GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Christelijke stijl in onzen huiselijken zang

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Christelijke stijl in onzen huiselijken zang

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Een verzoek van den redacteur van dit blad is meer dan een uitnoodiging: is een Aufforderung, zum Tanz of zum Streit — om het met hem eens of oneens te zijn. Weigeren om hier iets naders te vertellen over onzen jongsten zangbundel: „En nu allemaal" zou dus onbehoorlijk zijn. Maar het ingaan op zulk een uitnoodiging is overigens geen al te zware last, en de voorgenomen dankbaarheid van de eerstgenoemde kan moeilijk grooter zijn dan van schrijver dezes.

Inderdaad heeft bij het ^menstellen van dezep. zangbundel voor de Christelijke gezinnen en vereenigingen een ongewoon ideaal voorgezeten: ongewoon althans op dit „levensterrein". Het ging ons om wat in de wandeling heet „voortgaande reformatie", en dat op het veld van den huiselijken zang. Dat is dus een beetje strijd tegen den ouden mensch, de kruisiging van eenig vals zingend vleesoh, een weinig meer luisteren naar het Woord, een wat intenser genieten van Gods schoone scheppingsgaven. En hierdoor een geloovige poging om onze gezinnen een wat meer ChristeUjken levensstijl te geven, de samenbindende kracht daarvan beter te benutten. Het voorwoord van den bundel legt hiervan nader rekenschap af. Of de samensteller en zijn medewerkers geslaagd zijn blijve aan het oordeel van zangers en speellieden overgelaten.

Nu zijn er twee methoden om een object in het oog te doen loopen. Men kan den achtergrond verduisteren, waardoor het object relatief goed uitkomt. Men kan ook object-met-achtergrond juist belichten. Deze laatste methode prefereeren we.

En dan moet direct opgemerkt worden dat in dezen bundel gebroken is met de gebruikelijke tegenstelling tusschen een zgn. geestelijk en een zgn. wereldlijk lied. Deze tegenstelling, die bijna van Thomas van Aquino dateert, trekt een hoogen muur tusschen liederen die zich bewust bezighouden met 's menschen relatie tot God eenerzijds, en liederen die den mensch bezingen in zijn relatie tot de schepping anderzijds. De eerste groep, de zgn. geestelijke liederen, zingen tot God en over God (als ze goed zijn), maar bezingen veel vaker de menschelijke religieuze ervaring, het menschelijk geloof, de twijfel, de vrees en uitredding. De tweede groep, de zgn. wereldlijke liederen, bezingen in het beste geval de natuur, het vaderland, historische gebeurtenissen, enz., maar dalen al spoedig af tot romantiek, erotiek, sentimentaliteit en schunnigheid.

Als gezegd: er is in dezen bundel bewust en consequent gebroken met deze oude tegenstelling. Deze tegenstelling immers is, voor wiens blik door de Schrift is verscherpt, fictief geworden. Er is geen sprake van een deel van ons leven dat „vroom" 'is en op God betrekking heeft, — en een ander deel dat buiten God omgaat. Een ketting is niet sterker dan zijn zwakste schakel, en een leven dat gedeeltelijk voor God verborgen wordt loopt gevaar gehéél in de duisternis te geraken.

