GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

‘GEEN GELOOFSFORMULIER, MAAR EEN EENHEIDSBANIER’

39 minuten leestijd Arcering uitzetten

DE EVANGELISCHE ALLIANTIE EN HAAR DOORWERKING IN NEDERLAND

De Evangelische Alliantie, voorloper van de oecumenische beweging, bracht figuren uit het Nederlandse Réveil in aanraking met geestverwanten in het buitenland. Deze internationale contacten leidden mede tot verbreiding van hetgeen de Evangelische Alliantie voorstond: 'een vereeniging van gelovigen, van natiën en individuen, geen Kerk-, maar een Christen-verbond; geen geloofsformulier, maar een éénheidsbanier'. 1 Aanvankelijk stond, men, zoals wij zullen zien, in Nederlandse Réveilkringen niet onverdeeld positief tegenover deze in 1845 op Engelse bodem ontstane beweging. Pas sinds de Alliantie-vergadering te Amsterdam in 1867 leek het tij te keren. Na vele jaren kwam het tot de oprichting van een Nederlandse afdeling. Een bloeiend leven bleek deze echter niet beschoren. Na een opleving in 1907 werd de Nederlandse afdeling in 1948 opgeheven; haar goederen werden aan de Oecumenische Raad overgedragen. 2 De in 1979 wederopgerichte Nederlandse afdeling van de Evangelische Alliantie heeft met haar voorgangster slechts de naam gemeen. 3

Een voor ons onderwerp onmisbaar opus vormt het monumentale boek van M. Cohen Stuart. 4 Deze 'Remonstrant in het Réveil' heeft zich op voorbeeldige wijze voor de Evangelische Alliantie ingezet. Zijn verslaggeving van diverse hoogtepunten in deze beweging is voor latere onder-

zoekers verplichte lectuur. 5 Alle door ons geraadpleegde auteurs grijpen dan ook naar het werk van Cohen Stuart terug. Dit wordt mede ingegeven door het feit dat van de Evangelische Alliantie, althans ten onzent, geen archiefmateriaal voorhanden is. 6 Met dit al blijven er nog grote leemtes in onze kennis bestaan.

Ontstaan en eerste ontwikkelingen

L.W. Bakhuizen van den Brink schrijft het ontstaan van de Evangelische Alliantie toe aan de 'doorwerking van het Réveil'." 7 Hij noemt in dit verband de namen van de Geneefse hoogleraren L. Gaussen en J.H. Merle d'Aubigné die omstreeks 1827 een eerste plan tot een evangelisch verbond in de geest van de latere Alliantie lanceerden. Ook in Duitsland, Amerika en Frankrijk werden dergelijke pogingen aangewend. Doch de eigenlijke geboortegrond van de Alliantie als levende corporatie zou Groot-Brittannië zijn. 'Dóór in het vaderland van kerkgenootschappelijke verdeeldheid, van overdreven gehechtheid aan gewoonte en vorm, was verbroedering 't bezwaarlijkst, maar 't meest noodig ook'. 8

Aan de wieg van de Evangelische Alliantie stond Thomas Chalmers, de krachtigste theoloog die Schotland sinds de Reformatie heeft bezeten. J. de Bruijn wijst er in zijn dissertatie op, dat Chalmers bij de oprichting niet zo op de voorgrond is getreden als gewoonlijk wordt aangenomen. 9 Weliswaar heeft Chalmers ook in dezen een belangrijke rol gespeeld, maar meer als stuwende kracht op de achtergrond. 10 Het éigenlijke

initiatief tot een 'algemeene vergadering tot bevordering van christelijke éénheid' werd genomen door de episcopaalse predikant Stewart te Liverpool, waarbij diens ambtgenoten de anglicaan E. Bickersteth en J. Bunting van de wesleyanen, dr. A. Waugh van de presbyterianen en John Angell James van de independenten zich aansloten. 11

Wat bewoog Stewart en de zijnen tot dit initiatief? In verscheidene landen was onder de protestanten een groeiend verlangen naar een nauwer samengaan van de gelovigen ontstaan. In de zendingsarbeid en het werk van het Bijbelgenootschap bleek dat mogelijk te zijn. In ons land waren de vergaderingen van de Christelijke Vrienden een uiting van dat groeiend verlangen naar aaneensluiting. In Groot-Brittannië was het de toenemende invloed van Rome die onder de protestanten een reactiebeweging deed ontstaan. De hoogkerkelijke partij in de Engelse Staatskerk met als voornaamste vertegenwoordigers John Henry Newman en Henry Edward Pusey streefde naar een katholicisme zonder paus als tussenweg om de breuk tussen Rome en de Reformatie te helen. Daarbij werd in liturgie en dogma zoveel van het protestants-eigene prijsgegeven, dat voor velen de overgang naar de Roomse Kerk nog maar een kleine stap betekende. Als reactie daartegen ontstond de Evangelische Alliantie. Daarnaast wilde zij uiting geven aan de groeiende overtuiging dat er meer eenheid van gevoelen onder de diverse reformatorische christenen bestond dan de uitwendige gescheidenheid van organisatie deed vermoeden.

Aan de oproep vanuit de Schotse Free Church '... to associate and concentrate the strenght of an enlightened Protestantism against the encroachments of Popery and Puseyism, and to promote the interests of scriptural Christianity' werd ruimschoots gevolg gegeven. 12 Van 1 tot 3 oktober 1845 vond onder leiding van Stewart de eerste 'Conference on Christian Union' te Liverpool plaats. Hierbij waren 216 vertegenwoordigers van een twintigtal verschillende kerken van Groot-Brittannië en Ierland bijeen. De lijnen voor de latere organisatie van de Evangelische Alliantie werden op deze vergadering uitgezet. 13

Chalmers was niet in de gelegenheid om aan deze besprekingen deel te nemen, doch zette zijn gedachten op papier in een uitvoerige uiteenzetting, in 1846 verschenen onder de titel 'On the Evangelical Alliance, its design, its difficulties, its proceedings and its prospects, with practical suggestions'. 14 Chalmers stelt hierin voorop, dat openbaarmaking van de in wezen al onder de christenen bestaande eenheid eerst mogelijk is als allen gaan leven uit de Heilige Schrift en de confessies als secundair gaan beschouwen. Hij zag er dan ook weinig heil in om één confessie bindend voor alle kerken te verklaren. Wel wilde hij komen tot de formulering van een oecumenische norm, op grond waarvan men - met behoud van eigen confessie - kon samenwerken.

