GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Het haar mijns vleesches is te berge gerezen!”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Het haar mijns vleesches is te berge gerezen!”

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het haar mijns vleesches is te berge gerezen van verschrikking voor U, en ik heb gevreesd voor uwe oordeelen. Ps. 119:120.

De volmaakte liefde drijft de vrees buiten, maar om ze buiten te kunnen drijven, moet die vreeze er toch eerst geweest zijn.

o, Men neemt in onze laffe lauwe dagen den dienst des Heeren zoo op het allerlichtst. Het is alles maar liefde. AVie zoo maar wil kan gelooven. En als van geloof nog geen dieper spoor te zien is, dan dat de persoon in quaestie niet meer tegenspreekt, maareenigsziBS meeloopt, dan heet dat toch reeds bekeering, en deze snel uitgesproten en opge­schoten bekeerling »een lief mensch, " die stellig meetelt, straks vooraanzit.

Wat vatte de Psalmist de zaak dan toch veel dieper op.

Hij sprak maar niet over het Eeuwige Wezen; maar zocht de verborgen tegenwoordigheid van dat Eeuwige Wezen te ontdekken; rustte niet eer hij zich als van aangezicht tot aangezicht tegenover den Eeuwige vond; en toen hij zoo voor den heiligen God stond, greep hem zulk een ontzaglijke beving en verschrikking aan, dat niet maar het haar van zijn hoofd, maar tot het haar op zijn huid toe overeind stond van vreeze fen ontzetting.

Natuurlijk, in die vreeze en ontzetting bleef de Psalmist niet. Straks is diezelfde man »vroolijk over 'sHeeren toezegging als een die een gfooten buit vond" (vs. 162). Of de Psalmist Gods teedere liefde gesmaakt heeft! Allicht meer dan een onzer. En ook bij hem heeft die liefde, hoe meer ze in de volmaakte liefde overging, de vreeze ook bij hem buitengesloten.

Maar de liefde die dat in hem vermocht, was dan ook geen gevoelsbeweging, geen oppervlakkig voor lief houden, geen ondiep minnen. Och, wat zou zulk een eigengemaakte liefde ooit vermogen! Neen, die liefde was in hem uitgestort. Hem toegekomen door den Heiligen Geest. Het was liefde uit God in zijn schepsel overgevloeid, om met goddelijke liefde den Eenige te kunnen minnen. Een liefde met hemelschen gloed; een liefde als met engelenzuiverheid; liefde met spankracht; liefde die heel zijn wezen meesleepte; een liefde die nog machtiger dan de vreeze bleek, en daarom die vreeze overmande; en er nu toebracht om dien ontzaglijken God in zijn Majesteit als een kind zijn vader te minnen.

Zoolang ge die vreeze voor de ontzaglijke majesteit des Heeren HEEREN niet, althans eenigszins bij ervaring kent, is God u nog een vreemde, en wat ge liefhebt, een voorstelling van uw God, maar God zelf niet.

Werkt, zegt de heilige apostel, uws zelfs zaligheid met vreezen en heven!" De genade moet vastgehouden, zegt hij in zgn brief aan de Hebreen, »want de Heere onze God is een verterend vuur 1^''

Toen de heilige apostel de heerlijkheid van den Eeuwige in het aanschijn zijns Zoons op Pathmos zag, •tviel hij ah dood voor zijn v«eien." De profeet Habakuk schrijft: Als ik de nadering des Heeren HEEREN merkte, „zoo werd mijn buik beroerd; voor zijn stem hebben mijne lippen gebeefd; verrotting kwam in mijn gebeente; en ik werd beroerd in mijne plaats." »0p dezen zal ik zien, " roept de Heere bij Jesaia, »op den arme en verslagene van geest en die voor mijn woord beeft." »0mdat uw hart week geworden is, '' spreekt de Heere door de profetesse Hulda tot Josia en zijn volk, »omdat uw hart week geworden is en gij u voor Gods aangezicht vernederd hebt, en uw kleederen hebt gescheurd en geweend voor mijn aangezicht, " daarom zal Ik u weder genadig zijn.

»Wie zou kunnen bestaan, " vragen de lieden van Bethsemes, »voor dezen heiligen God en tot wien van ons zal Hij optrekken ? " »Het is een gebroken geest en een verslagen hart, dat de Heere niet verachten zal, " roept David uit.

En wiar ook, in heel de heilige historie, iets van de heerlijkheid des Heeren en van de majesteit onzes Gods doorbreekt, al is het ook maar in een gezicht of in de verschijning van een engel, daar grijpt altoos vreeze en ontzetting den aanschouwer aan, en moet de Heere of zijn engel eerst die vreeze bedaren doen, eer er voortgang kan zijn van openbaring. Bij Horeb greep beving heel het volk aan. En de vraag: »Wie zal God zien en leven? " is genomen uit de ontzettende praktijk.

Niet liefde, maar vreeze des Heeren, is deswege het beginsel van alle wijsheid.

Ongetwijfeld die vreeze moet straks door liefde doorgloeid, gebroken en buitengesloten worden, maar toch vreeze des Heeren blijft altoos het begin.

Wie nog niets dan die vreeze kent, is er nog niet. Het mag bij die vreeze niet blijven ; want wie vreest heeft pijn en is nog niet volmaakt in de liefde.

