GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Aangaande mij en mijn huis

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Aangaande mij en mijn huis

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wat zijn u deze steenen'' Jozua 4 : 6.

St§l u voor, zoo'n Joodsch gezin, dat in gehoorzaamheid aan 's Heeren bevel, zich gereed maakt om ter viering van het Pascha, op te trekken naar Jeruzalem. Voor het eerst gaat hun jongen, die pas 12 jaar geworden is. mee. Hoe lang heeft hij daar al naar uitgezien. Mee te gaan naar die mooie, groote stad Jeruzalem ; en dan den tempel te zien, waar de Heere woont; waar de Levieten op hun muziekinstrumenten den Heere loven, met gezang en snarenspel; waar de Priesters in hun witte gewaden den Heere de offeranden brengen. Nu mag hij zelf mee, net als zijn vriendjes, die een paar jaar ouder zijn, en reeds eer een of meermalen mee geweest zijn en daarvan zooveel moois weten te vertellen!

Het is een lange reis van uit het Noorden des lands, maar dat is niet erg; het is er nog zoveel te mooier om! Eerst laten ze zich overzetten over de Jordaan; dan de lange reis door het Over-Jordaansohe en dan bij Gilgal weer over de Jordaan, waar ze in de verte Jericho reeds zien liggen, waar vader hun reeds zooveel van heeft verteld.

En als ze dan bij Gilgal de Jordaan zijn overgevaren, valt het oog van dezen knaap in eens op een hoop steenen, die daar opzettelijk opgestapeld zijn. Natuurhjk, even tellen; daar is het een jongen voor: „Eén, twee twaalf!" Net zooveel als er stammen in Israël zijn; net zooveel, als het aantal zonen van Vader Jacob! Wat zou dat alles beteekenen?

„Vader, wat zijn u deze steenen? " Waarom staan zo daar zoo? Daar wil hij graag het rechte van weten.

Niet waar, precies zooals onze kinderen zijn, als wij met ze op reis of op de wandeling zijn. Ze raken niet uitgekeken en raken niet uitgevraagd! „Vader, wat is dat voor een groot huis ? " „Wat is dat voor een vreemde man? " „Wat is dat voor een beeld? " Dè mond staat niet stil. Ze moeten weten, wat dat alles moet, en wat het beteekent.

„Vader, wat zijn u deze steenen? " En als het dan een goede vader is, die niet moede wordt de vragen van zijn weetgierigen jongen te beantwoorden, en die bovenal zijn roeping verstaat, om hem in de geheimen van Gods Verbond in te wijden, dan begint hij te vertellen: „Lang geleden kwam ons volk hier ook voor de Jordaan; 40 jaren was het geleden, dat ze uit Egypte waren vertrokken; 38 jaren hadden ze rondgezworven door de woestijn; maar eindelijk waren ze dan zoover,

dat ze Kanaan zouden mogen binnengaan. Alleen, ze moesten nog de Jordaan over, die toen net vol was tot aan beide oevers. Met veerbooten ging het niet. Daar stonden ze. En toen — toen gaf de Heere bevel aan de priesters, die Zijn ark droegen, om de Jordaan' over te gaan: geen brug was er, geen boot! En toen gingen ze; tot vlak^bij, den oever; den volgenden stap zouden ze in het bruisende water moeten zetten — maar zie, toen de voeten der priesters het water zouden raken, hield het water op met stroomen, dat van rechts kwam, en het water dat naar de zee vloeide, stroomde weg en zoo kwam er een breed pad, waarlangs de priesters droogvoets gingen naar het midden van de Jordaan, en daar bleven ze steevast staan. Het water aan hun rechterhand stond als een muur, maar ze maakten zich niet angstig. En al het volk ging hetzelfde pad, dan voorbij de priesters .en klommen aan de overzijde tegen den oever op; mannen, vrouwen, kinderen, het vee. En de priesters bleven maar staan. Op bevel van Jozua namen twaalf mannen, uit eiken stam één man, elk een steen op van den bodem van de Jordaan, van de plek, waar nog steeds de priesters stonden, en brachten ze aan den anderen oever, en hebben ze hier toen opgestapeld. Kijk, daar staan ze nog!"

Geloof maar, dat die jongen dien wonderlijken doortocht door de Jordaan, door zijn vader hem verhaald, als in gedachten meemaakt en het nooit weer vergeet en 't later, zelf vader geworden, weer aan zijn jongens meedeelt — en dat zoo de groote daden des Heeren in gedachtenis worden gehouden.

Zoo wil de Heere, dat wij geschiedenis vertellen. Daarvoor liet Hij, de gansche geschiedenis door, gedenkteekenen oprichten. Zoo sluit de Heere zich aan bij de ziels-gesteldheid van een kind, zooals Hij die zelf formeert: Het teeken trekt de aandacht van het opgroeiende kind; zijn ontwakend gedachtenleven vraagt naar het waarom en waartoe en spant de jonge ziel tot op het uiterste en drijft het naar zijn vader, zijn moeder: „Wat is dat? Wat moet dat? Wat beteekent dat? " En als dezen hun plicht verstaan, leggen ze het hun dorstend kind bescheidenlijk uit. En zulk een onderwijs draagt altijd vrucht.

Zoo ook gaf de Heiland Zijn discipelen onderricht. Als de discipelen den blindgeborene zien, en daarover in hun ziel vragen rijzen: „-Wie heeft er nu gezondigd: hij of zijn ouders? " dan is er voor Hem het oogenblik, dat Hij hierover hen onderwijst. Op den Olijfberg gezeten, valt het oog Zijner jongeren op de prachtige gebouwen op den tempelberg: „Ziet, wat schoone gebouwen!" En dan vangt Hij aan, nu hun ziel als het ware geopend is, tot hen over deze dingen te spreken!

Laten viój, als ouders, het ons voor gezegd houden!

Er is bij ons één groote klacht over gebrek aan belangstelling bij onze jeugd voor geestelijke dingen; op catechisatie wordt er oVer geklaagd; op onze jeugdvereenigingen; in onze' gezinnen; in de kerk. Maar ik geloof heel stellig, datade schuld voor het grootste gedeelte bij ons ligt.

Als regel maken w ij het uit, wanneer wij de kinderen, groote en kleine, gaan onderrichten en waarover we hen zullen onderrichten, en vragen we ons niet af, of hun ziel er voor open staat, en hun belangstelling er voor gewekt is. Met het gevolg, dat we langs her. heen praten, dat wij hen vervelen, dat ze er een tegenzin in krijgen, dat er niets van blijft hangen. Wel gaan onze kinderen van der jeugd naar de Christelijke school, naar de catechisatie, naar de jeugdvereeniging — en bij slot van zaken, weten ze nog bitter weinig af van de dingen van Gods Koninkrijk. En bovendien hebben wij èn ons zelf èn onzen kinderen veel verdriet bezorgd.

Het leeren is niet iets mechaniscn, op de wijze, waarop we een vat vullen: wij hebben het water noodig: zetten het leege vat onder de kraan; draaien de kraan open; als het vat naar ons oordeel vol genoeg is, sluiten we de kraan af — en klaar is Kees. Maar zóó gaat het onderwijzen niet.

Maar hoe dan wel? Ik wees er reeds op, dat we ons hierin door den Bijbel zullen hebben te laten onderrichten. Daarover nog iets den volgenden keer.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 3 december 1949

De Reformatie | 8 Pagina's

Aangaande mij en mijn huis

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 3 december 1949

De Reformatie | 8 Pagina's