GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Het Statuur van I869.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het Statuur van I869.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

III. (Slot.)

Ons derde bezwaar tegen den inhoud chuilt in de vertakking van Besturen, die oor dit Reglement in de Christelijke Geeformeerde kerk is ingevoerd.

Het bepaalt dienaangaande in art. 3 dit:

Ingevolge de Kerkorde, vermeld in Art. i, ordt het bestuur over de bijzondere geeenten geoefend door de Kerkeradcn; met etrekking tot eenige gemeenten gezamenlijk, n een gedeelte van eene provincie, door de lassicale Vergaderingen; voor zooveel al de emeenten in eene Provincie betreft, door de rovinciale Vergaderingen; en wat aangaat de eheele Christelijke Gereformeerde Kerk, door e Algemeene Synode.

Hier is dus, hoezeer ook op verschooende en bemantelende wijze, een geheele pklimming, een geheele vertakking, een oort hiërarchie van kerkelijke besturen ingevoerd.

Een bestuur over de geheele Christelijke ereformeerde kerk, t. w. de Algemeene ynode. Een reeks van tien onderbesturen ver al de deelen van deze ééne kerk, die n eenzelfde provincie liggen, in de Proinciale Synoden. Een nog breeder reeks ndergeschikte besturen over die deelen der erk, die in een classikaal ressort liggen, n de Classes. En eindelijk de zeer breede eeks van de meest ondergeschikte bestuen over één enkel onderdeel der ééne kerk, n de Kerkeraden.

Wel hebben de opstellers van dit Regleent gevoeld, dat ze hier voor een moeieijkheid stonden, en hebben ze dan ook en dubbele poging aangewend om deze oeielijkheid te ontduiken.

Ze merkten toch zeer goed, dat in de ordsche Kerkenordening de Kerkeraad olstrekt niet een zoo ondergeschikte rol ervulde, maar veeleer het college was, dat lle macht, die in de Synode zetelde, aan ie Synode toebracht. En anderzijds onting het hnn niet, dat de Synoden in de erkenordening van 1619 nooit als besturen oorkomen.

Toch kon van den anderen kant Art. t n 2 van hun Reglement in Art. 3 niet eer ongedaan worden gemaakt. Het colegiale denkbeeld van één kerk met deelen, n dienovereenkomstig van een opperbestuur et onderbesturen, kon niet prijsgegeven.

En het is om deze innerlijke tegenstrijigheid, dat ze nu de spitse punt poogden t te stompen, door niet te spreken van esturen, maar van een uitoefenen van betuur, en ook bij de aanduiding van de ijze en de trappen waarin dat bestuur wierd itgeoefend, niet bij het geheel begonnen, aar bij de deelen.

Dit waardeeren we dan ook, maar het etert de zaak niet.

Immers het feit blijft dan toch, dat er ok volgens dit artikel een eenheid van éne kerk is; dat deze ééne kerk in geeenten is ingedeeld; en dat én over deze éne kerk., én over de deelen ervan alsnu esturen worden ingesteld en aan den Koning als zoodanig worden aangewezen.

Dat er slechts één bestuur is, t. w. in de erkeraden, en dat deze Kerkeraden corespondentie en onderling toezicht uitoefenen in vergaderingen waarin zij saamkomen, kan op dit standpunt niet worden volgehouden.

Wel is de fout der Synodale hiërarchie

gemeden, en zijn er geen Classicale Besiuren ingesteld, maar is de Classe zelf als bestuur geoctrooieerd, edoch de Provinciale Syno4en en de Algemeene Synode dragen niettemin legaal en in rechten, naar luid van dit artikel geheel het karakter van de Provinciale Kerkbesturen en de Synode uit het Reglement van I8I6.

Het „zeggenschap" dat onze vaderen aan meerdere kerken over de enkele kerken opdroegen, en naar Gods Woord toekenden, is hier ontaard in een bestuursmacht, door een college over een deel der gemeenschap uitgeoefend. Immers in art. 2 wordt de ééne kerk uitdrukkelijk een gemeenschap genoemd, niet van kerken, maar van leden, en de gemeenten komen dus niet anders voor dan als groepen leden uit deze gemeenschap.

Toch was men ook hier nog niet mede geholpen. De consequentie van het onjuist gekozen beginsel dreef met onweerstaanbare kracht voort en verder, en zoo komen we ten slotte vanzelf op onze vierde bedenking, gelegen in de fatale Synodale Commissie, waarvan art. 4, 5 en 6 de instelling regelt.

Het was een lastig geval.

Men bedoelde buiten kijf een presbyteriale kerkregeling te octrooieeren, maar verviel in de fout, om haar te borduren op collegiaal stramien.

Wat vloeide, daaruit voort ?

Maar immers, dat men voor deze geschapen eenheid, voor deze in het leven getreden e; emeenschap, voor dit staatsrechtelijk georganiseerde genootschap, een blijvend, een duurzaam, een constant orgaan noodig had, waardoor het met den Staat in verband stond.

Een genootschap, een gemeenschap, een staatsrechtelijke corporatie kan niet slapen. Ze moet altoos vindbaar zijn.

