GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Dichter bij Isaac da Costa en zijn omgeving

Een stem uit Pella (H.P. Scholte, 1859)

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

De Stichting Ré veil-Archief beheert reeds vele jaren een aanzienlijke hoeveelheid materiaal van en betreffende de bekende Réveilman en dichter Isaac da Costa (1798-1860). Deze manuscripten en andere documenten, die bewaard worden in de bibliotheek van de Universiteit van Amsterdam, werden in 1945 als bruikleen afgestaan door de nazaten. Echter, niet alle stukken werden toen overgedragen. Het grootste deel van hetgeen bij de familie Da Costa achterbleef, is thans ook in bruikleen aan de Stichting Réveil-Archief gegeven. Mw Y.E. Pors en J. Vree maakten een voorlopige inventaris, die kan worden geraadpleegd in de bovengenoemde bibliotheek.*

Wie de nieuwe stukken bestudeert, begrijpt dat de familie deze langer onder zich hield. Veel materiaal heeft namelijk direct betrekking op de persoon Da Costa, zijn leven en sterven. Zo is zijn uiterlijk vastgelegd in een tot dusver voor buitenstaanders onbekende, originele tekening uit 1849 en in een paspoort uit 1851.

Van Da Costa's studietijd getuigen naast een enkel tentamenbriefje o.m. een diploma van het Leidse studentencorps en de twee doctorsbullen die hij verwierf. In later tijd zou Da Costa nog veel diploma's van allerlei (ere)lidmaatschappen ontvangen. Deze stukken beginnen met zijn registratie als advocaat (1818) en het lidmaatschap van Maatschappij der Nederlandse Letterkunde (1820). Bijzonder aardig zijn twee gedichten die voorgedragen zijn op de

Dr. J. Vree (Dotingalaan 112, 1381 GEWeesp), universitair docent kerkgeschiedenis aan de Vrije Universiteit Amsterdam.

bruiloft van Isaac da Costa en Hanna Belmonte in 1821. Hetzelfde kan gezegd worden van de vele brieven en gedichten die de echtelieden mochten ontvangen bij hun zilveren huwelijksfeest. Ook andere gedenkdagen waren dikwijls goed voor een literaire ontboezeming van vrienden en bekenden, zoals blijkt uit het stuk van A. Capadose, 'Aan mijne veelgeliefde vrienden Da Costa op het vijfentwintigjarig feest onzer inlijving in de Christelijke kerk', d.d. 20 october 1847.

Ontroerend is een aan beide zijden met een glasplaatje afgedekte lei, waarop nog altijd de vragen geschreven staan die aan Da Costa op zijn sterfbed gesteld werden, met zijn eigenhandige antwoorden. Bewaard zijn ook de stukken die betrekking hebben op de koop van zijn graf in de Nieuwe Kerk. Pas in 1905/06 werd daarbij een gedenkteken geplaatst, waarover ook het nodige materiaal uit die tijd bewaard is. De brieven aan Da Costa die nu beschikbaar zijn gekomen, dateren vooral uit de laatste jaren van zijn leven. Daaronder bevinden zich interessante stukken. Als voorbeeld daarvan wordt hieronder een brief van de afgescheiden predikant H.P. Scholte afgedrukt en toegelicht.

De correspondentie met Da Costa's vrouw en met zijn kinderen heeft in de eerste plaats betrekking op het ziekbed van de dichter en zijn overlijden. Daarnaast treft men een tiental gedichten aan die naar aanleiding van zijn dood geschreven werden. Wie na wil gaan hoe in de Réveilkring door oud en jong met de vragen van leven en dood werd omgegaan, kan hier terecht.

Al spoedig na de dood van de dichter werd het plan opgevat tot de uitgave van diens Kompleete dichtwerken door A.C. Kruseman. Via een circulaire werd ieder die ooit een gedicht ontvangen had, gevraagd dit in te zenden. In de pas overgedragen stukken treft men een deel van de ingekomen reacties aan. Onder de stukken bevinden zich namelijk naast enkele manuscripten die waarschijnlijk door Da Costa zelf bewaard zijn (zoals 'God met ons. Hymne' van 1826), ook een honderdtal dichtwerken die van elders moeten zijn gekomen: niet alleen in afschrift, maar ook veel originelen, die blijkbaar door de eigenaars voor dit doel zijn afgestaan. We kunnen Da Costa nu op de vingers kijken: doorhalingen en verbeteringen laten zien hoe hij soms naar woorden moest zoeken. In bepaalde gevallen zijn nu tevens de namen te achterhalen van hen die in de Kompleete dichtwerken schuilgaan achter algemene aanduidingen als 'Beurtzang voor een drietal kinderen op de koperen bruiloft hunner

ouders' (1841). In dit geval zijn de drie oudsten van het echtpaar Gregory Pierson-Oyens bedoeld: twee zusjes (Johanna Elisabeth, Petronella Adriana) en zoon Allard. Er blijken ook meer gedichten bewaard te zijn dan in de Dichtwerken werden opgenomen. Frederik Muller, van wie twee brieven aan Da Costa bewaard zijn gebleven (1859, 1860), verkocht in het najaar 1861 diens boekerij. De afrekening en de correspondentie daarover behoren ook tot de stukken die nu binnengekomen zijn.

