde Groen, dat hij geen scheuring, maar vereeniging der geloovigen ten doel had, en dientengevolge afscheiding der niet-gelo»vigen. „Bovenal vergete men niet, dat ik geen vredebreuk, maar bevestiging van een zeer wankelbaren vrede, op meer deugdelijke grondslagen, bedoel (blz. 152). „Men zegge dan niet, dat het vrijmoedig openleggen van bezwaren een heimelijk ondermijnen en sloopen ten doel heeft! Integendeel; wij wenschen door hervorming behoud; bevestiging op het fundament dat alleen onveranderlijk blijft, de belijdenis van JEZUS CHRISTUS". „Wanneer iemand, klaagt over terzijdestelling van Godsdienst en regt in den Nederlandschen Staat, is hij daarom een landbederver ? Wanneer iemand de verbastering van het Hervormde Kerkgenootschap afkeurt, volgt hieruit dat hij den val van het Kerkgeuootschappelljk gebouw begeert? " (blz. 125).

Het moet erkend: Groen was met de Afscheiding niet mee gegaan, omdat hij dit niet de juiste weg achtte (blz. 146). Ook had hij zich nog niet van alle steun aan het N.Z.G. onttrokken. Maar anderzijds moet tegenover hen, die de houding van Groen aangrijpen, om hun eigen toegefelijke houding schoon te praten, opgemerkt worden, dat Groen niet van de redeneering uitging: vrijmaking beteekent scheuring en is altijd af te keuren; en ik blijf waar ik ben.

Groen achtte het niet onmogelijk, dat er officieel uitgesproken zou worden, dat de meening, die hij als onchristelijk bestreed, evenveel recht had als de zijne (het waren toch maar enkel meeningen, belangwekkend In haar verscheidenheid? ) In zoo'n geval — en hoe heeft hij telkens' gepoogd langs den juridlschen weg een uitspraak uit te lokken! — zou voor hem de teerling geworpen zijn.

„Wanneer in de Hervormde Kerk of in het Zendellnggenootschap verdraagzaamheid van wanbegrippen regtens een voorwaarde van Kerkgemeenschap en vereeniging wierd dan zouden wij uit het Kerkgenootschap gaan, oni In de Kerk te blijven; dan zouden wij het Zendellnggenootschap verlaten, om elders van het welbesteed zijn onzer gift meer verzekering en In het vragen van hooger zegen meer vrijmoedigheid te hebben; dan zou schelding, niet In het werk des Heeren, maar om het werk des Heeren, noodzaak en pllgt zijn" (blz. 151).

Met grooten nadruk verklaarde hij, ondanks het feit, dat de synode nu eens zweeg, „dan weder, om .al sprekende te zvsTjgen, zich van den rijkdom onzer moedertaal, In de verscheidenheid der beteekenlssen" bediende, dOör te zullen gaan met zijn strijd voor kerkherstel (blz. 147). Als hij was afgeslagen voor de kerk, dan was ook de Hervormüig afgeslagen, toen Luther in den ban gedaan werd. En ook t.a.v. het N.Z.G. zou hij doorgaan met zijn strijd tegen de verdraagzaamheid en onbijbelsche samenwerking. (Doen zij, die zich vandaag achter Groen verschuilen dit soms ook? ) Hij schreef reeds in zijn brochure over het Parijsche Zendeltnggenootschap, dat men op den duur geen medelid kon zijn van een Genootschap, hetwelk geen waarborg geeft der evangelische richting van den arbeid. „Elenheld en vastheid des Christelijken geloofs Is onmisbaar; en de spreuk: „een dubbelhartig man is ongestadig in ai zijne wegen", is ten aanzien ook van Genootschappen juist" (aangehaald op blz. 30). Met alle kracht riep Groen daarom ook op, ook in het N.Z.G. de geesten te beproeven en de nlcolaïeten te haten. Zooals bet was kon het niet langer. „Het is verloochening der waarheid, wanneer men ze met de dwaling vereenigen wil. In die vereeniging gaat de waarheid te loor en vindt de dwaling haar kracht. Christenen! gij moogt niet, op gelijken voet, vereenigd blijven, in een Christelijk werk, met hen die gij niet voor-christenen houdt" (blz. 154).

