GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De eenheid van het regeerambt

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De eenheid van het regeerambt

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

lfi (lil)

U. DE BEVESTIGINGSFOKMULIEREN EN HtJN SCHKIFXBEWWS.

Nadat wij in het voorgaande reeds voorloopig meenen te hebben aangetoond, dat het ouderlingschap het eene regeerambt is, dat niet in twee ambten uiteenvalt, haasten wij ons om meer bijzonde're aandacht 'te schenken aan onze kerkelijke bevestigingsformulieren en het daarin vervatte materiaal.

We wezen er reeds op, dat er redenen zijn om aan te nemen, dat .liet begrip „regeeren" reeds bij de opstelling van het Formulier tot bevestiging van ouderlingen belast is geweest. We willen dat thans nader bezien.

We beginnen met er op te wijzen, dat er twee afzonderlijke Formulieren zijn voor de bevestiging van ouderlingen, het eerste voor hen, die arbeiden in het Woord en de leer, en het tweede voor hen, die dit ambt op een andere wijze bedienen. Was er nu ook een afzonderlijk Formulier voor het bevestigen van diakenen, dan zou er niets opvallends zijn. Nu maakt het den indruk, alsof er tusschen den eenen en den a.nderen ouderling een verschil is zóó principieel, dat het den eerste in zijn bevestiging afzonderlijk stelt van den andere. En die indruk wordt nog versterkt door het feit, dat de tweede in zijn bevestiging wordt samengevoegd met de diakenen, die wèl wezenlijk een ander ambt bekleeden. Daarvoor moest het Formulier in overeenstemming worden gebracht, wat echter niet mogelijk is gebleken. Het is geen Formulier uit één stuk, en levert daarom den noodigen last op voor den bevestiger, al naar gelang er in een ambt afzonderlijk of in beide ambten tegelijk bevestigd moet worden. Het Formulier vertoont geen eenheid, omdat het verschillende onderwerpen heeft. Zou het niet logischer en schriftuurlijker gedacht zijn, als voor de bevestiging van diakenen een afzonderlijk Formulier was opgesteld en een ander voor de beide ouderlingen tezamen? Het laatste zou dan slechts één onderwerp hebben, want de beide bedieningen der ouderlingen betreffen eenzelfden arbeid van weiden of regeeren. Het schriftuurlijk karakter van het regeerambt kwam dan ook beter tot zijn recht. In zulk een Formulier kon dan worden voorgesteld, hoe de prediking van den kansel een zeer belangrijk element van regeeren is, omdat de bediening van het Woord Gods opent en toesluit, levend maakt en verhardt, en dat daarbenevens de andere ouderlingen ook niet ajiders regeeren dan door en met hetzelfde Woord Gods. In de verdere omschrijving van den inhoud en de beteekenis van dit " ééne ambt, kon deze grondleggende gedachte nader worden uitgewerkt met betrekking tot de beide bedieningsvormen. De gemeente zou aldus een beter inzicht erlangen in' de bedoeling en de beteekenis van het ouderlingschap! Zulk een onderwijzing zou tevens den ^.fstand, die er nu in haar voorstelling heerscht K t.a.v. de beide bedieningen, kunnen wegnemen, althans belangrijk doen verminderen.

De deeling en indeeling der ambten in de huidige Formulieren werken verwarrend op het ambtsbegrip der gemeeaate.

Een ander algemeen gezichtspunt met betrekking tot het Formulier ter bevestiging van ouderlingen en diakenen is, dat het, wat ons betreft, na lezing een gevoel van onbevredigdheid achterlaat. De instelling van het diakenambt is concreet en aanwijsbaar in Hand. VI. Zulk een directe aanwijzing voor de instelling van het ouderlingschap is er niet. Dat de opstellers daarom moeten afleiden is begrijpelijk en daartegen is geen enkel bezwaar. Wij hebben ook afgeleid en het gezien als voortvloeiende uit, of misschien beter als overblijvende van, het apostelschap, zooals wij tevoren hebben uiteengezet. Als nu het Formulier gehoor vraagt voor „een korte verklaring van de instelling en het ambt der ouderlingen", dan dienen we in aanmerking te nemen, dat het Formulier een ander ouderlingschap op het oog heeft dan wij bedoelen. Wij zien een ongedeeld ouderlingschap, wel is waar in tweeërlei bedieningsvorm, maar in wezen en oorsprong één. Men zal daarom begrijpen, dat de verklaring, welko het Formulier uit de Schrift geeft, voor ons niet evident, niet voor de hand liggend, kortom niet overtuigend is.

We lezen b.v. van twee soorten van ouderlingen, wier ambten altijd onderscheiden blijven. Hier is dus geen sprake van één ambt met onderscheiden bedieningsvorm, maar van ambtEN, die uiteenvallen in twee soorten.