De overige stukken die werden overgedragen hebben betrekking op de kinderen van het echtpaar Da Costa-Belmonte. Vooral van zoon Abraham is het nodige bewaard. Bij de verzameling Da Costa gebeurt daardoor nu het hetzelfde al s wat reeds eerder bij een enkele andere verzameling in het Réveil-Archief plaatsvond: dat wat aanvankelijk begon als schriftelijke nalatenschap van één vooraanstaande Réveilpersoon, groeit door latere toevoegingen uit tot een familie-verzameling.

De waarde van het nieuwe bruikleen kan goed geïllustreerd worden aan de hand van de reeds genoemde brief van H.P. Scholte (1805-1868) uit Pella aan I. da Costa in 1859. 1 Scholte was in april 1847 met een grote groep afgescheidenen naar de Verenigde Staten vertrokken. De groep vestigde zich in Pella (Iowa).

Tot dusver dateerde de jongste brief van Scholte aan Da Costa die in het Réveil-Archief aanwezig was, van 12 augustus 1848. Scholte schreef ook deze brief uit Pella, nadat hij kennis genomen had van het dichtstuk dat zijn vriend aan het begin van 1848 had uitgegeven: Wachter wat is ervan de nacht? Een lied bij de uitgangen van 1847. Scholte kon geheel instemmen met de strekking van dit stuk.

Ik ... vind daarin ook mijne overtuiging uitgesproken. De gebeurtenissen van den dag bevestigen [die] meer en meer ... en ik zie met verlangen het oogenblik te gemoet dat de over de aarde verstrooyde doodsbeenderen van Israël tot elkander zullen gebragt worden en weder vleesch worden, want alsdan zal de Geest er ook in komen bij de heerlijke verschijning van Israels Koning.

Na deze inleidende regels, waarin het visioen van Ezechiël 37 verbonden wordt met Scholtes geloof in Jezus Christus als Israëls

Koning, volgt in de brief een breedvoerige uiteenzetting over wat Scholte inmiddels in zijn omgeving ervaren had van de praktijk van de 'Lynch of volkswet'. Da Costa had in zijn gedicht laten blijken dat hij van die in 'America' voorkomende praktijk niets moest hebben:

maar naast die vrijheid, - hier, de Lynchwet (de Inquisitie dier wereld), daar de kreet van: dood aan de Abolitie! en, naast dien volkswil en haar meesterenden blik, in stelsel en praktijk de heerschappij van 't Ik, -

Bijna vijf bladzijden gebruikt Scholte om aan de hand van voorbeelden te tonen dat deze vorm van volksgericht in de westelijke staten zeker te billijken is. Hij voelt zich inmiddels geheel thuis in de Verenigde Staten.

Waarde broeder, voor hem die waarlijk alle menschen zijn naasten rekent, en geen onderscheid kent van hoog of laag geboren, maar integendeel erkent dat het menschelijk geslagt uit één bloed is voortgebragt, is het hier niet ondragelijk, maar integendeel goed. Bekwaamheid en vermogen heeft hier invloed zoowel als in Europa, maar geen aristocratie of adeltrots.

Ook de andere immigranten burgeren steeds meer in. Er heeft zich onder hen sinds kort een geestelijke opwekking voorgedaan. Men oogst reeds volop graan, meer dan voor eigen voeding nodig is. Ook het kaasmaken werpt goede vruchten af; er zijn reeds drie zendingen in St. Louis verkocht. Scholte zelf krijgt aanzoeken om in het Engels te preken en ook op andere manieren vergroeit hij snel met zijn omgeving. Met duidelijk genoegen vermeldt hij aan het eind van zijn brief:

Ik heb het zeer druk doordien ik overal in gemengd wordt, maatschappelijk, burgerlijk en kerkelijk. In de gewoone verkiezing in April ben ik met algemeene stemmen verkozen tot Justice of the Peace en tot Schoolinspector.