Voor de Evangelische Alliantie zag Chalmers tweeërlei doel: de vorming van een 'great Anti-Popish Association' (tegen een openlijk en een verkapt Pausdom) en voorts moest zij een 'Home Mission' zijn, opdat door de kerken gezamenlijk apostolaat kon worden bedreven. De Evangelische Alliantie, zo meende Chalmers, had met een positieve boodschap uit te gaan onder de volkeren. 15

Op een volgende conferentie, gehouden van 19 augustus tot 2 september 1846 te Londen, werd de Evangelische Alliantie geconstitueerd. 16 Ruim 900 afgevaardigden van vijftig verschillende kerken, overwegend uit Amerika en Groot-Brittannië, waren aanwezig. Onder hen bevonden zich episcopalen, methodisten, presbyterianen, baptisten, independenten, lutheranen en hernhutters. 1, 7 Ook de 'Dutch Reformed Church' was tegenwoordig, welke in die tijd zelfstandig naast de Nederlandse Hervormde Kerk fungeerde. 18 Onder de deelnemers van het vasteland treffen wij bekende Réveilfiguren als F.A.G. Tholuck, F.W. Krummacher en Adolphe Monod aan. 19

Op de Londense conferentie werden de naam, de aard en de organisatie van de Evangelische Alliantie definitief vastgelegd. Naar haar aard bedoelde zij geen unie van evangelische groepen of een verzameling officiële vertegenwoordigers der kerken te zijn, maar een vrijwillig samengaan van gelovige christenen onder het motto: 'Unum corpus sumus in Christo'. De Evangelische Alliantie wilde dus geen bond van kerken zijn. Toch zagen velen in haar een bevestiging van de verwachting dat

de eenheid aller gelovigen niet ver meer was en de kerken zouden samengroeien tot een wereldkerk. 20

De gemeenschappelijke geloofsbasis werd niet gevonden in een nieuw en nauw omschreven credo, maar door de formulering van een negental artikelen, die als statuten van de Alliantie kunnen worden gezien. Deze 'Societatis evangelicae constitutionis et statutorum explicatio brevis' omvatte de volgende punten:1. de goddeüjke ingeving, het gezag en de genoegzaamheid der Heilige Schrift, 2. het recht en de plicht van elke gelovige om zelfstandig te oordelen bij de uitlegging der Schrift, 3. één God, Die zich in drie Personen heeft geopenbaard, 4. de menselijke natuur, die geheel verdorven is door de zondeval, 5. de incarnatie van Gods Zoon, Zijn verzoeningswerk voor zondaren, Zijn tussenkomst als Middelaar en Zijn heerschappij, 6. de rechtvaardiging van de zondaar door het geloof alleen, 7. het werk van de Heilige Geest in de bekering en heiligmaking van de zondaar, 8. de onsterfelijkheid der ziel, de opstanding van het lichaam, het oordeel over het menselijk geslacht door Jezus Christus, de eeuwige gelukzaligheid der rechtvaardigen zowel als de eeuwige straf der goddelozen, 9. de goddelijke instelling van het christelijk ambt en de verplichting om doop en avondmaal te onderhouden. 21

Deze negen geloofspunten golden dus niet als geloofsbelijdenis in formele of kerkelijke zin. Allen die zich tot de Alliantie wilden rekenen bleven vrij om op ondergeschikte punten hun godsdienstige overtuiging te behouden. Dit alles onder de leuze: ' Eenheid in het nodige, vrijheid in het onzekere, in alles de liefde'. 22 Ofschoon de negen punten de hoofdzaken van de XII Artikelen des geloofs bevatten, konden zij toch niet alle belijdende christenen voldoen. 23 De voornaamste betekenis van de Evangelische Alliantie lag dan ook niet op theologisch gebied, maar in haar praktische arbeid. Haar hoofddoel: uitdrukking te geven aan de eenheid der christenen, zocht zij op verschillende wijze te bevorderen. Door het beleggen van nationale en internationale conferenties, waarvan

verslagen in de pers verschenen; door publicaties van rapporten over de kerkelijk-godsdienstige situatie in verschillende landen en door verspreiding van geschriften dacht men invloed te kunnen oefenen. 24 Voorts

kwam de Alliantie op voor bevrijding van verdrukten. Zij zette zich in voor de afschaffing van de slavernij en drong met klem aan op godsdienstvrijheid voor allen. Soms wist zij met succes te interveniëren ten behoeve van vervolgde protestanten in Toscane, Spanje, Rusland, Armenië en Pruisen. 25

Bloei en verval

Van kardinale betekenis voor de Evangelische Alliantie waren haar internationale conferenties, die sedert 1851 tot in 1896 om de zes jaar werden gehouden. 26 De conferentie van 1857 werd op uitnodiging van de Pruisische koning Friedrich Wilhelm IV te Berlijn belegd. De koning riep in een speciaal schrijven tot deelname op en kritiseerde de tegenwerking die in Duitsland tegen de Alliantie bestond. 2 " 7 Mede als gevolg van deze conferentie verscheen sinds 1859 de Neue Evangelische Kirchenzeitung, die het belang van de 'Union' in de Pruisische landskerk voorstond. 28

De jaren 1852 tot 1857 waren de bloeitijd der Evangelische Alliantie, daarna traden er tekenen van verval op. Tegenstellingen werden opgeroepen door vraagstukken als de verhouding van de vrije kerken tot de volkskerk, de kwestie der rassen en nationaliteiten en het theologisch probleem van de inspiratie der Heilige Schrift. Daarbij kwam dat op het vasteland, met name in Duitsland, een zekere rivaliteit groeide ten opzichte van de Engelsen, waardoor velen afwijzend kwamen te staan tegenover de Evangelische Alliantie, die in Engeland - naast Noord-Amerika - het krachtigst was vertegenwoordigd. Ook in Schotland viel een dergelijke tendens waar te nemen 29 Tenslotte heeft ook de Frans-Duitse oorlog van 1870 remmend gewerkt op de ontwikkeling van de Alliantie. Waren de internationale conferenties hoogtepunten in het leven van de

Alliantie en kwam zij vaak niet zonder succes op voor de verdrukte christenen, in het werk van de evangelisatie bleef zij ten achter bij hetgeen andere organisaties op dit terrein verrichtten. Op het gebied van in-en uitwendige zending, de bijbel-en tractaatverspreiding waren reeds verenigingen en genootschappen actief voordat de Alliantie ontstond. Ook in deze corporaties werd door leden van diverse kerkgenootschappen samengewerkt. De Alliantie had op dit terrein nauwelijks een specifieke, eigen inbreng. 30

Een andere factor waardoor de invloed van de Evangelische Alliantie beperkt bleef, was het aristocratisch karakter dat de beweging lange tijd kenmerkte. Omdat het kerkvolk niet regelrecht in het werk betrokken werd, wist men dit niet tot geestdrift te brengen. Kenmerkend in dit verband is hetgeen L.W. Bakhuizen van den Brink vermeldt over de Amsterdamse Alliantievergadering in 1867: 'Hier hield men aparte volkssamenkomsten in een ander deel van de stad, in het Gebouw der Vereeniging tot verbreiding der Waarheid, om 'het volk' ook iets van de zegeningen der Conferentie te laten ontvangen. En hoe waar het ook moge zijn, dat in die volkssamenkomsten veel goeds door de aanwezigen genoten werd, het is toch niet te verwonderen, dat op deze wijze, ook ondanks veler zegenrijke herinneringen aan de vergaderingen, de Evangelische Alliantie in ons land niet populair werd.' 31

Stand hield het uitschrijven van de 'Week der Gebeden', waartoe op een nationale meeting van de Alliantie in 1846 te Manchester was besloten. 32 In deze gebedsweek, gewoonlijk gedurende de eerste week van januari, wordt elke dag een bepaalde tak van het werk der Alliantie in het gebed aan de orde gesteld. In latere jaren vertoonde het program een vaste orde: op maandag dankzegging en verootmoediging; op dinsdag de algemene kerk; op woensdag de volkeren en hun regering; op donderdag uitwendige zending; op vrijdag huisgezinnen, opvoedingsgestichten en de jeugd; op zaterdag inwendige zending en de Joden. 33 Het laatste punt wijst op een belangrijk aspect van het werk van de Alliantie: in de tweede helft der negentiende eeuw had zij veel invloed op de zending onder Israël. 34

