GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De positie van de diakenen (Slot)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De positie van de diakenen (Slot)

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

3o. Het fijne puntje is, of inderdaad in de H. Schrift aan de diakenen regeermacht wordt toegekend. Daarvan is niets te vinden. Zwijgt Gods Woord dan over de regeerbevoegdheid? Allerminst. Alleen maar, nergens is in de Schrift een spoor te ontdekken, dat ook diakenen daarin delen. In 1 Petri 5 : 1, 2 wordt aan de presbyters als onder-herders onder de Archief Opperherder Christus (vers 4) het poimainein (weiden) toegekend: het leiden, verzorgen, beschermen, regeren van de kudde met de staf des VV' o o r d s; tot hetzelfde poimainein vermaant de apostel de Efesische presbyters of episcopen in Hand. 20 : 28; in de veelbesproken tekst 1 Tim. 5 : 17 wordt gezegd, dat alle presbyters regeren; sommigen van hen hebben zich belast met de prediking en onderricht (nieuwe vertaling). Van diakenen is in deze teksten geen sprake. Voorts wordt onder de vereisten voor het ambt .van episkopos in 1 Tim; 3 : 4, 5 vermeld, dat een episkopos met alle waardigheid zijn kinderen in toom moet weten te houden (nieuwe vert.) met directe toepassing op de gehele gemeent e, terwijl zulk een toepassing bij de opsomming van de vereisten voor het diakenambt ontbreekt.

4o. Ook Prof. Greijdanus heeft zich met omvang en strekking van het diakenambt bezig gehouden in zijn Kommentaar op de Philippenzen, bij de verklaring van hfdst. 1 : 1. Hij zegt daar, onder verwijzing naar zeer veel Schriftuurplaatsen, dat het woord diakonos, breed van omvang en gebruik, toch neiging heeft naar een bepaalde betekenis, zoals uit 't gebruik van diakonia en diakonein kan blijken, n.l. die van lichamelijke verzorging, stoffelijke ondersteuning, diaconale hulp. Bij de uitdrukking in vs 1: episkopen en diakenen merkt hij op, dat de z.g. historische kritiek beweerde, dat het afzonderlijk noemen van episkopen en diakenen een anachronisme was: deze onderscheiding zou wijzen op een ambtsontwikkeling, tijdens het leven van de apostel nog onbekend. In verband hiermee hebben sommigen beweerd, dat de woorden episkopen en diakenen hier nog niet zouden hebben een van elkaar onderscheiden ambtsbetekenis (men lette op dit laatste woord). Dit wordt door Prof. Greijdanus weersproken o.a. met een beroep op Hand. 6 en 1 Tim. 3. Prof. Greijdanus wil episkopen en diakenen in ambtelijke, technische zin verstaan. Nog merkt hij, onder aanhaling van G. Kittel's Theol. Wörterbuch op, dat niets aanwijst, dat de diakenen hier voorkomen als helpers van de episcopen inhet materiële, g e 1 d e 1 ij k e, s t ; o f f e 1 ij k e.

Men zij toch met het aanvaarden van een bepaalde , , ambtsontwikkeling" voorzichtig, gezien de bron, waaruit dit denkbeeld is voortgekomen!

Zeker heeft Prof. Hovius gelijk, dat een rechtstreeks Schriftantwoord op de vraag, of de diakenen tot de kerkeraad behoren niet gegeven wordt. In Gods Woord staat niet: de diakenen behoren tot de kerkeraad. Evenmin: de diakenen behoren niet tot de kerkeraad. Dit ('t geven van een rechtstreeks antwoord) geschiedt evenmin op de vraag of in 't N. Testament de kinderdoop bevolen wordt, of de viering van de rustdag op de eerste dag van de week. Maar staat daarom het antwoord op die vragen niet vast ? We menen aangetoond te hebben, dat de Schriftgegevens geen enkele grond bieden om aan te nemen, dat de diakenen moeten gerekend worden tot de kerkeraad, maar dat de „algemene leiding", de regering der gemeente, in de Schrift is toevertrouwd aan de presbyters of episcopen. En dat is het punt in geding.

