GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Het eerste Gebod.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het eerste Gebod.

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

ZONDAGSAFDEELISrCi XXXIV

Weet, dat de Heere God is; ( Hij heeft ons gemaaKt (en niet wij) zijn volk en de schapen zijner weide. Psalm 100 : 3.

V.

Ge doet dus wel, met, zoo dikwijls er van afgoderij sprake is, niet te ver van huis te gaan. Wie, op het hooren van dat woord het eerst aan Afrika of Azië denkt, leeft nog te veel buiten zijn eigen hart, en doorziet nog, o, zoo weinig het eigenlijke drijven van de geesten om zich heen. Immers, wie dieper werd ingeleid, heeft ontdekt, dat de kiem, het zaad voor elke afgoderij op den bodem van zijn eigen hart schuilt, en dat, al is hij Christen gedoopt, als Christenkind groot geworden, en als belijder des Heeren tot zijn Avondmaal toegetreden, hij zelf levenslang aan allerlei afgoderij heeft schuldig gestaan; aan allerlei afgodische neiging van zijn hart heeft toegegeven; en meêgeloopen heeft in het bewierooken van allerlei goden, die niet de eenige en waarachtige God zijn. De oppervlakkige denkt als er van > vallen voor de Wet" sprake is, allereerst en allermeest aan het 4e en Se, het 6e, 7e en 8e gebod, en kan nauwlijks inzien, hoe ook het ie en 2e gebod hem schuldig zouden stellen. Voor afgoderij, zoo waant hij, ontbrak hem eenvoudig de gelegenheid. Voor zonde van afgoderij ontbrak het aan elke verzoeking. En waar hij in een muséum van oudheden of in Amsterdams diergaarde een afgodsbeeld zag, is hij zoo weinig door den lust bekropen, om voor dat afgodsbeeld neer te knielen, dat hij zich zelfs geweld aan moest doen, om er in te komen, hoe ter wereld iemand toch zoo dwaas kon zijn, om voor zulk een afgod den wierook te ontsteken. Maar wie van \ deze plage der oppervlakkigheid verlost is, '\ en in het wezen, óók van het eerste Gebod, doordrong, die weet het wel anders^ en die zal waarlijk nooit zeggen: > Nu, ja, in overdrachtelijken zin en beeldspreukig begaan ook wij wel eens afgoderij, als we vrouw of kind ietwat afgodisch liefhebben; maar het overdrachtelijke raakt de conscentie niet." Immers wie zóó oordeelt, rekent zich dat te sterk liefhebben van vrouw of kind nog eer als een deugd dan als een zonde aan, hoogstens als een wat onvoorzichtige deugd; en met i al zijn belijdenis van een „afgodje" van zijn kind te maken, voelt hij er toch nog niet het allergeringste van, dat hij voor God precies even schuldig staat als de aanbidders van Bel of Nergal, van Kamos of Moloch, van Asthei öth of de Melêcheth des hemels. Neen, wie in het hart van dit gebod indrong en het zich poogde te verklaren, hoe alle deze afgodische natiën tot heur onderscheidene afgoderijen gekomen zijn, die moet wel inzien en erkennen, dat al deze bizarre afgoderijen, tot in haar zonderlingsten vorm toe, niets anders zijn dan het noodzakelijk opwerpsel van wat er gist en woelt ook in zijn eigen hart. Van hoogere genade verstoken, aan zich zelf overgelaten, en geslingerd door duizend dooden, zou de beschaafde, fatsoenlijke Amsterdammer der 19e eeuw, tot precies dezelfde afgoderijen komen, waartoe voor eeuwen op onze erve de Batavieren vervallen zijn. Juist daarom is dus de kennisse van de schrikkelijke historie dezer afgoderijen zoo leerzaam, i". omdat die historie mij toont wat er uit mijn eigen hart zou zijn voortgekomen, zoo de genade niet over mij gewaakt had; 2». omdat dielustorio mij ontdekt wat boos kwaad er alzoo in de verborgen schuilhoeken van mijn hart ligt te loeren; en 3». omdat uit die historie blijkt, niet hoe dwaas die oudeCaninefaten waren en hoe vroom ik ben, maar hoe diepgezonken alle vleesch voor God ligt, ja, hoe het alleen zijn genade was, die ons uit dezen smaad en deze schande ophief.