De Week der Gebeden is van betekenis geweest. Onder predikanten en gemeenteleden van verschillende protestantse groeperingen werd een broederlijke band gelegd en groeiden vormen van hartelijke samenwer-

king, die gestalte kregen in federatieve verbanden zoals de Pan-Presbyterian Alliance, de Pan-Anglican Synod, de Pan Wesleyan Conference en de Federation of Churches of Christ in de Verenigde Staten. 35 Niet alleen in de diverse afdelingen der Alliantie, maar ook op verschillende zendingsvelden werd de Week der Gebeden gehouden. 'Van China, Japan en Indië, de verschillende eilanden van den Oceaan, van alle deelen van Amerika's vasteland, Australië en Nieuw-Zeeland, van Noord-Europa tot Zuid-Afrika komen berichten aangaande de gehouden week des Gebeds en den zegen die erop volgt', kon L.W. Bakhuizen van den Brink schrijven in 1910 36

Ook in Nederland werd de Week der Gebeden gehouden. Enkele leden van het comité dat de Alliantievergadering van 1867 te Amsterdam had voorbereid, bleven nadien in functie. Zij bezochten de conferenties der Alliantie in het buitenland en zorgden jaarlijks voor het uitschrijven van de Week der Gebeden in ons land. Een officiële Nederlandse afdeling van de Evangelische Alliantie vormden zij vooralsnog niet. 37

Doorwerking in Nederland

Terwijl de Alliantie na haar stichting in 1846 weldra vertakkingen kreeg in Frankrijk, Zwitserland, België, Duitsland, Zweden, Denemarken, Italië en Turkije - en later ook in Amerika, Azië, Afrika en Australië, 3S - kwam het in Nederland voorlopig niet tot de vorming van een officiële afdeling. Wel leefde ook in ons land het verlangen naar eenheid en aaneensluiting op positief-protestantse basis, maar aan de oproep om aan de voorbereidende vergadering te Liverpool in 1845 deel te nemen, werd hier te lande geen direkt gehoor gegeven. In ons land deed zich de merkwaardige situatie voor dat op 'eene allerkleinste schaal' reeds plaatsvond wat te Liverpool werd beoogd: op 26 augustus 1845 kwamen op initiatief van ds. O.G. Heldring de 'Christelijke Vrienden' voor het eerst bijeen 'om hetzelfde denkbeeld der verwezenlijking van de éénheid die tusschen de discipelen van den éénigen Meester, bij alle hunne verscheidenheid, niet bestaan moest, maar bestaat, tot uitvoering te brengen'. 39

In de kring der Christelijke Vrienden is direkt ernstig over aansluiting bij de Alliantie gedacht. In de vergadering van 28 januari 1846 heeft men zich over de oprichting van een evangelische maatschappij of vereniging - al dan niet als afdeling van de Evangelische Alliantie - bera-

den. Ds. J. de Liefde beoogde een 'stellig-protestantsche Vereeniging'; Heldring wenste een vereniging van broeders, welke 'zich door het gehele leven heen vertakt'; Van der Brugghen zocht het in een ware broederlijke gemeenschap van christenen uit de verschillende kerkgenootschappen in Nederland. Capadose wenste geen fusie van kerken, maar slechts een terrein waarop men zonder verloochening van eigen kerkelijke bindingen zich met anderen 'in waarachtige eenheid van het zaligmakend geloof kon verenigen. 40

Met deze doelstelling kwam Capadose die van de Evangelische Alliantie het meest nabij. Reeds in 1846 tot corresponderend lid benoemd van de nog in wording zijnde Alliantie, werd hij in 1851 uitgenodigd de meetings in Londen bij te wonen. 41 Nederland was daar goed vertegenwoordigd. Capadose sprak over 'Rome en Jeruzalem', een rede waarin enerzijds met 'het Papismus en het ongeloof werd afgerekend en waarin anderzijds het hoopvolle perspectief werd geschetst van de 'ware erkenning van den Persoon onzes Heilands', waardoor Israël en de Kerk zich met elkaar zullen verenigen. 42 Ook Da Costa was er en herinnerde aan de nog te vervullen voorzeggingen aan Israël. De derde aanwezige figuur uit het Réveil, P.J. Elout van Soeterwoude, verhaalde van de evangelische bijeenkomsten der Christelijke Vrienden, die zich toelegden op christelijkfilantropische arbeid en de stichting van christelijke scholen. 43

De Londense meetings versterkten bij Capadose het plan om in Nederland een tak van de Alliantie op te richten. Op 12 januari 1852 schreef hij daarover aan Da Costa, nadat hij in oktober 1851 tevergeefs had getracht de Christelijke Vrienden voor dit plan te winnen. In een brief van 3 maart 1852 aan Da Costa komt Capadose op zijn' plannen terug. Opnieuw wil hij deze zaak behandelen op de eerstvolgende samenkomst der Vrienden, 'al is 't dat wij geen bepaalde tak van de Alliantie zouden uitmaken, 't geen toch mij altoos het wenschelijkste zou zijn geweest'. 44 Da Costa blijft bezwaren houden: hij wilde mét de Vrienden 'zonder bepaling van geschrevene geloofsartikelen of van genootschappelijke reglementen' vrij tezamen komen. 45

De bezwaren van de Vrienden trachtte Capadose in een gedegen artikel 'De Kerk en de Evangelische Alliantie' te weerleggen. Hij vat zijn be-

schouwing in drie hoofdpunten samen."

Tegen het bezwaar als zou de Alliantie ten nadele van de kerken kunnen werken voert Capadose aan, dat 'elks Kerkbelijdenis ... in hare volste integriteit of in haar geheel' wordt bewaard.

Dat de negen geloofspunten, waarop de Alliantie is gebaseerd door hun onvolledigheid en onbepaaldheid ongeschikt zijn om als kerkbelijdenis te dienen, geeft Capadose toe. Hij tekent daarbij echter aan dat zij ook niet als zodanig zijn bedoeld.

Capadose erkent het bezwaar, dat door deze basis quakers en plymouthisten (darbisten) en een 'uitstekend man als Neander' buitengesloten worden. Hij wenste echter genoemde groepen als tegenstanders der georganiseerde kerkelijkheid niet tegemoet te komen en kon zich met de denkbeelden van de piëtist Neander, die 'niet aan een eeuwige straf gelooft', niet verenigen.

Tenslotte benadrukte Capadose in zijn artikel dat de Alliantie een bepaald praktisch en positief nut heeft door haar bevordering van het vrije verkeer en wederzijdse dienstbetoon onder de gelovigen, haar 'uitredding' van verdrukte en vervolgde broeders en haar vereniging van leden der overigens 'jammerlijk verdeelde Protestantsche Kerken' rondom 'eene gemeenschappelijke basis, waarin de zaligmakende leer is neergelegd'.

De meeste Christelijke Vrienden bleven echter bij hun bezwaren en Capadose trachtte nu in kleinere kring een vereniging op te richten, die in Nederland aan de doelstellingen der Alliantie zou beantwoorden. Hij werd in dit streven gesteund door de Vrienden Elout en ds. L.J. van Rhijn 47 De aprilbeweging deed in 1853 onder de protestanten de noodzakelijkheid gevoelen van een tegenwicht tegen de 'aanmatiging van Rome'. Leden van verschillende protestantse kerkgenootschappen reikten elkaar de hand en zo kwam het in datzelfde jaar tot de oprichting van de 'Nederlandsche Evangelisch-Protestantsche Vereeniging* onder de bezielende leiding van Capadose. 48 Al ontleende de nieuwe vereniging voor haar statuten haar basis aan de negen geloofspunten van de Evangelische Alliantie, zij wenste nadrukkelijk geen tak te vormen van 'een of ander Genootschap, dat buitenslands bestaat' noch achtte zij zich

gebonden aan een bepaald kerkgenootschap. 49 Een Nederlandse afdeling der Alliantie vormde zij dus niet.