Dit dubbele ambt van ouderling, waarvan de eene soort der anderen, die het evangelie predikt, tot hulp en bijstand is, kan ons niet bevredigen.

Ter afsnijding van elk misverstand is het misschien goed hier eerst te verklaren, dat het geenszins onze bedoeling is om revolutie te maken. Wij laten beide ouderlingen op hun plaats, den een op den kansel enden ander op huisbezoek, elk met zijn eigen eere en met alles, wat er San vervulling van hun ambt verbonden is. Er ligt hier alleen een verschil in principieele waardeering van het ambt, waaraan straks practische consequenties blijken verbonden te zijn. We zullen daarom eerst de verklaring, welke het Formulier aan de Schrift ontleent, hebben te onderzoeken en willen daarna nog eenige andere stemmen hooren.

De opstellers van het Formulier zien in 1 Tim. 5 : 17 een bewijs, dat er in de apostolische kerk „twee soorten van ouderlingen" zijn geweest, waarvan de eersten hebben gearbeid in het Woord e; n de leer en de-anderen niet. We lezen daar: Dat de ouderlingen, die wel regeeren, dubbele eer waardig geacht wordeU; voornamelijk die arbeiden in het Woord en de leer". Het N.B.G. vertaalt: Den ouderlingen, die goede lei-* ding geven komt dubbel eerbewijs toe, vooral hun, die zich belasten met. prediking en onderricht".

Het is waar, dat het Formulier aan beide „soorten" het ambt van ouderling toekent, maar er is dak toch soortverschil. Naar ons gevoelen wordt met dit soortverschil meer aangeduid, dan wij begrijpen in een onderscheid in bedieningsvorm. "Twee soorten kunnen twee kwaliteiten uitdrukken, waarvan de eene van een betere en de andere van een mindere soort is. Het toe­ passen van iets in twee soorten kan een verschillend doel beoogen, waarvoor anders een soortelijk gebruik? Er zijn ook soorten van lichamen, en daarin ligt dan ook hun wezenlijk verschil. Een soortverschil - heeft ook een verschillende grondoorzaak in ontstaan of herkomst. Doch niets van dat alles is van toepassing op de twee „soorten" van ouderlingen. Er is in het ouderlingschap geen verschil van kwaliteit, doel, wezen en origine.

Uit de aanduiding iri het Formulier van „twee soorten van ouderlingen" meenen wij te mogen afleiden, dat de opstellers een tweeledige opvatting van „regeeren" hadden, welk regeerbegrip rustte op een status quo, op een door de geschiedenis reeds geconsolideerde situatie. Zoovele eeuwen hiërarchie in het aan de Reformatie voorafgegane pausdom, zal daarin ook wel een factor van beteekenis zijn geweest. In elk geval is er door - dit regeerbegrip aan het ouderlingschap een tweeheid ten grondslag gelegd, die'vreemd is aan zijn schriftuurlijk wezen. Daardoor is er tusschen de beide bedieningsvormen een afstand ontstaan, welke niet in overeenstemming is met de eenheid van het regeerambt. O.i. is dat tot onberekenbare schade geweest voor de kerken der Reformatie.

Het Formulier vervolgt: De eersten waren de dienaars des Woords en herders maar de anderen droegen een b ij zonder anibt, n.l. dat zij over de kerk opzicht hadden en die regeerden want Paulus spreekt die een voorstander is, dat hij zulks doe in naarstigheid (Rom. 12 : 8) op een andere plaats vermeldt hij onder de gaven en ambten: e regeering (1 Oor. 12 : 28).

Uit deze afleidingen wordt dan voorts dit ambt omschreven als opzicht over, en het bezorgen van orde in de gemeente, als toezicht op de leer, kortom, als geesteUjke politie.

Wat beteekenen nu deze gegevens in de Schrift? Wij willen hierbij eerst opmerken, dat het moeiüjk meer is uit te maken op welke wijze de gaven, die Paulus in zoo groote verscheidenheid noemt, zich onderling hebben verhouden, of ze ten opzichte van elkander een zekere afgrenzing hadden, of dat meerdere gaven en ambten in een persoon vereenigd waren, enz.