5o. Zahn zegt over Titus 1 : 5—9: „Geen exegetische kunst kan het feit verzwakken, dat hier de identiteit van episkopus en presbyter als een vanzelfsheid wordt verondersteld". Voorts merkt hij op, dat evenals de „ouderlingen des volks" te Jeruzalem (Matth. 21 : 23, Hand. 4 : 8) het „presbyterium" (Hand. 22 vs 5) genoemd worden, zo ook de „ouderlingen der gemeente" (Hand. 20 : 17) samen verenigd zijn tot een „presbyterium" (1 Tim. 4 : 14).

Merkwaardig is nu, dat de „Ignatiusbrieven" (waarschijnlijk uit dezelfde tijd als de „Leer der 12 apostelen", de oudste ons bekende Kerkorde, eerste helft der tweede eeuw) herhaaldelijk en nadrukkelijk het „presbyterium" onderscheiden van „de d i ak en en".

6o. Zover ik kan nagaan is men hierom van Calvijn afgeweken, omdat men óf niet geheel los was van contemporaine Roomse elementen inzake de ambtsbevoegdheid (BVanse Confessie en Franse K.O., vooral tegenover de laatste past, met name in haar ontwikkeling, enige voorzichtigheid) óf omdat men te veel accent gaf aan de „traditie" uit de eerste eeuwen.

Kort na het apostolische tijdvak begint al de verwording inzake ambtsomvang en ambtelijk gezag. Toen er geen geringe discrepantie bleek tussen hetgeen men in de Schrift las en wat men vond in de loop van de tweede eeuw, heeft de historische kritiek het accent op het laatste, op de „traditie" laten vallen. Daarop heeft men de traditie terug geprojecteerd, „hinein interpretiert" in de gegevens van het Nieuwe Testament.

Naar ik meen zijn onderscheiden schrijvers, ook die begeerden zich te buigen voor de Schriften, dit gevaar niet voldoende ontweken, wijl ze het niet voldoende hebben onderkend. Daarom wees ik van meet af op bestudering van de Schriftgegevens, en verzocht ik, zo men meende dat ik niet juist zag, bestreden te worden met argumenten uit Gods Woord.

Op een „vermoedelijk" of een „misschien" de veranderingen te baseren die Prof. Hovius blijkt voor te staan, lijkt mij niet geraden.

Ten slotte moge ik herinneren aan hetgeen ik aan het einde van mijn brochure schreef:

„Wanneer we hier het pleit gevoerd hebben de diakenen niet langer te doen arbeiden op een terrein, dat het hunne niet is, n.l. dat der kerkregeering, maar zich te bepalen tot het prachtige, breede arbeidsveld, hun in de Schrift toegewezen, den dienst der barmhartigheid, dan is het allerminst onze bedoeling geweest, dat nu het diakenambt afstand neemt van de beide bijzondere ambten, en diakenen een geïsoleerde positie gaan innemen.

Integendeel.

Naar onze vaste overtuiging behooren de drie ambten; in Christus één, samen te werken. Alle verwijdering tusschen de ambten onderling moet strekken tot nadeel en schade voor den opbouw van het lichaam van Christus. Wat in den wortel één is, mag geen scheiding toonen in den voortgeschreden wasdom. Daarom niet: enkelen handelen en beslissen alleen, zonder advies of controle. Daarom niet: verlies van een grooter getal raadslieden. Maar samenwerking.

Waarbij de Kerkeraad in alle gewichtige gevallen diakenen raadpleegt, en ten volle het woord, door diakenen gesproken, laat wegen. Omgekeerd: waarbij predikanten en ouderlingen, zooveel hun tijd dit toelaat, zich inwerken in de vraagstukken, waarmee diakenen worstelen en ook, weer zooveel hun tijd dit toelaat, met adviseerende stem de vergadering der diakenen bezoeken, Waarbij niet, zooals thans veelal ge­ schiedt, de diakenen zien naar hun conferenties (die in haar prestaties ten volle erkend kunnen worden en voor wier arbeid geen geringe achting past) maar waarbij de diakenen de zaken, die daarvoor in aanmerking komen, brengen ter plaatse, waar zulks behoort, n. 1. op den Kerkeraad en eventueel op de meerdere vergaderingen, waar dan de diakenen met adviseerende stem aanwezig kunnen zijn.