6. Geen weifelend belijden!

Het is nutteloos erover te twisten, wat Groen vandaag zou gedaan hebben. We kunnen wel zeggen, dat hij destijds een andere houding aangenomen heeft, dan velen van vandaag, die pretendeeren zijn erfgenamen te zijn, aannemen! De tijden zijn wel gewisseld, maar wat zich vroeger irenisch en verdraagzaam noemde, bestaat nog onder den naam oecumenisch; het humanisme, dat vroeger zich wierp op filantropische zending, zet zijn arbeid voort, predikende het social gospel (sociaal evangelie); zooals men_ vroeger de belijdenis in geest en hoofdzaak beaamde, gaat men thans op den bodem der belijdenis staan; zooals men vroeger met wolven samenwerkte, doet men dit thans ook, zelfs internationaal. Maar waar Is het protest ertegen? Er zijn er inderdaad, die zich nog verweren tegen de uitvloeiselen van de van Christus afvallige eeuw, b.v. op het „terrein" der staatkimde (Indiëpolltiek). Maar — terwijl de steeuen haast spreken! — deze zelfde menschen zwijgen als het graf over het verval der kerk. Ja, we staan voor het schier ongeloofeiljke feit, dat ze mede helpen om de kerk een zouteloos zout te maken. En zoo wordt, wat men hier en daar nog probeerde op te bouwen — in de kerk weer afgebroken, de krachtige gelulden, die hier en daar nog klinken, worden zoo helaas onmiddellijk geneutraliseerd. H. Algra b.v. kan scherp schrijven tegen het revolutionair geknoei met Indië. Maar laat hij Het Zendingsblad (Oct. 1948) zijner kerken openslaan. Daar wordt het boek: „Tomorrow is here" een „mooi boekje" genoemd. In dit „mooie boekje" (Het Zendingsblad verzweeg het!) staat te lezen, dat „in Indonesië een koloniale oorlog" ontstaan is (blz. 50).

Voorts, dat „de zendingscorporaties In Nederland Indonesische autonomie begunstigen, politiek en kerkelijk en dat op hun beurt de Indonesische christenen duidelijk gemaakt hebben, dat ze zeer naar zendelingen verlangen, mits deze bereid zijn de nieuwe verhoudingen te accepteren" (blz. 29)* Laat H. Algra daar eens over schrijven.

Maar — was mj het niet, die de eindhovensche synode te paard hielp? Wat helpt schrijverij op politiek gebied tegen ds Buskes, tegen barthlanen, als de Amsterdamsche Kerkbode (25 Dec. 1948) meldt, dat 29 Dec. 1948 ds Ringnalda, ds Overduln en Buskes samen spreken in Krasnapolsky over resp. levensdoel, levensroeping en levenseinde; als Friesch Dagblad van "24 Dec. 1948 critiekloos uit „In de Waagschaal" leuke briefjes overneemt over den grooten Karl Barth en den Wereldraad? Met een waar spreekwoord wordt gezegd, dat het onnut is den vloer te dweilen, als de waterkraan niet afgesloten is.

Groen's strijd was geheel anders. Hij sneed onversaagd het kerk-probleem aan. Hij wist, dat door al die verdraagzame samenwerking het zwaard des Geestes, het Woord, bot werd als een houten degen en het evangelievuur doofde. „Verdraagzaamheid moogt gij niet bewijzen aan hetgeen in uw oog Godslasterlijk is. Gij moogt niet vergeten dat vereeniging van water en vuur, alleen wanneer het vuur uitgedoofd Is, mogelijk wordt" (blz. 142). Onvermoeid riep hij op tot belijden in de ure des gevaars. Eln dan niet belijden op alle mogelijke „terreinen", behalve in de kerk. Neen, de kerk moest weer een pilaar en vastigheid der waarheid worden. Dan zou, zooals steeds in de hlsjtorie, het land weer bloeien gaan, dan zou het zendingswerk nieuwe veerkracht ontvangen, want het evangelie zou aan heidenen gebracht worden! (Groen stond kerkelijke zending voor.)

Ket slot van Groen's brochure bevat een soort geestelijk Testament. Hij heeft dit zelf zoo aangevoeld. Immers, toen hij eenlge jaren voor zijn dood (1871) zijn „Handboek voor de Vaderlandsche Geschiedenis" omwerkte, meende hij niets beters te kunnen doen dan de laatste bladzijden uit zijn geschrift over het N.Z.G. nog eens ter waarschuwing aan het slot te laten afdrukken. Het is duidelijke taal voor ieder, die vandaag nog hooren wil. Geen weifelend belijden! Juist 'in donkeren revolutie tijd (1848) niet een aangrijpen van allerlei lapmiddelen, maar juist dan een afwijzen van „oecumenische" samenwerking en een worstelen voor een zuivere kerk en een BB-TKOUWBABE zending! Zoo alleen wordt revolutie gestuit.