Dit laatste blijkt daaruit, dat menschen die hun leven bewust in een „geestelijk" en een „wereldlijk" deel trachten te knippen, in hun zgn. geestelijke liederen gevaar loopen zich zeer ongeestelijk uit te leven. Het gaat dan immers niet meer om Gods eer, maar om onze redding; niet meer om Gods Woord, maar om ons vrome-woord; niet meer over het geloof in onzen Zaligmaker, maar over het geloof in onze geloovigheid; niet meer om Gods beloften, die zeer vast zijn, maar om onzen twijfel, die zeer ongehoorzaam is; niet me? r om 's HEEREN goedertierenheid die in eeuwigheid is, maar om onze christendeugden ; niet meer om Gods komend Koninkrijk, maar om onzen organisatiedrift, die alle terreinen, kringen en vlakken eens eventjes opeischt voor „de Kerk"; niet meer om het juichen over Gods groote daden in Zijn heilsgeschiedenis, maar om sentimenteel te zingen van een kindeke dat , , in ons" geboren moet zijn; van „blijde adventsweken" waarbij de gedachte aan den wederkomenden Christus eigenlijk verloren is; van een gekruisigden en gestorven Jezus, over Wiens blijde opstanding en hemelvaart pas weer gezongen mag worden wanneer het grillige, gecompliceerde „kerkelijk jaar" het aangeeft, en Wiens zitten aan Gods rechterhand in zulke maanden vergeten schijnt, hoewel Hij komen zal öm te oordeelen ook hen, die zich in eigenwillige vroomheid een jaarlijksch her-gebeuren scheppen van wat daar geschied is, in stede van te zien de ontwikkeling van het heilsprogram, dat inmiddels reeds twintig eeuwen gevorderd is.

En zoo is het voor hem, wiens gezicht door Gods Woord is verhelderd, plotseling duidelijk dat de mensch, die beurtelings zijn relatie tot God beleeft en zijn relatie met „de wereld" bezingt, e i g e n 1 ij k in beide gevallen slechts met zichzelf bezig is. Het hooge woord moet eruit: het zingen van vele, vele liederen vol teere bevindelijkheid, bange vreeze, duisteren twijfel, aandoenlijke Bethlehem-tafreelen, is precies even humanistisch, precies even wereldgelijkvormig en ongeestelijk als het galmen van liederen over een , , land, dat nooit verwonnen heeft gebukt of het hief zich op met grooter kracht", precies even groote larie als 't radio-straatlied, als de amoureuze liedekens uit Bredero's tijd, als de chauvinistische humbug die elk vrij of onvrij volk zingt. In beide gevallen immers draait alles om den mensch en zijn afgoden: zijn land, zijn liefde, zijn volk, zijn gevoelens, zijn „godheid", zijn heden, verleden en toekornst.

Wij hebben ons daarom bij het samenstellen van , , En RU ! allemaal" bezonnen op de vraag: maar wat zingt nu de Christen als hij „in zijn huis zit", klaar met zijn dagtaak, bezig met zijn kinderen? Wat zingen onze jongens en meisjes in de pauze van hun jeugdvereeniging, rond harmonium of piano? Wat zingen onze menschen op hun feestavondjes, onze kinderen op de Christelijke school?

En dan oriënteeren v/e ons op de Schrift. „Alles is Uwe, maar gij zijt van Christus, en Christus is Gods". Dan voegen we in onzen zangbundel het Schriftuurlijke lied samen met ons liefdeslied; dan passen onze belijdende zangen bij de Valeriusliederen, en ook bij de liederen voor moeder en kind; dan kunnen ons ontspanningslied en onze psalm rustig samengaan. Want in al deze liederen zingt een kind van God nu eens tot zijn hemelschen Vader, dan over diens schoone schepping, over het van Hem ontvangen vaderland, over zijn goddelijk beroep, over het meisje, de vrouw, die hem door des HEEREN hand is toegebracht; over alle vreugden in dit schoone leven, die hem ondanks zijn zonden om Christus' wil gelaten zijn; of hij vertelt zijn kleuters het verhaal van de zeven kikkertjes, van het karretje op den zandweg, en van de sterren, die door den HEERE alle bij name genoemd worden.