Naast de Christelijke Vrienden ontstond in 1852 op initiatief van enkele hervormde predikanten een 'broederkring', die later de naam 'Ernst en Vrede' zou ontvangen. 50 Deze predikanten zochten bij elkander steun onder de toenemende druk en kritiek die zij ondervonden van de zijde van sommigen der Christelijke Vrienden. Met name de 'leken' in dit gezelschap hielden de predikanten met toenemende nadruk de spiegel voor van de diepgezonken Nederlandse Hervormde Kerk, die zich om geen belijdenis of tucht meer leek te bekommeren. Een nader en vooral eigen beraad van de predikanten werd wenselijk geacht. Centraal in dit beraad stonden de ecclesiologische vragen in verband met actuele gebeurtenissen. 51

Ook op de eerste vergadering van de broederkring werd gesproken over een eventuele aansluiting aan het 'Evangelisch Verbond te Londen'.

Sommigen der aanwezigen achtten het wenselijk dat er onder leiding van hervormde predikanten een Nederlandse afdeling der Alliantie zou komen.

Tot een besluit in deze richting kwam het echter niet: als omschrijving van doel en karakter der broederkring kwam men overeen, 'dat het zal zijn een zelfstandige vereeniging en wel van Nederlandsche Leeraars der Hervormde Kerk, ter behartiging van kerkelijke en Christelijk-nationale belangen'. 52

Het is van belang een ogenblik stil te staan bij de pleitbezorgers voor de Alliantie in de broederkring. Kort voor de oprichtingsvergadering van deze kring schreef de Rotterdamse predikant J.I. Doedes op 10 januari 1852 aan Beets 'in dien kring" de Evangelische Alliantie ter sprake te willen brengen: 'Als dat eens van ons uitging, het plan om in Nederl. een afdeeling er van op te rigten'. 53 Het was Doedes' bedoeling hiermede Capadose c.s. voor te zijn, bij wie zoals wij zagen dergelijke plannen bestonden. Minder uit diplomatieke overweging dan wel uit overtuiging

kwam het pleidooi van L.J. van Rhijn voor aansluiting bij de Alliantie voort. 54 Deze predikant, 'spontaan en enigszins wispelturig" 55 speelde een centrale rol in de broederkring. Meer dan eens kwam hij hier op voor de Evangelische Alliantie, 56 het laatst, maar ook dan zonder noemenswaard succes, in de vergadering van 8 en 9 oktober 1856. 5 " 7 De broederkring als zodanig bleef zich concentreren op haar allereerst kerkelijke en verder ook christelijk-nationale taak.

Een nieuwe impuls voor de doorwerking van de Evangelische Alliantie in Nederland vormde haar vijfde algemene vergadering te Amsterdam in 1867. Op de vergadering van 1861 te Genève werd vastgesteld dat er weer een volgende internationale conferentie zou dienen plaats te vinden. Aan het Geneefse comité werd overgelaten plaats en tijd daartoe te bepalen. De keuze viel op Nederland. In juni 1864 schreven leden van dit comité aan 'eenige christenen in Nederland 1 (een officiële Alliantieafdeling bestond, zoals wij zagen, in ons land nog steeds niet): 'La Hollande nous a paru de tous les pays, le plus propre è recevoir ces nouvelles conférences. Comme le Seigneur nous a donné par le moyen des assemblées de 1861, d'abondantes bénédictions spirituelles, notre attachement pour votre peuple, auquel nous sommes unis par de précicieux liens, nous font vivement souhaiter de vous trouver, vous et vos frères, favorables & ce project' 58

Ter voorbereiding van deze vijfde algemene Alliantievergadering werd een comité gevormd met als voorzitter O. baron van Wassenaer Catwijck en de Rotterdamse remonstrantse predikant M. Cohen Stuart als secretaris. Tot adviserende leden werden benoemd de inmiddels hoogleraar geworden dr. J.I. Doedes (van wiens sympathie voor de Alliantie wij hierboven kennis namen) en prof. dr. J.J. van Oosterzee, die zijn aanvankelijke aarzelingen ten aanzien van de Alliantie blijkbaar had overwonnen 5S> Elout en Capadose hadden ook zitting in het comité, doch

De Parkzaal te Amsterdam, waar de Vijfde Algemeene Vergadering der Evangelische Alliantie in 1867 bijeenkwam.

legden weldra hun mandaat neer. 60 De vaststelling van de grondslag voor deze vergadering gaf veel problemen.

Tenslotte sloot men zich aaneen op basis van de Confessio Belgica. Als 'Christenen van Nederland (voor het grootste deel leden der Hervormde Kerk, en als zoodanig van harte gehecht aan de Nederlandsche Geloofsbelijdenis in haar nationaal en historisch karakter) ons aansluitende aan de grondslagen van de Engelsche en Fransche takken der Evangelische Alliantie' 61 richtte het comité zich tot alle leden en vrienden der Alliantie met zijn uitnodiging tot een algemene vergadering, 'welke, zoo God wil, in september 1866' zou worden gehouden. Nieuwe moeilijkheden deden zich voor in de vorm van oorlogsdreiging 62 en het uitbreken van de cholera in ons land, zodat uitstel van de vergadering wenselijk was.

Een onverkwikkelijk incident rondom P. Hofstede de Groot - omtrent wiens deelname aan de vergadering het comité verdeeld was - droeg tot de problemen bij. 63 Doch van 18 tot 27 augustus 1867 kon dan tenslotte de Evangelische Alliantie te Amsterdam bijeenkomen.

Op zondag 18 augustus hield Van Oosterzee 'voor een talrijke schare' in de Nieuwe Kerk de openingsrede. In de dagen daarop werd in vier secties vergaderd. Sectie I handelde over 'Kerk en Godgeleerdheid', waarbij uitvoerig verslag werd uitgebracht over de 'godsdienstig-kerkelijken toestand van onderscheiden christenlanden' 64 en godgeleerde voordrachten en 'samensprekingen' werden gehouden. 65 Sectie II was gewijd aan het thema 'Christendom en Maatschappij', 66 terwijl Sectie III zich bezig hield met het onderwerp 'Christendom en Philantropie'. 6 " 7 Sectie IV ten-

slotte besprak de 'Evangelische Zending'. 08 Het geheel werd afgesloten met een afscheidsrede door Cohen Stuart, 69 de man die als stuwende kracht achter deze Alliantievergadering kan worden beschouwd. Direkt aansluitend werd 28 augustus te Vogelenzang bij Haarlem een zendingsfeest gehouden als om 'een waardige en schoone kroon' op de samenkomsten te zetten. 70

M.E. Kluit beschouwt de Amsterdamse Alliantievergadering als een laatste manifestatie van het internationale Réveil. 71 Voor een man als Groen van Prinsterer, die een redevoering hield over 'La Nationalité religieuse en rapport avec la Hollande et 1'Alliance Evangélique, 72 werd het een apotheose, toen men hem bij het afdalen van het sprekersgestoelte in vier talen toezong: 'Dat 's Heeren zegen op U daal". 73 Cohen Stuart getuigt van deze Alliantievergadering dat zij de 'nuttigste, degelijkste en meest gezegende van alle' is geweest. 74

Welke nu was haar doorwerking in Nederland? De bronnen spreken elkander tegen met betrekking tot de vraag of deze Amsterdamse vergadering al dan niet geleid heeft tot stichting van een officiële Nederlandse Alliantie-afdeling. L.W. Bakhuizen van den Brink constateert dat ondanks de 'belangrijke samenkomsten' der Amsterdamse Alliantievergadering er 'geen bloeiende Nederlandsche tak is ontsproten. Wel bleven enkele leden als Comité in functie en woonden sommigen van hen de vergaderingen in andere landen bij, ook zorgden zij voor het uitschrijven van de jaarlijksche Week der Gebeden in ons land. Maar van een Nederlandsche afdeeling met hare leden bleek verder niets'." 75 D.Kalmijn stelt daarentegen vast, dat de Amsterdamse conferentie als 'stichtingsmoment' der Nederlandse afdeling kan worden beschouwd, 76 Hij fundeert zijn constatering mede op het feit, dat de 'Nederlandsche Evangelisch-Protestantsche Vereeniging' in het jaar 1867 volkomen brak met de Alliantie.