Doch hierbij blijft de onderwijzing van dit Gebod niet staan. Duidelijk toch is aangetoond, hoe ook zonder die aloude vormen van eeredienst, die we in tempels en pagoden waarnemen, dezelfde vereering als god van wat «ïV^God is ook nu nog om ons heen plaats grijpt, en wel in dezelfde richting als eertijds, of door een zwichten voor de Natuur, of door een bukken voor Staatsvergoding, of door een dwepen met Wetenschap en Kunst, of door een knielen voor Maramon en Mercurius, voor Bachus of Venus. Nu is het echter niet genoeg, dat ge, in het afgetrokkene, dit toegeeft; dan toch glijdt ge er overheen en raakt het uw conscientie niet. Bestaan eenmaal deze afgodische vereeringen om u heen; heerschen ze in de maatschappij; drukken ze de publieke opinie uit, en worden ze gedragen door de algemeene sympathie; — dan hebt gij, met God? Woord in de hand, critiek te oefenen op dezen zondigen toestand, het afgodisch merkteeken van deze valsche vereering op elk terrein op te sporen; en zoodra ge dit merkteeken ontdekt, te protesteeren en u zelven terug te trekken. Of om het nu eens practisch uit te drukken. Aan het Avondmaal zal men niet deel kunnen nemen, zoo men waarzeggerij gepleegd of gezocht heeft; ma? .r men zal er niets in vinden, om aan het heilig Avondmaal te komen, terwijl men gevangen ligt in de netten der Staatsvergoding of zijn God om de Kunst verloochent. En dat nu is Byzantijnsche kerkpractijk. Een te keer gaan van verouderde zondevormen die zelden meer voorkomen, en de moderne vormen voor diezelfde zonden geheel ongestraft laten begaan. Lieden die van de Natuur, die van de Kunst, die van de Wetenschap, die van den Staat, die van den Mammon, die van het Bezit, hun god maken, moesten niet tot het Avondmaal toegelaten ter oorzake van hun schuldige en zondige afgoderij. Al toch wie ook maar één van deze dingen het hoogste in zijn schatting stelt, en al het overige er voor doet zwichten, er voor leeft, er in opgaat en er meê dweept, staat niet slechts schuldig aan overdrijving gelijk men dan zegt, noch bezondigt zich alleen aan eenzijdigheid, gelijk men het vergoelijkend uitdrukt, maar randt Godeelven in zijn bestaan als Godsaxi, verloochent den Schepper die hem gemaakt heeft, en geeft aan het schepsel of aan de phantasie van het schepsel een eere, die Gode alleen toekomt.

Ge moet dus van een »moderne" of van éen dusgenaamd „ongelcovige" niet maar zeggen, dat die man of deze vrouw het voorvaderlijk geloof veracht, alsof zulk een man nu buiten alle geloof stond. Neen, elk moderne en elk dusgenaamd ongeloovige is tegelijk een af godendienaar en heefteen valsch geloof, 'tzij dan ia de Wetenschap of Kunst, in de Natuur of in zijn Ideaal, in den Staat of in den Mammon. Neutraal staat niemand. Ieder is iets en aanbidt iets. Wie geen Christen meer is, is iets anders geworden, iets wat tegen den Christen overstaat. Eisch van den tcritand is het dus, dat ge duidelijk inziet, tn er meê rekent, dat die duizenden bij 2uizeaden in onze tegenwoordige maatschappij, die aan het Christendom den rug toekeerden, feitelijk, vaak zonder het te weten, aanhangers eener afgodische religie zijn, die óf in de Staatsvergoding, óf in de vergoding van Natuur en Kunst en Wetenschap haar ideaal vindt Dan wordt natuurlijk uw blik op uw omgeving een geheel andere; en als ge dan kerk na kerk in uw land ziet figureeren, waar men alle deze niet bedekte, maar openlijke afgodendienaars eert en duldt, ea tot op den kansel toelaat, en er zelfs geen ergernis aan neemt als ze de heilige Sacramenten bedienen, dan zegt dit eerste Gebod u genoegzaam hoe innerlijk vervalscht het wezen van zulk een kerk geworden is, en hoe ze zelve schuldig staat aan verachting en vervalsching van het eerste Gebod.