Van augustus 1848 af heeft Scholte zijn vriend waarschijnlijk niet meer geschreven, tot het moment dat hij zich aan de hier gepubliceerde brief uit 1859 zette. 2

Het nu aan het Réveil-Archief toegevoegde schrijven is om meer dan een reden interessant. In de eerste plaats vanwege het feit dat we niet zoveel Nederlandstalige brieven uit de Amerikaanse periode van Scholte kennen. 3 Verder is het aardig om te zien hoe Scholte in de loop der jaren sadder and wiser is geworden. Hij behoeft niet meer zo nodig de zegeningen van het nieuwe land in geuren en kleuren te schilderen. Zijn tijdelijke omstandigheden - die beslist niet slecht waren - heten 'voldoende'. Wat zijn kinderen betreft: het als eerste genoemde kind, de op 23 november 1858 geboren Theodora, zou anders dan verwacht haar vader nog overleven. Zij stierf in 1870. De oudste, de in 1833 geboren Sara Maria, was gehuwd met B.F. Keables. Na haar volgden twee meisjes die al spoedig stierven. Daarna werden respectievelijk in 1839 en 1842 de twee andere genoemde dochters geboren, die toen nog in huis waren maar nadien zouden trouwen. Nadat zijn eerste vrouw in 1844 gestorven was, hertrouwde Scholte een jaar later met Maria H.E. Krantz. Uit dat tweede huwelijk werden onder meer Henry Peter (1848) en David (I; ? ) geboren. 4 Het blijkt ook hier dat bij Scholte in de tweede helft van de jaren vijftig een sterk verlangen naar het oude vaderland en de vroegere vrienden is opgekomen. 5 Hij heeft echter Da Costa niet meer in levende lijve gezien en hij heeft hem waarschijnlijk ook nooit meer geschreven, want de laatstgenoemde stierf op 28 april 1860.

Het meest belangwekkende aspect van de brief uit 1859 is evenwel dat daarin zo uitdrukkelijk de sterk met Israël verbonden toekomstverwachting van Scholte naar voren komt. Zoals bekend was hij op dit punt beïnvloed door Da Costa. Dit kan ook afgeleid worden uit de brief van 1848 waarin hij reageert op diens dichtwerk. Daar echter, en ook in andere brieven uit deze eerste tijd in de States, gaat de aandacht verder al snel uit naar het nieuwe dat de immigrantenleider meemaakt. 6 In 1859 is dat anders: nu domineert de verwachting van het koninkrijk dat niet van deze wereld is. Van alle bekende Nederlandstalige brieven is dit degene waarin Scholte zich het duidelijkst over die verwachting uitlaat. Scholte was pre-millennialist: Christus komt weer alvorens het duizendjarig vrederijk van Openbaring 20 aanbreekt. Deze wederkomst zal worden voorafgegaan door tekenen, zoals oorlogen, de bekering van Israël en de verschijning van de Antichrist. De brief toont hoe Scholte de geschiedenis vanaf het roerige revolutiejaar 1848 bezien heeft: het

Franse Keizerrijk van 1852, de Krimoorlog van 1853-1856, de grote opstand in Indië in 1857-1858, die tot onderwerping van dit gebied aan de Britse kroon leidde, trekken zijn aandacht als tekenen voor wat zich in Palestina zou kunnen gaan afspelen. Aandacht voor Gods toekomst op grond van de profetieën van Oude en Nieuwe Testament betekent voor hem echter beslist geen vlucht uit de werkelijkheid van alle dag. Merkwaardig is wat Scholte opmerkt over de rol van Pius IX, de man die gedurende zijn pontificaat, en vooral vanaf 1859, de Kerkelijke Staat steeds verder zag afbrokkelen. Van eind 1848 tot 1850 verbleef hij zelfs buiten Rome. Scholte meent: olang er een plaatsvervanger van Christus op aarde is, is er eigenlijk geen plaats voor de Antichrist. Het Pausdom dus als de weerhoudende macht waarvan Paulus spreekt in 2 Thessalonicenzen 2:6, 7.