Hoewel deze vereniging, zoals wij hierboven zagen, geen afdeling van haar vormde, had zij toch steeds voeling met haar centrum te Londen en haar vertakkingen in verschillende landen gehad. 'De Nederlandse afdeling, geheel onafhankelijk van haar opgericht, nam deze taak van haar over', aldus Kalmijn. 77

Het blijft onduidelijk welke de status was van het Nederlandse Comité, dat aanbleef na de Amsterdamse Alliantievergadering. Hoe dit ook zij, de commissie bleef vooralsnog zorgdragen voor het uitschrijven van de jaarlijkse gebedsweek in ons land. In 1883 werden de leden van het comité door dr. A. Kuyper opgeroepen om zich uit te spreken tegen de ondermijning van het Schriftgezag. Hierop werd door de commissie echter niet ingegaan. 78 In de jaren van de Boerenoorlogen in Zuid-Afrika riep het Nederlandse Comité de Engelse Evangelische Alliantie op om de zaak der Boeren bij de Engelse regering te bepleiten. Het Hoofdbestuur van de Engelse Alliantie gaf aan deze oproep geen gehoor. Bij het uitbreken van de oorlog in Transvaal traden de meeste commissieleden af en werden door de overgebleven leden alle banden met de Evangelische Alliantie te Londen verbroken. 7 ® Het houden van de jaarlijkse gebedsweek bleef echter voortgaan, dankzij mr. A.H. Brandt, burgemeester van Rheden, die de band met Londen aanhield en zorgde voor het plaatsen van het uit het Engels vertaalde program in een christelijk weekblad. 80

Het zestigjarig bestaan van de Evangelische Alliantie deed ook in Nederland hernieuwde belangstelling voor deze beweging ontstaan. De Utrechtse predikant L.W. Bakhuizen van den Brink vestigde in de Nederlandsche Kerkbode de aandacht op dit 'diamanten jubilee' en nam contact op met Brandt, teneinde in Nederland opnieuw sympathie voor de Alliantie op te wekken. Op diverse artikelen in de Kerkbode kwamen zoveel reacties binnen, dat de stichting van een Nederlandse afdeling kon worden voorbereid. De oprichting van deze Elfdeling vond op 2 april 1907 te Utrecht plaats, met aanvankelijk 56 leden. In het bestuur namen zitting: mr. A.H.

Brandt, voorzitter; prof. dr. J.W. Pont, eerste secretaris; ds. L.W. Bakhuizen van den Brink, tweede secretaris, en voorts als overige leden ds. AJ. Roozemeijer, J.G.U. Schoch en dr. J. Weener.® 1 In enkele jaren klom het ledental tot omstreeks 300.

Als grondslag koos de Nederlandse afdeling de eerder genoemde negen geloofspunten van de internationale Alliantie, waaraan de statuten de verklaring toevoegden dat alle aangeslotenen vrij zijn 'om hunne godsdienstige overtuiging te behouden, met ware verdraagzaamheid en broederlijke liefde'. 82 De doelstelling werd als volgt geformuleerd: 'De openbaring van de eenheid der geloovigen in Jezus Christus; de instandhouding en bevordering van de Week der gebeden; de handhaving van het gezag van Gods Woord; de bevrijding van vervolgde Christenen; de bevordering van godsdienstvrijheid en de ondersteuning van Evangelisatie-arbeid' 83 In deze doelstelling bleef men trouw aan de intenties der oorspronkelijke Alliantie.

J. Stap geeft in zijn scriptie een overzicht van de activiteiten en de geschiedenis van deze Nederlandse afdeling. 84 Daaruit blijkt dat er behalve de jaarlijkse gebedsweek diverse conferenties werden gehouden.

Naast openbare vergaderingen in verschillende plaatsen werden sinds 1910 vrijwel jaarlijks meerdaagse conferenties gehouden in het gebouw van de Evangelische Broedergemeente te Zeist. Als sprekers traden op leden van het bestuur; als gastsprekers treffen wij o.a. de namen aan van ds. E.B.

Couvee en dr. N. Adriani. Gedurende de oorlogsjaren 1914-1918 werden er door de afdeling evangelisatie-en gebedssamenkomsten belegd, onder leiding van het bestuurslid de Sluisse notaris mr. L.G. James, freule H.S.

Hartsen en ds. H.T. Oberman. In 1917 werden er geen conferenties of Alliantiedagen gehouden, wel vierde men samen met o.a. het Bijbelge-

nootschap en het Genootschap voor In-en Uitwendige Zending de Hervormingsdag te 's-Gravenhage. Koningin Wilhelmina en Koningin-Moeder Emma woonden deze viering bij.

De afdeling leidde in de jaren twintig en dertig een bloeiend bestaan. Zij gaf een eigen periodiek uit, het Correspondentieblad, sinds 1932 Alliantieblad geheten. 85 Ook werden de banden met de Engelse Evangelische Alliantie aangehaald; in 1926 woonde ds. P. Stegenga als Nederlands afgevaardigde de jubileumviering in Londen bij. Steun werd door de afdeling gegeven aan noodlijdende christenen in het buitenland, o.a. door de geestelijke zorg voor landverhuizers naar Canada en door geldelijke steun aan christenen in Rusland (Armeniërs) en in Perzië (Chaldeeën).

Onderafdelingen werden gesticht in Amsterdam, Apeldoorn, Dordrecht, Den Haag, Utrecht, Zeist en correspondentschappen in Arnhem, Goes en Rotterdam. Hoogtepunt was de conferentie 'De Una Sancta' in 1934 in Zeist. Hier spraken o.a. dr. M.J.A. de Vrijer (die de plaats ingenomen had van de door ziekte verhinderde dr. J.H. Gunning JHzn.) en prof. dr.

J.A. Cramer. De nadruk lag in deze conferentie op de mystieke eenheid in Christus. Pogingen als van 'Faith and Order' om deze eenheid organisatorisch vast te leggen werden als utopisch verworpen.

In het Alliantieblad van juni 1933 werd gereageerd op de ontwikkelingen in Nazi-Duitsland. De druk daar om tot een opgelegde kerkelijke eenheid te komen werd afgekeurd. In het februarinummer van 1937 werd opgeroepen tot gebed voor de oecumenische wereldconferenties in Oxford en Edinburgh. Hetzelfde nummer memoreerde het overlijden van ds. AJ. Roozemeijer, predikant-directeur van de Hervormde Diaconesseninrichting te Amsterdam en in deze jaren de stuwende kracht achter de Nederlandse afdeling. Terwijl de afdeling aan het eind van de jaren twintig ruim 2000 leden had, stagneerde haar groei in de jaren dertig. Dat zij zich niet in den brede uitbreidde, werd niet alleen door haar aristocratische inslag veroorzaakt, maar ook door haar opvattingen van oecumeniciteit.