Had men nu, in de goede lijn loopend, de particuliere of plaatselijke kerk als staatsrechtelijke eenheid laten erkennen, zoo had dit geen bezwaar opgeleverd. Immers de Kerkeraad h, er altijd, en in den Kerkeraad-ware alsdan het natuurlijk orgaan geboden geweest, om op te treden bij de Regeering.

Maar dien weg sloeg men niet in. Niet de plaatselijke kerk, maar de kerk over heel het land zou eenheid wezen.

Maar hoe nu?

Waar was dan nu het orgaan, waardoor de Regeering met deze nieuw geschapen collegiale eenheid contact en verbinding krijgen kon?

Dit kon natuurlijk niet in de Kerkeraden gevonden, want deze kwamen slechts op voor deeltjes van de eenheid. Het kon ook niet gevonden in de Classen of Provinciale Synoden, want deze representeerden ook slechts brokstukken van de gemeenschap, en kwamen bovendien slechts een enkel maal saam. Het moest dus wel gevonden in de Algemeene Synode, overmits deze alleen het bestuur over heel het gemyofschap voerde, en dus alleen het recht had, om de eenheid te representeeren.

Had men derhalve eene permanente Synode kunnen scheppen, zoo ware de zaak gevonden geweest.

Maar dit ging niet.

De Algemeene Synode vergadert slechts eenmaal in de drie jaren, en als ze uiteengaat, is het ook met haar uit. Zelfs het moderamen blijft niet. Zóó is de Synode niet gesloten of zelfs de praeses is weer een gansch gewoon mensch.

Waar zou men nu dan het zoo onmisbare orgaan voor alle contact met de Regeering vinden?

Het was er eenvoudig niet, en het ka^i er niet zijn, omdat de prcsbyteriale kerkx^g& enn^7Axl]< .Qeagemee7tschapoigenootschap of staatsrechtelijke eenheid niet kent; en er aan iets dat niet bestaat ook geen orgaan kan uitgroeien.

Het was er niet, en toch moest het er zijn. Minister Van Bosse doorzag dat onmiddellijk, en hoe ook, het moest er dus komen.

En toen, in die verlegenheid, hebben de mannen, aan wie deze zaak ter afdoening was opgedragen, zich herinnerd, dat het Synodale Genootschap een Synodale Commissie had, en door deze Synodale Commissie met de Regeering in verband stond.

Welnu, als zij het ook zoo eens beproefden!

En zoo is toen die fameuse Synodale Commissie in het leven getreden, die dusver niets beteekende, omdat de kerk feitelijk presbyteriaal bleef leven, en zich aan haar eigen reglement niet stoorde, maar die niettemin in dit Collegiale reglement de kroonlijst van het gebouw is.

En nu stemmen we volkomen toe, dat men na eenmaal deze kroonlijst te hebben aangebracht, alles deed wat doenlijk was, om er het kwade efifect van te voorkomen, maar dit nam het kwaad niet weg.

De Synodale Commissie was er nu eenmaal. D. w. z. er was een stel mannen, die ook als de vergadering uiteenging, met macht over heel de kerk bekleed bleven. Men had een permanent bestuur.

Een bestuur, dat als orgaan der gemeenschap aan de Regeering was aangesloten, en een bestuur, dat op verlangen van de provinciale Synoden, zelfs voor heel de gemeenschap handelen en besluiten kon.

Dit nu goed te willen praten is een onbegonnen werk.

Het is nu eenmaal een collegiale en hiërarchische uitwas, en is nooit presbyteriaal te maken.

Water en vuur vermengt zich niet.

Dat dan ook deze Synodale Commissie, dit oprichten van een gemeenschap, en dit instellen van een vertakking van besturen dusver zoo onschuldig bleef, is alleen daaraan te danken, dat heel dit Reglement niet uit den geest der Christ. Geref, kerk was voortgekomen, maar als noodmiddel haar was opgelegd, en dat geheel zonder arg.

Men heeft geleefd alsof dit Reglement niet bestond. Men heeft in de Synodale Commissie gezeten, zonder macht te willen uiioefenen. Men liet het als een dood paard aan den boom gebonden, en zocht zooveel doenlijk in zijn handelen en laten depresbyteriale paden.

Een schok kan het wegvallen van dit Statuut dus niet teweegbrengen.

Integendeel het leven der Chr. Geref. kerk zal er weer natuurlijker door worden.

Het is een keurslijf, dat ze zich aangeschaft, maar nooit aangeregen heeft.

Slechts dit ééne is er onaangenaam in, dat men thans terug moet komen op een gedanèn stap, en alzoo erkennen moet, dat men een min goeden weg koos.

Doch hoe hard dij ook voor „de lieden van de wereld" zij, voor Christenen kan dit nooit anders dan een oorzaak van blijdschap wezen.

Van dwaling af te komen is hun lust en liefde.

En voorts: „beter ten halve gekeerd dan ten heele gedwaald", blijft immers ook onder hen de leus der verstandigen?

Ook al ware er van geen Vereeniging sprake, toch zouden onze Chr. Geref. broederen, om des beginsels wille van dit fatale Reglement af moeten, of't zij vroeg 't zij laat vermoordt het hun kerken.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 24 juni 1888

De Heraut | 4 Pagina's

Het Statuur van I869.

Bekijk de hele uitgave van zondag 24 juni 1888

De Heraut | 4 Pagina's