Wat een ballast van gewiehtigheid en godsdienstigheid valt er van ons af, als we ook in dezen „als de kinderen worden". Zoo blij zijn met alle gaven, dat de conversatie vergeten wordt, dat kan immers slechts het kind. „Alles is uwe" — wat een étalage vol geschenken: gezondheid, liefde, huiselijke haard of vacantie, kerkgang, vrienden, vrede of schoonheid, betrekking, arbeid en kinderen. „Maar gij zijt van Christus" — en daarom zijn al die gaven goed en is niets verwerpelijk, mits met dankzegging genomen. „En Christus is van God" — Hij versloeg definitief het slangenzaad en is bezig voor ons plaats te bereiden in een nieuwe wereld, waartoe Hij alles aan Zich onderwerpt, tot en met den dood, om daarna dit herschapen paradijs Zijn Vader aan te bieden.

Tot slot de vraag: behoort tot dien Christelijken levensstijl, welke zich in ons lied wil doen gelden, niet een specifieke, eigen vorm? Is niet uitsluitend datgene zingbaar, wat door een Christen bewust voor dat doel is geproduceerd? Behoort de Christen, die zich uitzingt over de liefde, de schepping, zijn arbeid, daartoe niet een eigen taal, een eigen melodie te scheppen ? Deze vraag kwam in dit verband reeds uit een zeer geachte pen vloeien, van iemand onder de broederen, wiens initialen den naam van den Koninklijken Zanger des ouden testaments spellen. „Of zullen wij", zoo schreef deze, „met niet-geloovigen komen tot hetzelfde lied, alleen gezongen uit een andere gesteldheid des harten? "

Iemand betoogde eens zeer terecht: dat een Christen en een niet-Christen op radicaal tegengestelde wijze een broodje koopen, betalen, eten en genieten. Maar dit impliceert toch niet een geloofsbelijdenis in den bakkerswinkel ? — Zoo is er een hemelsbreed verschil tusschen een geloovige en een ongeloovige, wanneer zij beiden constateeren dat het mooi weer is; of wanneer zij beiden een deuntje fluiten onder het werken, of wanneer zij hun kinderen zoet houden, hun kippen voeren of op koninginnedag het Wilhelmus zingen. Maar bij al deze gelegenheden is toch geen aparte geloofsuitspraak noodig om het verschil te toonen? Sterker, de , jandere gesteldheid des harten" behoeft o.i. niet slechts onzichtbaar aanwezig te zijn, maar mag niet meer dan een geloofsstuk zijn: d.w.z. slechts zichtbaar voor den geestelijken mensch.

Zoo achtte deze vraagsteller een lied als „Mooi lieverdje" ten onrechte in dezen bundel opgenomen; vermoedelijk al te zeer wereldsch. Geen eigen stijl, geen eigen taal. Het lied bevat een uitnoodiging van een avontuurlijken jongeman, die een meiske voorstelt samen een grachtje mee om te loopen en dan in een kroegje te duiken. Het meiske, ze kon zóó lid zijn van „Tryfosa", denkt aan het zevende gebod en antwoordt royaal: wegwezen, naarling, en nooit meer terugkomen ! Zit daar geen stuk profetie in ? Leeren onze jongelui uit zoo'n lied niet haarfijn het verschil tusschen goed en kwaad? Ons dunkt: de meeste liefdesliederen van vandaag missen dezen frisschen smaak. En zoo hebben wij, met HuUebroek, „dat Marleentje genomen bij d'r hand. En Marleentje, Marleentje vond het plezant" vooral dat ds G. Visée in de Kamper Kerkbode op slag alle gefronste voorhoofden van oudere broeders toezong: zoo is het u vroegev toch ook vergaan?

Want Marleentje, (ze heeft in haar Groningschen tijd trouw catechisatie geloopen) vond dit liedje zeer geslaagd, en héél niet ongeestelijk; net zoo min als ze haar ongeloovig buurmeisje een steek vromer gaat achten, wanneer het wicht van Sinterklaas tot Oudejaar kerstversjes loopt te zingen

D. W. L. MILO.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 23 december 1950

De Reformatie | 8 Pagina's

Christelijke stijl in onzen huiselijken zang

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 23 december 1950

De Reformatie | 8 Pagina's