De Alliantie zag meer heil in verbetering van de persoonlijke betrekkingen tussen christenen dan in organisatorisch te bevorderen eenheid.

'Binnen de Alliantie gaat het meer om de doorwerking in de onderlinge verhoudingen en eikaars aanvaarding', betoogde Roozemeijer in 1933. En hij voegde daaraan toe, dat het werk van de Evangelische Alliantie overbodig zou zijn wanneer de bedoeling van het Evangelie bereikt is, n.1. 'eenheid openbaar te maken tusschen de belijders van Christus'. 86 De toenemende invloed van de oecumenische beweging in de jaren 1937-1948

leidde tot de opheffing der Nederlandse afdeling in 1948. Haar goederen werden aan de in dat jaar ingestelde Oecumenische Raad overgedragen. 87

Hiermede was de invloed van de nog altijd in Engeland bestaande 'Evangelical Alliance' niet in Nederland verdwenen. Stap waagt de hypothese dat in de jaren vijftig in Nederland wederom aan de oprichting van een afdeling is gedacht. 88 Deze kreeg echter eerst haar beslag in 1979, toen 'een groep bewogen christenen', in reactie op het project 'Zending in Nederland' van de Hervormde en Gereformeerde Kerken, stappen ondernam om tot een tegenwicht van dit project te komen. Men achtte het begrip 'zending' eenzijdig geïnterpreteerd en wilde daar 'een bewogen zijn voor elkaar vanuit de liefde voor Christus' tegenover plaatsen .Het valt buiten het bestek van dit artikel de werkzaamheden van deze nieuwe Nederlandse afdeling van de Evangelische Alliantie te beschrijven. 89

Slotbeschouwing

Ofschoon de Evangelische Alliantie kan worden beschouwd als een voorloper van de oecumenische beweging, is zij blijven steken in de 'impasse der subjectiviteit'. 90 Haar volle aandacht betrof niet de kerk zelf en haar wezenlijke eenheid en feiteüjke verscheurdheid, maar zij zocht een 'vereeniging van gelovigen', het midden houdende tussen een minimale geloofseenheid en een maximale eenheid der kerken. De kunstmatige 'ineensmelting van kerkgenootschappen' vermijdend, beperkte de Evangelische Alliantie zich tot het verenigen van individuele christenen in samenspreking en gebed. Als zodanig geleek zij qua geestelijke atmosfeer op de Bijbel-en Zendelinggenootschappen.

De Alliantie vertoonde trekken van het Réveil. In haar christelijke filantropie, haar opkomen voor afschaffing van de slavernij en voor verdrukte protestanten deelde zij het streven van vele Réveilvrienden. Ook het dilemma: kerk of beweging kende de Evangelische Alliantie.

Haar internationale samenkomsten waren tevens gelegenheden voor figuren uit het Nederlandse Réveil, om geestverwanten uit het buitenland te ontmoeten. Maar ook hier bleven de contacten in de persoonlijkinformele sfeer. Met name het feit dat de Alliantie theologisch geen kleur wilde bekennen en het kerkelijke vraagstuk ongemoeid liet, maakte

dat b.v. de 'Christelijke Vrienden' zich niet als afdeling bij haar wilde aansluiten.

Men zou de Evangelische Alliantie als een irenische stroming kunnen aanduiden. Evenals het irenisme weigerde zij het bestaan van verschillende confessies als noodzaak te erkennen. Zij streefde ernaar een gezamenlijk theologisch uitgangspunt te vinden, waarover de betrokkenen overeenstemming zouden kunnen bereiken. Haar nadruk op praktisch christendom, met een afkeer van dogmatische formuleringen en met een eenvoudige bijbelse theologie bracht een voorkeur voor verdraagzaamheid met zich mee. Nadeel hiervan was, dat men haar theologische positie als onduidelijk en onvast bleef ervaren.

Haar grootste betekenis bezat zij in haar forum-functie van ontmoetingsplaats voor irenisch ingestelde christenen. In dit opzicht heeft zij meer beantwoord aan de tweede doelstelling van de Evangelische Alliantie: bevordering van een bijbels christendom, dan aan de eerste, n.1. afwering van het katholicisme.

Daarnaast waren haar initiatieven op praktisch terrein van grote betekenis. Haar plaats temidden van de para-kerkelijke organisaties zou het beste getypeerd kunnen worden als die van godsdienstig genootschap.

Het zou aanbeveling verdienen om mede aan de hand van de geschiedenis van de Evangelische Alliantie die plaats van het godsdienstig genootschap in kerk en samenleving nader te analyseren. Mijnhardt heeft ten onzent zulks reeds gedaan ten aanzien van de culturele genootschappen. 91 J.

Vree en E.H. Cossee gaven in hun dissertaties aanzetten tot een dergelijk onderzoek in verband met de Nederlandse Bijbel-en Zendelinggenootschappen. 92 Nader onderzoek naar de plaats van dergelijke genootschappen in onze samenleving zou een welkome bijdrage tot de kennis van het Nederlandse Réveil kunnen betekenen.

Aanbevolen literatuur

Behalve de hierboven genoemde bronnen zijn voor de Nederlandse situatie de volgende werken van belang:

L.Bonnet, De eenheid des geestes door den band des vredes. Brieven over de Evangelische Alliantie, Vertaald en van een voorrede voorzien door J.J.L. van der Brugghen, Amsterdam, 1847.

A. Capadose, London bezocht in 1851, Amsterdam, 1855.

A. Capadose, Rome en Jemzalem. Rede gehouden te Londen op de vergadering der Evangelische Alliantie, Utrecht, 1851.

P.D. Chantepie de la Saussaye, Het leven van Nicolaas Beets, Haarlem, 1906 2 .

I. da Costa, Een en twintig dagen te Londen, Amsterdam, 1852.

'De Evangelische Alliantie'. In: De Vereeniging: Christelijke Stemmen, XXII (1868), 184-187.

Gedenkschrift van de Nederlandsche Evangelische Protestantsche Vereeniging 1853-1903.

A. van der Hoeven, Otto Gerhard Heldring, Amsterdam, 1942.

W. van Oosterwijk Bruyn, Het Réveil in Nederland, in verband met de vergaderingen der Christelijke Vrienden te Amsterdam, Utrecht, 1890.

L.H. Postma, J.P. Hasebroek, Kampen, 1989.

P. Stegenga, De Evangelische Alliantie, (Nieuwe Wegen, Orgaan der Witteveenvereniging te Ermelo, XIX). Ermelo, 1938.


1. M. Cohen Stuart, Evangelische Alliantie. Verslag van de Vijfde Algemeene Vergadering, gehouden te Amsterdam, 18 tot 27 aug. 1867. Rotterdam (1867-1868), III.

2. J.N. Bakhuizen van den Brink, W.F. Dankbaar, Handboek der Kerkgeschiedenis, deel IV, Den Haag, 1968, 140.

3. J. Stap, De Evangelische Alliantie Een studie over het ontstaan en werken van de Evangelische Alliantie in Nederland, (1987), 43-62. (Scriptie, berustende op het bureau der Evangelische Alliantie te Driebergen).

4. Zie noot 1. Het Verslag verscheen gedurende 1867-1868 in vijf afleveringen, voorzien van rijke illustraties en een naschrift. Het geheel, 910 blz. tellend, gevat in fraaie band met gouden bandstempel. Een 'schoon monument', een 'in menig opzicht klassiek werk', 'une édition digne de la patrie de Coster et des Elzevirs' (a. w., 876).