Het lijkt ons echter onjuist om de verscheidenheden, zooals Paulus die opsomt in 1 Cor. 12 : 28 te beschouwen als een opgave of een specificatie van b ij ^z o n-dere ambten. Het is eenvoudig een onderwijzing, hoe God aan èen iegeUjk zijn plaats, zijn deel en beteekenis heeft' gesteld in het eene lichaam van Christus. Paulus wil in dit door hem geliefkoosde beeld laten zien het eigene en onderscheidene van de gaven in de gemeente. Dat in deze opsomming «Ook kwalificaties voorkomen van bijzondere ambten, is zonder t'wijfel, doch daarbij dient tweeërlei in aanmerking genomen. Ten eerste bedoelt Paulus hier niet uitdrukkelijk een opgave te doen van de bijzondere ambten. Ten tweede, voor zoover ze daarin voorkomen, worden ze genoemd inet den persoon van den ambtsdrager: postelen, profeten en leeraars, welke vermelding nog afzonderhjke aandacht vraagt voor de gekozen volgorde: en eerste, ten tweede, ten derdel Dan valt er een caesuur. Paulus vervolgt niet met: en vierde, doch met: aarna, en dan in algemeene termen. Tusschen behulpsels en menigerlei talen staat dan, ook door zijn meervoud nog algemeener: egeeringEN. Kan men daarvan nu zeer concreet zeggen: n dat is nu het bijzondere ambt van ouderling? Door de onderscheiding „regeer"-ouderling, die in'den loop der geschiedenis is ontstaan, wordt wel een gedachte-associatie gewekt, maar een schriftuurUjke fundeering voor dit „tweede" ambt wordt hier niét gegeven.

Eenzelfde tekstfiguur vinden wij in Rom. 12. Paulus waarschuwt hier niet wijs te zijn boven hetgeen men behoort wijs te zijn (vs 3) en bewijst dan het dwaze daarvan door op te merken, dat de leden van het lichaam ook niet alle dezelfde werking hebben (vs 4), om dan te vervolgen: „Alzoo zijn wij velen één lichaam, maar elkeen zijn wij elkanders leden" (vs 5). Tegen dezen achtergrond nu verklaart hij, dat wij genadegaven ontvangen hebben naar de genade, die ons gegeven is, met dit laatste blijkbaar bedoelende: naar de verscheidenheid die ook de' leden van het lichaam kenmerkt.

Dat hier gedacht zou zijn aan de b ij z o n d e r e ambten, ligt o.i. volstrekt niet voor de hand. De opvatting der Statenvertalers, blijkende uit de invoeging: „zoo laat ons die gaven besteden", doet veeleer denken aan het ambt der geloovigen, dat ieder, welk lid van het lichaam van Christus hij ook zij, zijn gaven gewillig en met vreugde ten nutte van anderen moet aanwenden. Als iemand de gave heeft van profeteeren, dat hij ze dan bestede naar de mate van zijn geloof, enz. en overeenkomstig het eigene, dat hij als een bepaald lid van het lichaam van Christus heeft. Elk lid heeft niet dezelfde gave, daarom ook niet dezelfde plaats, zijnde nochtans een wezenlijk deel van het lichaam van Christus. Hier ligt in de eerste plaats de roeping tot het a 1 g e m e e n e ambt. Om uit deze ga, ven er één uit te lichten, met name die van „voorstander" en voor te stellen als het bijzondere ambt van „regeer"-ouderling, kunnen wij niet anders dan als geforceerd aanvoelen. Ook deze bewijsplaats bevredigt ons niet.

Het moet onze verwondering wekken, dat Calvijn, ^) nadat hij zooveel schoons en schriftuurlijks van het ambt gezegd heeft, en daarna ook nog zeggen zal, bij dit woord in dezen tekst tot een soortgelijke conclusie komt.

Het oorspronkelijke woord laat verschillende vertalingen toe. De St. Vert, heeft „voorstander", het N.B.G. „die leiding geeft", Calvijn vertaalt „die aan het hoofd staat". Het kan voorts ook nog vertaald worden door „die vooraan staat" en „die (iets) voorstaat".

Wat Calvijn over deze categorie zegt is weinig en vaag. Hij noemt haar een raad , , bij wien de rechtspraak ter verbetering der gebreken berustte". Van belang is verder de vermelding: „dat die ordening niet van één eeuw is geweest, bewijst de ervaring zelve". Onbegrijpelijk is het, dat hij dan aanstonds tot de conclusie komt: „Dus is ook dit ambt der regeering voor alle tijden noodzakelijk". Van tweeën een, óf hij had het oog op een orgaan, dat thans in de kerk niet meer afzonderlijk bestaat, óf hem, die in de kerkgeschiedenis bekend was als geen ander, was een opvatting van dit woord. bekend, die voor een bepaald college, overeenkomende met dat van onze „regeer"ouderlingen, ook als schriftuurlijk bewijs had moeten dienen. Als hij later op dit punt terugkomt, beschrijft hij de ontwikkeling van ambten en colleges in het Pausdom.

Blijkens andere en meer duidelijke uitspraken van Calvijn kunnen we moeilijk aannemen, dat hij hier het ouderlingschap heeft bedoeld. De oriënteering aan , , de ervaring zelve" zegt hier ook wat. Voldoende licht verstrekt deze verklaring dus niet.


-1) Inst. IV, III, 8.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 27 augustus 1949

De Reformatie | 8 Pagina's

De eenheid van het regeerambt

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 27 augustus 1949

De Reformatie | 8 Pagina's