Tenslotte dient gewezen te worden op de twee personen die aan het slot met name genoemd worden: C.W.H. Pauli en - waarschijnlijk - C.A.F. Schwartz, die beiden als Messiasbelijdende Joden in Amsterdam zending dreven onder de Joden. Pauli, die uit Engeland afkomstig was, sprak al in de tijd dat Scholte als student in de Amsterdamse Réveilkring kwam daar met klem over de samenhang tussen het winnen van eerstelingen uit het volk der Joden en de wederkomst van Christus. 7

Pella Novemb. 9 1859

Hartelijk Geliefde Broeder

Daar Mrs Bousquet u schrijft kan ik niet nalaten u tevens eenige regelen te zenden. Hoewel wij geene correspondentie gehouden hebben zijt ge daarom niet uit mijn hart of mijne gedagten. Uw daguerrotipe[!] portrait staat altijd op mijn studeertafel. Het zal nu spoedig 13 jaar zijn dat ik de vaderlandsche bodem verlaten heb, en wat is er niet al gebeurt[!]. Hier heb [ik] rondom mij in de wildernis zien oprijzen eene omgeving, opgevuld met bebouwde landerijen, en in dagelijksche aanraking met de geheele wereld ten gevolge van het voortrukken van stoomwegen en telegraphen. In Europa de beweging van 48, het Fransche Keizerrijk, de oorlog in de Krirn, in Indië, in Italië, om van andere niet te spreken. Onder alles wat gebeurt is mijne aandagt steeds gevestigd op Palestina en de wederkering van Israël in verband

met de openbaring der Antichristische verborgenheid en de daarop volgende openbaring van de heerlijkheid der kinderen Gods en de daaraan verbondene verlossing van de zuchtende en in barensnood verkerende Schepping. Geliefde Broeder, gij kunt u geen denkbeeld maken van hetgeen ik hier heb ondervonden. Door de omstandigheden bijna met elke beweging in de aardsche dingen in werkelijke aanraking gebragt, heb ik eene in Europa ondenkbare werkkring gehad, doch ik heb daarbij voortdurend ondervonden dat de beschuldiging van sommige Christelijke vrienden in Nederland, dat het gedurig op de voorgrond plaatsen van de profetiën[! ] onze aardsche werkzaamheid verlamd[!] geheel onwaar is. Het geloofsgezigt op de beloofde toekomst heeft mij altoos kragt gegeven om te werken terwijl het dag is. Het heeft mij voortdurend onafhankelijk gemaakt van de uitkomsten en gevolgen hier in den tijd, en mij alleen doen vragen naar roeping en leiding in Gods Voorzienigheid. Ik ben en blijf daarom onverstaanbaar voor velen, doch het is mij genoeg als ik God versta en mij zelve verstaanbaar aan de Heere kan bekend maken. Aan toehoorders op den rustdag heb ik geen gebrek. Het kerkgebouw is altijd vol. Dikwijls predik ik ook in het Engelsch wanneer daartoe roeping is, en enkele keeren heb ik ook in het Fransch toespraken gedaan als daartoe behoefte was. Door de omstandigheden ben ik ook gedurig in aanraking met de politiek en het regtswezen, doch hoe naderbij ik de verschillende werkingen van de aardsche betrekkingen leer kennen, worde ik bevestigd in de overtuiging dat het Koningrijk onzes Heeren niet van deze wereld is, en dat daarom alle tegenwoordige aardsche magten zullen moeten plaats maken, als het Koningrijk onzes Heeren geopenbaard word[!]. Wij kunnen geen reformatie maar wel eene renovatie van deze aarde verwagten. Mij dunkt zoo ver als de materiele middelen betreft is alles nu gereed om de AntiChristische Openbaring in eene korte tijd daar te stellen. De met de wereldregering verbondene kerkelijke of geestelijke magt aan welker hoofd het Pausdom staat is nog de weerhoudende magt, want zoo lang er nog spraak is van een vicaris of eene vertegenwoordiging van Christus, is het openbare aanwezen van hem die zeggen zal, ik ben Christus, niet wel mogelijk. Hoewel de laatste tijden benauwend en verschrikkend zijn zullen, heb ik toch eene begeerte om ze te be-

leven. Niet dat ik mij zelve zoo sterk gevoel van staande te blijven, maar ik heb vertrouwen op God, dat ook nog vele dingen mogelijk zijn wanneer Christus ons kragt geeft, en Hij zal den kragt niet onthouden aan hen die voor Hem willen getuigen. De kragt om te lijden voor zijne naam is ook genade.

De Heere heeft mij nu reeds 13 kinderen geschonken; 7 heeft hij tot zich genomen om met Hem wedertekomen. Ons jongste van bijna een jaar oud is weder sukkelende en ik voorzie dat ook dit aan onze zorg zal worden ontnomen. De meerderheid van mijn zaad is dus reeds bij den Heere. De overige hier op aarde groeyen voorspoedig. De oudste is getrouwd met een Amerikaansche Doctor en heeft reeds twee kinderen. Beide zij en hare man belijden den Heere met hun zaad. De twee volgende dochters zijn in huis. Ze[? ] volgen, doch hebben nog geen duidelijke belijdenis van den Heere gedaan. Eene nicht die voor eenige jaren bij ons gekomen is, is sedert tot den Heere bekeerd. Mijne beide jongens Henry & David zijn nog jong en wild.

