GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Getuigenis eens Afrikaans.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Getuigenis eens Afrikaans.

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

IV.

»In den jare 1779 diende ik als huisknecht bij den gouverneur Maxnamara, die een aanmerkelijken tijd op de kust van Afrika geweest was. Gedurende mijn verblijf alhier zocht ik dikwerf de andere dienstboden op te wekken, om met mij huisgodsdienstoefening te houden. Doch dit werd doorgaans door hen met schimp en spot beantwoord. De gouverneur ondertusschen, bemerkende dat ik voor den godsdietjst was, begeerde te weten, tot welke gezindheid ik behoorde. Ik zeide hem, dat ik Protestant was van Gereformeerde belijdenis, en dat ik eiken leeraar, die volgens die leer predikte, gaarne wilde hooren. Weinige dagen hierna hadden wij nog meer redewisseling over hetzelfde onderwerp. De gouverneur sprak er mij zelf over aan en zeide van oordeel te zijn, dat ik van dienst zou kunnen wezen, om mijnen landgenooten (den Afrikaners) het Evangelie, te prediken, en dat hij diensvolgens, indien ik het verkoos, zou trachten te bewerken, dat ik als zendeling naar Afrika bestemd wierd. In het eerst wees ik dit voorstel van de hand, en verhaalde hem, hoe ik, bij dergelijke gelegenheid, door eenige blanken behandeld was, op mijn laatste reis naar Jamaika, toen ik poogde, zoo het Gode behagen mocht, een middel te zijn tot bekeering van den Indiaanschen prins. Ik zeide van gedachten te zijn, dat men mij nog erger behandelen zou dan Alexander de kopersmid den apostel Paulus deed, indien ik ondernam, tot dat einde naar Afrika te reizen. Hij zeide. dat ik daar niet voor behoefde te vreezen, want dat hij zich tot den .(Protestantschen) bisschop van Londen zou wenden, met verzoek, om mij te ordenen. Op dezen voet gaf ik mijne toestemming aan het voorstel van den gouverneur, om naar Afrika te gaan, in hope van zoo mogelijk eenig nut te doen onder mijne landgenooten. Teneinde dan op voegzame wijze afgevaardigd te worden, schreef ik aan den bisschop van Londen:

Geeft met schuldigen eerbied te kennen de ondergeteekende, Gustavus Vassa.

dat hij geboren is in Afrika en kennis heeft van de zeden en gewoonten van de inwoners van dat land;

dat hij sedert twee en twintig jaren gewoond heeft in onderscheidene gewesten van Europa en het Christelijk geloof heeft aangenomen in het jaar 1759;

dat hij begeerig is als zendeling naar Afrika te keeren, in hope van in staat te zullen zijn, zijne landgenooten te bewegen tot de omhelzing van het Christendom. Hij vindt zich tot zoodanige onderneming te meer aangespoord, uit'overweging van den goeden uitslag van soortgelijke pogingen, door de Portugeezen in hun onderscheidene bezittingen op de kust van Afrika, alsook door de Hollanders in het werk gesteld; welke beide natiën zich daartoe bedienden van zwarten, door onderwijs tot dat werk bekwaam gemaakt en welken men vond geschikter daartoe te wezen dan Europeesche geestelijken, wien de taal en de gebruiken des lands niet bekend zijn.

De eenige beweegreden, welke den ondergeteekende noopt, , om de bediening van zendeling te begeeren, is, opdat hij een middel in Gods band mocht zijn, om de zedeh zijner landgenooten te verbeteren, en hen te overreden tot het voorthelpen van den Christelijken godsdienst. Derhalve verzoekt de ondergeteekende door u in deze poging aangemoedigd en ondersteund te mogen worden.

GtJSTAVUs VASSA.

Met dezen brief en eenige aanbevelingen ging ik, volgens begeerte van den gouverneur mijne opwachting maken bij den bisschop en gaf die aan hem over. Hij ontving mij zeer vriendelijk en beleefd. Dan uit zekere soort van schroom en omzichtigheid, weigerde hij mij te ordenen."

De Afrikaan eindigt zijn getuigenissen met een schoonen brief, dien hij aan Engelands koningin zond, ter bestrijding der slavernij der Afrikanen.

Mevrouw !

Uwer Majesteits welbekende goedertierenheid en liefde doen mij de vrijmoedigheid nemen, om tot uw Koninklijken persoon te naderen, in vertrouwen, dat de geringheid van mijn stand Uwe Majesteit niet zal verhinderen, acht te slaan op de rampen, om welker verlichting ik smeek.

Ik verzoek echter Uw Koninklijk mededoogen niet over mijn eigen verdrukkingen. Mijne rampspoeden, hoewel menigvuldig, zijn grootendeels vergeten. Ik smeek Uwer Majesteits ontferming voar millioenen van mijn Afrikaaiische landgenooten, die onder de ketenen der dwingelandij zuchten in de West-Indiën.

De onderdrukking en wreedheid, aldaar op de ongelukkige negers geoefend, zijn eindelijk onder de aandacht der Britsche wetgeving gekomen, en men is thans bezig met raadplegen over herstel. Verscheiden personen zelfs, die eigenaars van slaven zijn in ife West-Indiën, hebben verzoekschriften aan het Parlement ingeleverd tegen zijne voortduring, overtuigd, dat de slavenhandel evenzeer tegen de goede staatkunde als tegen de billijkheid strijdt — en hetgeen onmenschelijk is, kan nimmer wijs heeten.

Uwer Majesteits regeering is tot hiertoe onderscheiden geweest door bijzondere daden van zachtmoedigheid en goedertierenheid. Gewisselijk, hoe uitgebreider de ellende is, zooveel te meer recht heeft ze op Uwer Majesteits medelijden en zooveel te grooter moet het vermaak zijn, 't welk Uwe Majesteit in het verlichten daarvan zal scheppen.

Ik neem derhalve de vrijheid. Uwe voorspraak te verzoeken bij Uwen Koninklijken gemaal, ten behoeve der ellendige Afrikanen; dat door Uwer Majesteits gunstigen invloed eenmaal een einde aan hunne jammeren gesteld worde, en dat zij uit den staat der beesten, tot welken zij thans verlaagd zijn, mogen opgebeurd worden tot de rechten en den staat der vrije menschen, en toegelaten om te deelen in de zegeningen van Uwer Majesteits gelukkige regeering. Zoo zal Uwe Majesteit het streelend genoegen smaken, van geluk te brengen aan millioenen van menschen en beloond worden door de dankbare gedachtenis van hen en hun nageslacht.

De Heere storte over Uwe Majesteit en de Koninklijke familie uit alle zegeningen, welke deze wereld kan opleveren en alle volheid van blijdschap, welke de Goddelijke openbaring ons in de toekomende heeft toegezegd.

Ik ben Uwer Majesteits zeer gehoorzame en gansch verplichte dienaar,

GtJSTAVus VASSA,

de onderdrukte Ethiopiër.

DE GAAY FORTMAN.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 24 maart 1889

De Heraut | 4 Pagina's

Getuigenis eens Afrikaans.

Bekijk de hele uitgave van zondag 24 maart 1889

De Heraut | 4 Pagina's