Het droeve feit, dat dit eerste Gebod zoo weinig gete'd is, en nóg zoo weinig weegt, is dan ook wel een bewijs, hoe onvroom en ongodsdienstig geheel onze toestand geworden is. Voor onze vaderen was dit eerste Gebod de hoofdzuil, waar alle binten op rustten. Juist als ze aan dit eerste Gebod toekwamen, waren onze vaderen in hun kracht. En hier was oorzaak voor. Is toch het kenmerkend onderscheid tusschen al wat den Gereformeerden paam mint, en wat dien naam tegenstaat, |dat de Gereformeerde zijn bezieling ontf leent aan het Soli Deo gloria, dan moet wel het eerste Gebod den indruk maken van het Gereformeerde Gebod bij uitnemendheid te zijn. Uit kracht van dit Gebod waren de vaderen tot de Reformatie voortgeschreden. In gehoorzaamheid aan dit eerste Gebod hadden ze het werk der Reformatie tot stand gebracht. Gode méér dan menschen te gehoorzamen, was de plicht, dien dit eerste Gebod hun oplegde. Geen menschcnwoord, maar alleen Gods Woord als hoogste gezag te eeren, was de band waarmee dit eerste Gebod hen bond. En toen onze vaderen bespeurden, hoe de zonde der afgoderij tot in het werk der zaligheid poogt door te dringen, en door het oprichten van den Vrijen Wileea nieuwen afgod in het genadewerk indraé^t, is het de drang van dit eerste Gebod geweest, die onze vaderen onverbiddelijk pal heeft doen staan, en op de Synode van Dordrecht onze geloofshelden bekwaamd heeft, om althans in het werk der genade Gode alleen de eere te geven, en uit de redding onzer zielen alle vergoding van den vrijen wil uit te bannen.

Ook het Pelagianisme toch is niets dan het stellen in den mensch van een scheppende, zelfstandige, onafhankelijke oorzaak. In u, in ieder onzer zal een vrije wil zijn; een vrije wil, die op elk gegeven oogenblik, al naar gelang het u gelust, zus of zoo het rad des levens kan doen kenteren, en door die keuze van uw vrijen wil het lot van staten en van volkenj de grootste wereldgebeurtenissen, en voor eeuwig de toekomst van uw eigen ziel in handen heeft. Is dit dan van dien wil een wezenlijken af^od maken, of is het dit niet.' Uw God is voor uw besef, die vrije, onafhankelijke en almachtige Oorzaak, die, door niets gebonden, het lot van volken en van staten bestuurt naar zijn welgevallen. Maar met uw vrijen wil keert ge dit juist om. Om uw wil vrij te maken, bindt ge God. Om uw wil onafhankelijk te maken, maakt ge God afhankelijk van wat uw wil kiest. Niet God, maar uw vrije wil beheerscht de wereldgebeurtenissen. Uw lot is niet in de hand van dat Eeuwige Wezen, maar in uw hand. Uw eeuwige zaligheid zelfs hangt, niet van God, maar van üw vrijen wil af. En het eind is, dat ge, in naam nog van een Gfod gewagende, feitelijk en systematisch uw Vrijen Wil tot een afgod boven den levenden God hebt verheven, en ter wille van uw eigen majesteit, de majesteit van uw God hebt verdonkerd.

Is het dan te veel, is het dan te sterk gezegd, dat metterdaad het Pelagianisme niets dan een verfijnde vorm van creatuurvergoding en afgoderij was; en dat het Arminianisme, dat ook nu het hoofd, tot onder vrome Christenen, weerzoo machtig opsteekt, even ver van de vervulling van het eerste Gebod ligt als Bethel en Dan geestelijk verwijderd lagen van den dienst des Heeren op Sion.