Mijne tijdelijke omstandigheden zijn voldoende, wanneer gij mij deze [brief] zaagt schrijven, zoudt gij niet denken dat ik zoo ver in het binnenland van Amerika was.

Ik heb sterk verlangen om mijn oude vaderland nog eens te bezoeken terwijl vroegere vrienden en broeders nog leven. In '56 was ik voorbereiding makende om in het volgende jaar een uitje naar Nederland te maken met mijn gezin, en daar kwam de winter van '57 welke in het Westen van Amerika alles in de war bragt. Nu is weer vooruitzigt dat ik welligt in '61 mijn voornemen ten uitvoer kan brengen, en in dat geval zult gij mij spoedig aan uw huis zien. Tegen dien tijd kunnen er echter reeds groote veranderingen in de wereldregering hebben plaats gegrepen. Italië kan niet lang in de tegenwoordige toestand blijven. De Paus schijnt na zijne terugkering in Rome verbeteringen te hebben beloofd, Babyion het Protestantsche zoo wel als het Roomsche moet vallen. Nu moet ik eindigen. Groet van harte uwe vrouw en alle de broeders die nog aan mij denken, ook Pauli en Zwarts. God zij uw licht en kracht.

Uw liefhebbende Broeder, H.P. Scholte.


* Bibliotheek van de Universiteit van Amsterdam, Singel 425, 1012 WP Amsterdam. Voor afspraak en vragen: dr J.A.A.M. Biemans, conservator handschriften, tel. 020- 5252476).

1. Scholte schrijft vrij slordig. Correcties, aanvullingen, enz. zijn aangegeven met '[ ]'. In een aantal gevallen is ook de interpunctie aangevuld. De brief van mevrouw H.M. Dudok Bousquet-Chabot, d.d. 5 nov. 1859, waar Scholte in zijn ? znhef naar verwijst, werd bij diens schrijven aangetroffen.

2. De jongste bewaard gebleven brief van I. da Costa aan H.P. Scholte dateert van 1844; C. Smits, De Afscheiding van 1834. VI (Het Réveil en ds. H.P. Scholte. Correspondentie), Dordrecht 1984, 94-96.

3. Scholtes moderne biograaf, L. Oostendorp, heeft maar één brief uit deze periode gebruikt [aan H.J. Budding 1866]; H.P Scholte. Leader of the Secession of 1834 and Founder of Pella, Franeker 1964, 178. De bewuste brief is opgenomen door J. Stellingwerff, die in totaal een zestal brieven van Scholte geeft. De brief aan Da Costa uit 1848 komt op verschillende punten overeen met die aan J.A. Wormser, d.d. 4 aug. 1848; Amsterdamse emigranten. Onbekende brieven uit de prairie van Iowa 1846- 1873, Amsterdam 1975, 109-111.

4. De gegevens zijn ontleend aan Smits, Afscheiding I, Oudkarspel 1971, 48-57. Vermoedelijk is ook de in 1859 genoemde David jong gestorven, want Stellingwerff noemt een David die in 1862 geboren is; a.w., 302. Data betreffende de nicht kon ik niet achterhalen.

5. Vgl. Scholte aan J.J.L. van der Brugghen, d.d. 22 oct. 1857, waar blijkt dat hij zelfs met de gedachte speelde om terug te keren: '[Als] ik mijne bezittingen ... redelijk kon verkopen, ik zou wellicht besluiten om het einde van mijn aardsche leven in Nederland door te brengen. ... Amerika kan voor mij nooit Nederland worden'; Stellingwerff, a.w., 285-287.

6. Vgl. vooral Scholte aan J.A. Wormser, d.d. 20 jan. 1849, waar na een uitgebreid zakelijk gedeelte volgt: 'Gij zult wel opgemerkt heen dat de Joden aan Jerusalem beginnen te denken. In de Vereenigde Staten worden gelden ingezameld om te Jerusalem eene plaats ter openbare Godsvereering voor de Joden te bouwen, ...'; Stellingwerff, a.w., 196-198, m.n. 198.

7. Zie A. Pierson, Willem de Clercq naar zijn dagboek II, 3 Haarlem 1889, 65; vgl. verder J.F.L. Bastiaanse, De Jodenzending en de eerste decennia van de Hervormde Raad voor Kerk en Israël 1925-1965 IJl, Zoetermeer 1995, reg. s.v.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 juni 2000

DNK | 63 Pagina's

Dichter bij Isaac da Costa en zijn omgeving

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 juni 2000

DNK | 63 Pagina's