5. Na genoemd Verstag verscheen van de hand van Cohen Stuart in 1874 een Gedenkboek van de zesde vergadering der Alliantie in 1873 te New York, gevolgd door Zes maanden in Amerika (Rotterdam, 1875), eveneens een fraai uitgevoerd en rijk geïllustreerd boekwerk, waarin Cohen Stuart zijn indrukken van de nieuwe wereld weergeeft. Zie E.H. Cossee, 'Martinus Cohen Stuart (1824-1878), een Remonstrant in het Réveil'. In: J. van den Berg e.a. (red.), Aspecten van het Réveil, Kampen, 1980, 74-88.

6. Navraag bij het Centraal Register van Particuliere Archieven te 's-Gravenhage en het bureau der Evangelische Alliantie te Driebergen bracht geen archiefmateriaal aan het licht.

7. L.W. Bakhuizen van den Brink, De Evangelische Alliantie, (Kerk en Secte, serie IV, 2), Baarn, 1910, 7. Vgl. J. de Bruijn, Thomas Chalmers en zijn kerkelijk streven, Nijkerk, 1954, 224v.

8. Cohen Stuart, a.w., 111.

9. Zo L.W. Bakhuizen van den Brink, a.w.} 7; J.N. Bakhuizen van den Brink en W.F. Dankbaar, a.w., 140.

10. De Bruijn, a.w., 225. Het ontstaan van de Evangelical Alliance werd mede ingegeven door verzet tegen het erastianisme. Chalmers en de zijnen hadden zich in 1843 als 'Free Church of Scotland' van de 'Established Church', de staatskerk van Schotland, afgescheiden, omdat zij zich niet langer met het daarin heersende patronaatsrecht

konden verenigen. Door met andere vrije kerkgroepen contact te zoeken, benadrukten zij het beroepingsrecht der plaatselijke gemeente.

11. Dit initiatief kreeg gestalte in de voorbereidende Alliantievergadering in Exeter Hall, juni 1843. (Cohen Stuart, a.w., III), Over de rol van John Angell James bij de stichting en eerste ontwikkelingen der Evangelische Alliantie verscheen een artikel van John Wolffe, The Evangelical Alliance in the 1840s: an attempt to institutionalise christian unity'. In: W.J. Sheils and Diana Wood (ed.), Voluntaiy Religion (1986), 333- 346.

12. Wolffe, The Evangelical Alliance', 338.

13. D. Kalmijn, Abraham Capadose, 's-Gravenhage, 1955, 197; J. de Bruijn, a.w., 226.

14. De Bruijn, a.w., 226.

15. De Bruijn, a.w., 226v. Chalmers' ideaal van het gezamenlijk apostolaat van de kerken via de Alliantie ging niet in vervulling (De Bruijn, a.w., 232).

16. L.W. Bakhuizen van den Brink, a.w., 8; De Bruijn, a.w., 228; Kalmijn, a.w., 197. Cohen Stuart, a.w., III, vermeldt deze conferentie niet!

17. De Bruijn, a.w., 228.

18. L.W. Bakhuizen van den Brink, a.w., 8, noot 1.

19. De Bruijn, a.w., 228.

20. Idem, 229.

21. L.W. Bakhuizen van den Brink, a.w., 8v.; De Bruijn, a.w., 229; M. Elisabeth Kluit, Het Protestantse Réveil in Nederland en daarbuiten, Amsterdam, 1970, 276.

22. L.W. Bakhuizen van den Brink, a.w., 10. Zie voor de oorsprong en invloed van deze zinspreuk: A. Eekhof, De zinspreuk In necessariis unitas, in non necessariis libertas, in utrisque caritas. Oorsprong, beteekenis en verbreiding, Leiden, 1931; E.H. Cossee, Abraham des Amorie van der Hoeven 1798-1855. Een Remonstrants theoloog in de Biedermeiertijd, Kampen, 1988, 130-133.

23. In latere jaren geraakten de negen geloofspunten op de achtergrond. Bij de voorbereiding der Alliantievergadering te Amsterdam bleek geen der Engelsen in staat de letterlijke redactie op te geven en moest er veel moeite worden aangewend om haar op het spoor te komen! (Cohen Stuart, a.w., VI v., noot).

24. 0.a. via de eigen periodiek Evangelical Christendom, dat sinds 1847 - met een onderbreking van 1899 tot 1906, toen het als The Evangelical AJIiance Quarterty uitkwam - onafgebroken verschenen is. (De Bruijn, a.w., 230).

25. L.W. Bakhuizen van den Brink, a.w., 14v.; De Bruijn, a.w., 230; Kalmijn, », 212- 220; Kluit, a.w., 277.

26. Na de Londense vergadering werden internationale conferenties gehouden te Parijs (1855), Berlijn (1857), Genève (1861), Amsterdam (1867), New York (1873), Bazel (1879), Kopenhagen (1885), Florence (1891) en wederom te Londen in 1896 en 1907. (L.W. Bakhuizen van den Brink, a.w., 15v.).

27. De Bruijn, a.w., 231. De conferentie telde 1252bezoekers uitvele landen.

28. L.W. Bakhuizen van den Brink, a.w., 16.

29. De Bruijn, a.w., 231v.

30. L.W. Bakhuizen van den Brink, a.w., 13.

31. Idem, 21v.

32. De Bruijn, a.w., 232.

33. L.W. Bakhuizen van den Brink, a.w., 23. De gebedsweek ving op zondag aan met een dienst gewijd aan de eenheid der gelovigen of de betekenis van het gebed.

34. Kluit, a.w., 276.

35. De Bruijn, a.w., 232.

36. L.W. Bakhuizen van den Brink, a.w., 23.

37. Idem, 22.

38. Cohen Stuart, a.w., III.

39. Citaat JJ.L. van der Brugghen, aangehaald door Kalmijn, a.w., 198.

40. Kalmijn, a.w., 199.

41. Na veel wikken en wegen besloot Capadose op de persoonlijke uitnodiging in te gaan (Kalmijn, a.w., 200).

42. Idem, 202v.

43. Idem, 204.

44. M. van Rhijn, Gemeenschap en Vereenzaming. Een studie over J.J. van Oosterzee, Amsterdam, 1940, 40.

45. Kalmijn, a.w., 205.

46. Idem, 206v.

47. Idem, 207. LJ. van Rhijn (1812-1887), hervormd proponent 1837, predikant bij de Remonstrantse Gemeente te Frederikstad aan de Eider 1838-1845, inspector van het Nederlands Zendelinggenootschap 1845-1849, hervormd predikant te Chaam 1849, Nieuw Loosdrecht 1852, Wassenaar 1856-1878. Zie: Biografisch Lexikon voor de Geschiedenis van het Nederlandse Protestantisme, deel 3, Kampen, 1988, 304-306.

48. Kalmijn, a.w., 208. Naast de N.E.P.V. zijn uit dezelfde anti-roomse reactie geboren: verschillende kiesverenigingen 'Koning en Vaderland', de 'Evangelische Maatschappij' en de Nederlandse 'Gustaaf Adolf Vereeniging 1 .

49. Kalmijn, a.w., 209. De N.E.P.V. ontwikkelde zich tot een orgaan van inwendige zending via straatprediking, tractaatverspreiding, huisbezoek en het uitzenden van evangelisten onder militairen, polderwerkers, spoorweg- en fabrieksarbeiders, kermisreizigers 'en andere zwervelingen', wezen en verwaarloosde kinderen.

50. A.C. Honders, Doen en Laten in Ernst en Vrede. Notities over een Broederkring en een Tijdschrift, 's-Gravenhage, 1963, 1.