Maar toch eerst als de liefde op het hoogst en dus volmaakt is, bezit ze macht om alle vrees buiten te drijven.

En als ge wel liefhebt, maar de liefde in u kent geen worsteling en vindt geen vreeze, waar ze tegen ingaat, dan moge er een aanvang van liefde in u zijn, maar volmaakt is dan uw liefde nog volstrekt niet.

Als ge eens begont, met iets minder over God en iets meer tot God te spreken, en er u op inspandet, om nooit anders te bidden, dan na uzelven eerst als in de tegenwoordigheid des Heeren HEEREN te hebben geplaatst, en alzoo tot den Eeuwige te spreken voor de aanspraakplaats zijner heiligheid.

Bezig zijn met den Heere HEERE is nog zoo heel iets anders dan een vluchtig denken aan den Eeuwige. Bezig zijn met dat Eeuwige Wezen is een indenken van zijn Deugden en Volmaaktheden, een indenken van zijn Heerlijkheden, een indenken van zijn Werken vol majesteit. Het is een ingaan in die onnaspeurlijke^ Oneindigheden en Eeuwigheden. Een u verliezen in zijn onuitsprekelijke Almacht en Alomtegenwoordigheid. Een u inleven in zijn ondoorgrondelijke Wijsheid en Voorzienigheid. Een verzinken in zijn Glorie en Majesteit. Een aanbiddend bewonderen van zijn Raad en zijn Besluit. Een staren in zijn ondoorgrondelijke Ontfermingen en Barmhartigheden, Een beven voor zijn vlekkelooze Heiligheid. Een voelen van de aannadering uws Gods als Hij de wereld schept, en in het Paradijs u in Adam oproept, en in zijn Zondvloed en zijn oordeelen de wereld verschrikt, of op Horeb ook u toespreekt uit de donkerheid en het vuur en den rookdamp. Meer nog een merken van de indaling zijner Majesteit als op Golgotha het Lam Gods ten offer wordt gewijd, en in de Verrijzenis en Hemelvaart van Christus en in de uitstorting van den Heiligen Geest de majesteit des Heeren HEEREN zich toont aan zijn schepsel.

Vluchtig denken aan geeft evenmin iets als rad spreken over God. Uw denken aan Hem moet bestendig, moet ingaand, moet met inspanning van heel uw ziele wezen. Een denken uit de ontzaglijke tegenstelling van zijn Majesteit en uw niets, van zijn Heiligheid en uw doemwaardigheid. Alles glans in Hem, alles duistemisse over u. In Hem uw leven, in u den dood.

En als ge zoo maar eerst in uw ziel ontwaren gaat, dat ge niet met een klank, met een naam, met een beeld, maar wezenlijk met DEN LEVENDEN GoD te doen hebt, o, dan zal de Heilige Geest zelf wel de onderwijzing in de liefde Gods bij u beginnen, maar dan zal het u ook de wondere liefde van uw God zijn, en zullen zich wonderlijk en ondoorgrondelijk de eeuwige diepten van zijn ontferming voor u ontsluiten.

En als het dan geen gebeuzel meer is over oppervlakkige goedigheid, waarmee ge uw eigen ziel ophieldt, maar de Heilige Geest begint u Gods wezetiUjke liefde te ontvouwen, dan eerst zult ge eens verbaasd staan over den onnaspeurlijken rijkdom van dat liefdeleven in den Eeuwige, en over den schat van genade en teederheid en goddelijk mededoogen, die uit deze Springader over uw verschrikt en bevend harte uitvloeit.

Dan zijn er geen woorden meer om het uit te spreken. Dan is elk lied onmachtig om den lof van die liefde te bezingen. Dan schittert en fonkelt er geen diamant zoo rijk en zoo schoon, als die liefde Gods u toestraalt in haar hemelschen gloed.

Dan voelt ge zelf, hoe volstrekt onbekwaam uw natuurlijke liefde is, om zulk een God weder te minnen; en schrijnt diep in uw ziel de nood, om liefde uit Hem te ontvangen, opdat er in u zij, waarmee gij die Liefde niet afstooten moogt. Eén druppel uit dien Oceaan in uw hart tOvergespet, om gemeenschap in uw inwendigen menscli met dien Oceaan van genade te ervaren.] o, Die predikers van liefde Gods, waaraan geen vreeze des Heeren vooraf gaat, ze brengen u het Evangelie niet, maar snijdeii de goddelijke zaligheid voor uw ziel af.

Ze wanen u rijk j; e maken, en ze houden u arm, en beletten u tot uw erfenisse te komen. »God heb ik lief, " zegt de dichter van Psalm 116; o, gewisselijk, maar eerst nadat het bij hem geweest was: »Banden des doods hadden mij omvangen, mij hadden getroffen de angsten der hel. Maar ik riep den naam des Heeren aan, zeggende: Och, Heere, bevrijd mijne ziele!" En toen verstond hij het, dat de Heere genadig en rechtvaardig is en onze God zeer ontfermende.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 2 december 1888

De Heraut | 6 Pagina's

„Het haar mijns vleesches is te berge gerezen!”

Bekijk de hele uitgave van zondag 2 december 1888

De Heraut | 6 Pagina's