„Ik schreef deze bladen, terwijl men voor Nederland de bevredigiog van veler wenschen in eene wijziging van Staatswetten zocht; ik schreef ze, terwijl, na het plotseling verdwijnen van Dynastie en Staatsvorm te Parijs, uit dezelfde beginselen die, keer op keer, het onheil der wereld hebbeu gebaard, opnieuw het heil der wereld toegezegd werd. En zou ik, nu onder het gejubel eener merjgte, die ten allen tijde werktuig en slagtoffer is, de afgrond zich heropent zou ik, te midden dezer gebeurtenissen, aan haar verband met den hoofdinhoud van mijn Geschrift, onmisbaarheid van het eenlg en eeuwig Evangelie, niet gedacht hebben! Wij zijn, niet ten onregte, voor de toekomst van Nederland bekommerd" (blz. 155). Immers, een grondwetsherziening geeft geen waarborg van voortgang, waarnaar de liberalen, of behoud, waarnaar de conservatieven streefden. Nederlaitd is Immers weinig zelfstandig meer. „Maar wat Is de reden, dat er geen zweem van zelfstandigheid meer is?

dat het weerstand bieden aan de stormen der Omwenteling bijkans ongerijmd wordt ? dat het Parijsche gepeupel ook hier, naar het schijnt, aan Overheid en onderdanen de wet geeft ? " De oorzaak van deze slappedanige houding kunnen de christenen weten: „Gij weet en komt er voor uit, het is omdat het waarachtig Evangelie uit Staat en Kerk, lilt School en huis, of ten eenemaal, of in menig opzlgt, is gebannen". En dan gaat Groen om alle protesten van den kant van hen, die zouden zeggen, dat er „nog" zooveel goeds is, vlijmscherp voort: „Doch, vergunt mij er bij te voegen: het is niet enkel omdat het is gebannen, het is meer nog omdat het in schijn is behouden; het is omdat men, in Kerk en School en elders, hoog Ingenomen geweest is met een Evangelie dat zich, naar den eisch der omstandigheden en der Staatsvormen en der zicii opvolgende wanbegrippen in godsdienst of politiek, liet plooljen en rekken en verzachten; het is omdat de Christenen zich gevoegd hebben naar hetgeen zij hadden behooren te weerstaan; omdat zij den opgedrongen vrede met allen en met alles hebben geëerbiedigd; omdat zij zich niet hebben herinnerd dat het Evangelie, alleen wanneer het In de harten der belijders van leven beroofd is, met de dwaling vrede behoudt" (blz. 156/7). Groen voelt niets voor het staken van polemiek, bijltjes-begraverij en zand-in-de-greppel-kruierij. Dan bedriegt men zichzelf en anderen. „Aan dat noodlottig zelfbedrog, aan dat jammerlijk te vrede zijn met hetgeen tot eene valgche voorstelling der geopenbaarde waarheid behoort, is vooral der Christenen toegeeflijkheid schuld Geen gedaante van Godzaligheid, geen half-Evangelie, geen Evangelie dat welbehagelljk Is aan allen, geen Evangelie bij welks verkondiging allen wel van u spreken, geen Evangelie dat te gelijk verloochening en Karikatuur van de leer der zaligheid is, kan schenken wat men voor wezenlijke en duurzame redding der Natiën behoeft" (blz. 157). Men leune niet op rietstaven. Maar beware het , , kleinood van Vaderland en Kerk", het evangelie. „Wat hebben de meesten hiervoor gedaan? Wat hebben de ijverlgsten verrlgt? Wat Is ons blijven in de Kerk op den tegenwoordlgen voet, voor zoo ver wij de dwaUng in de Kerk lijdelijk dulden, wat is het anders dan een ergerlijk heulen met de voorstanders eener leer, welke, Christenen! naar uw geloof, aan verv/erping van het Evangelie gelijk is.

Geen weifelend belijden heeft de Kerk dezer Landen gesticht. Geen weifelend belijden heeft ze, met den Nederlandschen Staat, onder de grootste gevaren behoed, bevestigd, en tot onberekenbaren zegen gesticht" (blz. 157/8).

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 23 april 1949

De Reformatie | 8 Pagina's

Hoe dacht grven van Prinsteter Over,,Ecumenische''Zending?

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 23 april 1949

De Reformatie | 8 Pagina's