51. Honders, a.w., 2.

52. Idem, 3. Honders wijst op het feit, dat behalve de spanning kerk versus vereniging van gelijkgezinden hier Capadoses kritische houding tegenover de Ned. Hervormde Kerk ertoe heeft bijgedragen, dat aansluiting bij de Alliantie niet tot stand kwam.

53. P.L. Schram, Jacobus Isaac Doedes, Wageningen, 1952, 26. Zie ook Capadoses brief aan Heldring d.d. 20 januari 1852.

54. Honders, a.w., 4.

55. Idem, 88. Groen noemde Van Rhijn 'impressionabel'; J.P. Hasebroek achtte hem het 'wispelturigste schepsel ter wereld'; Abraham des Amorie van der Hoeven schreef in een brief aan zijn broeder Cornelis Pruys van der Hoeven d.d. 24-10-1837 over Van Rhijn als een man die hem zeer goed beviel, 'ofschoon hij mij toescheen wel wat buitengemeen deftig te wezen en den Dominé uit te hangen'. Brief in familie-archief Van der Hoeven, berustende in het Gemeente-archief te Rotterdam.

56. Honders, a.w., 5.

57. Honders, a.w., 92v.

58. Cohen Stuart, a.w., IV. De 'précieux liens' waarop de brief zinspeelt, slaan op de hartelijke betrekkingen tussen Geneefse en Hollandse Réveilvrienden. Verscheidene Nederlanders, zoals de Rotterdammer V. Koningsberger, ontvingen aan de Geneefse Ecole de Théologie hun predikantsopleiding (Kluit, a.w., 285-290).

59. Van Rhijn, ik, 40v.

60. Zij bezochten wel de vergadering zelf. (Kalmijn, a.w., 220; Cohen Stuart, a.w., Vv).

61. Cohen Stuart, a.w., XV.

62. De Pruisisch-Oostenrijkse oorlog en de Luxemburgse kwestie.

63. Cossee, 'Martinus Cohen Stuart', 85v. Door een communicatiestoornis binnen het comité was Hofstede de Groot uitgenodigd en ofschoon hij zich met de doelstelling van de Alliantie kon verenigen werd hem de toegang tot de vergadering geweigerd.

64. Cohen Stuart, a.w., 17-227. Behalve uit de meeste Europese landen werd rapport uitgebracht omtrent de Levant, de Verenigde Staten en Israël.

65. Cohen Stuart, a.w., 235-383. Onderwerpen als het Schriftgezag en de christologie stonden centraal. Bekende Réveilfiguren als Merle d'Aubigné en Monod waren verhinderd de besprekingen bij te wonen, doch gaven schriftelijk hun bijdrage.

66. Cohen Stuart, a.w., 391-574. D. Chantepie de la Saussaye sprak over 'Le principe de la société moderne et le principe chrétien'; Edmond de Pressensé over 'L'école et la Bible' (om enkele van de bekendste sprekers te noemen).

67. Cohen Stuart, a.w., 577-720. Naast onderwerpen als bestrijding van drankmisbruik stond de vorming van jongeren centraal, zo bij Van Oosterwijk Bruyn, die sprak over de 'Christelijke Jongelingsvereenigingen'.

68. Cohen Stuart, a.w., 737-829. De zending werd bezien in relatie tot beschaving, nationaliteit en de 'moderne kritiek' (hierover sprak L.J. van Rhijn).

69. Cohen Stuart, a.w., 846-856.

70. Idem, 861-872.

71. Kluit, a.w., 496v.

72. Cohen Stuart, a.w., 532-538.

73. Kluit, a.w., 479.

74. In het Naschrift (a.w., 873-896) geeft Cohen Stuart een terugblik op de Amsterdamse Alliantievergadering, haar ontvangst in de pers en bij het publiek. Daaruit blijkt o.a. dat de organisatoren meer belangstelling hadden verwacht. De Amsterdamse Parkzaal, waar de meetings werden gehouden, kon tussen de 1400 en 1600 mensen bevatten, doch was doorgaans half bezet. Veel aandacht besteedt Cohen Stuart aan de sfeertekening van de vergadering. Hoogtepunt vormde de oecumenische Avondmaalsviering in het kerkgebouw der Remonstrants-Gereformeerde Gemeente, waaraan tussen de 400 en 500 personen deelnamen. Deze viering vond plaats op zondag 25 augustus en werd geleid door geestelijken uit de Hervormde Kerk en Remonstrantse Broederschap, de Franse Nationale en Vrije Kerken, de Episcopaalse en Methodistische Kerken en de Duitse Unirte en Evangelische Kerken. Cohen Stuart gedenkt in zijn verslag van deze viering zijn oom Abraham des Amorie van der Hoeven, de welsprekende pleitbezorger voor verbroedering aller gelovigen, die in hetzelfde kerkgebouw menigmaal is opgetreden (a.w., 732).

Uitvoerig staat Cohen Stuart stil bij reacties in de pers. De Avondmaalsviering werd door de New-York Observer 'the true unity of the church' genoemd. In de Nederlandse pers werden echter ook kritische geluiden vernomen. Met name van modernistische zijde hekelde men de vergadering als een 'ligne van het ultra-orthodoxisme tegen de moderne rigting' (a.w., 878, noot). De Réveilperiodiek De Vereeniging: Christelijke Stemmen gaf slechts een kort artikel, maar uit de Naamlijst van intekenaren op het Verslag (a.w., 900-904) blijkt dat vele bekende Réveilfiguren interesse toonden in het

werk der Alliantie.

75. L.W. Bakhuizen van den Brink, a.w., 22.

76. Kalmijn, a.w., 221v.

77. Idem, 222.

78. Stap, a.w., 26.

79. Idem, 27.

80. L.W. Bakhuizen van den Brink, a.w., 30.

81. Stap, a.w., 29. Van de hier genoemden kan L.W. Bakhuizen van den Brink worden beschouwd als de stuwende kracht achter de nieuwe afdeling. Zie: Biografisch Lexicon voor de geschiedenis van het Nederlandse Protestantisme, I, Kampen, 1978, 35v.

82. Idem, 30.

83. Idem.

84. Idem, 32-40.

85. In de Universiteitsbibliotheek te Leiden berusten van het Correspondentieblad de nrs. 6 (1922) tot en met 16 (1931) en van het Alliantieblad de jaren 1932 tot en met juni 1937.

86. Stap, a.w., 39v.

87. Idem, 40.

88. Idem, 40-42. Stap zinspeelt hier op contacten van de World Evangelical Fellowship in Nederland, die in 1955 de taak van de Evangelische Alliantie in ons land overnam.

89. Hiertoe zij verwezen naar Stap, a.w., 46-62.

90. W.F. Dankbaar, 'Vroege Nederlandse stemmen over de eenheid der kerk'. In: Oecumene in 't vizier; opstellen aangeboden aan Dr. W.A. Visser 't Hooft, op zijn zestigste verjaardag 20 september 1960, door W.F. Golterman, J.C. Hoekendijk (red.). Amsterdam, 1960, 47.

91. W.W. Mijnhardt, Tot Heil van 't Menschdom. Culturele genootschappen in Nederland 1750-1815; Amsterdam, 1987.

92. J. Vree, De Groninger godgeleerden. De oorsprongen en eerste periode van hun optreden (1820-1843), Kampen, 1984, 215; E.H. Cossee, Abraham des Amorie van der Hoeven, 154-156.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 november 1990

DNK | 169 Pagina's

‘GEEN GELOOFSFORMULIER, MAAR  EEN EENHEIDSBANIER’

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 november 1990

DNK | 169 Pagina's