Ligt de fout niet veelal hier, dat men als d e groote vraag ziet: mag ik stemmen? Naar ons oordeel moet men hiervan terugkomen. Het recht van uiteindelijke beslissing aan den Kerkeraad latende, moet d e vraag zijn: hoe komen we tot samenstemming ? Hoe vinden we, door gemeenschappehjke beraadslaging, door gemeenschappelijk overleg, den wil des Heeren ? Hoe wordt, door uitwisseling van gedachten, de waarheid gevonden? "

„De drie ambten in samenwerking: de Apostelen hadden de quaestie van Handelingen 15 wel alléén kunnen oplossen, maar ze betrokken er aanstonds de ouderlingen bij, ja zelfs de heele Gemeente was present, en al hadden de Apostelen stellig minder tijd dan wij, de zaak werd dóórgesproken, tot men tot overeenstemming gekomen was.

In dat eerlijk pogen om bij het licht des Woords tot overeenstemming te geraken en de waarheid te vinden naar de Schriften, is afgesneden de gedachte: wij als leden van den Kerkeraad trekken aan 't langste eind, want bij ons ligt de eindbeslissing; kan evenmin wortel schieten de gedachte: de predikanten en de ouderlingen mogen op onze diaconale vergaderingen adviseeren, maar wij houden de touwtjes in handen. Ofschoon de Apostelen macht hebben te bevelen, lezen we telkens opnieuw hoe ze raden, voorlichten, helpen, opwekken, bidden, zooals de Apostel Paulus

Philemon bidt voor Onésimus. En geen oogenblilc mag vergeten: het ambt roept mij niet om te heerschen, om anderen mijn wil of zienswijze op te leggen, ik ben geroepen, 't zij als dienaar, 't zij als ouderling, 't zij als diaken, te diakonein, dat is te dienen, te dienen in liefde en zelfverloochening.

En dan de „noodgevallen? " Zijn ze er? En is het waar, dat nood breekt wet? Neen, nood breekt nooit de wet van God. Wel kan 't zijn, dat we de wet des Heeren niet goed verstaan, maar nooit gaat Gods wet voor de nood opzij, of wordt haar door den nood het zwijgen opgelegd; de Wetgever wordt door geen enkelen „nood" verrast. ,

Maar z ij n hier noodgevallen ?

We meenen, dat ze er niet zijn. Neem nu eens het meest sprekend voorbeeld: dat van een zeer kleine Gemeente, die b.v. twee ouderlingen heeft en één diaken. Zal het eindoordeel als resultaat van besprekingen, naar den regel des geloofs en der liefde, er minder om zijn, indien twee tenslotte besluiten met advies van één, of één besluit met advies en onder opzicht van twee, dan wanneer drie hun stem uitbrengen?

Als maar het geloof, dat is de gehoorzaamheid aan het Woord des Heeren, levend is. En als dat geloof maar werkt door de liefde, den band der volmaaktheid bewaart, in zelfverloochening dienend.

Zoodra dat geloof, door de liefde werkend, kwijnt, zoodra het „ik" en „mijn gezag" of „mijn invloed" op den voorgrond komt, is het verloren. Dan kan men bepalingen maken zooveel men wil — de Kerk van Jezus Christus zal niet gebouwd worden.

De regel blijft: niet ik, maar Christus. In het ambt mag niemand uitkomen dan de Middelaar en Heere Jezus Christus. In het spreken van den dienaar des Woords moet Christus gezien worden. In de regeering der ouderlingen moet Christus gezien worden. In het voorlichten, raden, ondersteunen, troosten der behoeftigen door de diakenen moet Christus gezien v/orden. In allen ambtelijken dienst moet God in allen geprezen worden door Jezus Christus (1 Petri 4 : 11).

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 30 augustus 1952

De Reformatie | 8 Pagina's

De positie van de diakenen (Slot)

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 30 augustus 1952

De Reformatie | 8 Pagina's