Onze Gereformeerde kerken mogen dus wel nauwkeurig toezien, dat ze de hooge eere om juist bij dit eerste Gebod de wacht te betrekken, zich niet ontrooven laten; en al wie zich den Gereformeerden naam ^toeeigent, mag er zich wel aan gewennen, f om juist met dit eerste Gebod bijna altijd pjezig te zijn. Zeker we mogen de overige geboden daarom niet geringer schatten, maar dit juist is onze eere als Gereformeerde Christenen, dat we óók met de Wet bij het begin beginnen, en over het eerste gebod volstrekt niet als over een verouderd gebod heenstappen, maar nog steeds helder en wakker het oog open houden voor al de listige vormen, waarin de zonde tegen dit eerste Gebod zich voordoet.

Het is om deze zelfde reden, dat onze vaderen zich zoo beslist gesteld hebben ook tegen alle valsche Christusvereering. Een teeder punt, en dat toch niet geheel onbesproken mag blijven. Met heel de Christenheid aanbidt ook onze ziel den Middelaar, maar in dien Middelaar niét de menschelijke natuur. Voorwerp van onze aanbidding, mag ook in den Christus alleen de Godheid, en dus zijne Goddelijke natuur zijn. Iets wat bij de nauwe vereeniging dier beide nu wel niet belet, dat soms de namen verwisseld worden. Hierin gaat de Schrift zelve ons voor. Maar voor onze ziel, voor ons zelfbesef mag inde Christusaanbidding, de aanbidding toch nooit naar het creatuurlijke in den Middelaar uitgaan, maar alleen en uitsluitend naar wat Thomas aanbad, toen hij uitriep : »Mijn Heere en mijn God!" Vandaar dat de Christus zelf ons gedurig toeriep, dat hij niet zijn eere zocht, maar de eere van Dien, die hem gezonden had; en verklaarde gekomen te zijn, niet om zijn wil te doen, maar zijn spijze te zoeken in het doen van den wil zijns Vaders. De Zone Gods, als de Tweede Persoon in het Drievuldig Wezen, aanbidden we met gelijke vereering als we den Vader en den Heiligen Geest aanbidden; maar nooit mag deze aanbiddende vereering door ons over worden gebracht op waXindsnChxistus menschelijk was, op wat hij aannam uit het creatuur, op hetgeen hij dankte aan het vleesch en t)loed van Maria. Nu mag intusschen niet ontkend, dat met name de jongere ontwikkeling der Christelijke belijdenis, gelijk ze door het Anglo-saxische ras gedreven wordt, heel de religie zoo uitsluitend tot het werk der verlossing van zondaren bepaalt, dat men bijna altoos over den Christus hoort spreken, maar zoogoed als nooit bespeurt, dat de Christus de weg is om tot den Vader te komen. De religie is in deze kringen bijna uitsluitend Christolatrie geworden, d. w. z. Christusaanbidding. Men bidt tot Christus, maar niet tot zijn Vader die in de hemelen is. Men roept de hulpe van zijn Heiland in, maar niet van zijn God. Men spreekt tot de ' kinderen bijna uitsluitend van den Christus, : en maar zoo zelden van den Vader daar boven. Verreweg de meeste liederen die men zingt zijn lofverheffingen tot den Christus, en maar uiterst zelden lofzangen voor Gods Drieëenig Wezen. En, eens dien weg op, is het natuurlijk, dat men al spoedig voor den Middelaarsnaam van Christus zijn naam van Jezus in de plaats stelt, en nu de Christolatrie in een Jesulatrie Iaat ondergaan.

Bij de doctrinairen onder de Hernhutters is dit dan zelfs gesystematiseerd, en is deze Jesulatrie in een Panchristisme omgezet, waardoor heel de religie in de aanbidding van den Middelaar opgaat; en zelfs op het vleesch en het bloed, en de wonden van den Heiland zulk een vcreering wordt toegepast, dat het is of men met den Vader, die achter dat alles ligt, nauwlijks meer rekent, en bijna uitsluitend met den Christus in zijn gedachten bezig is. Dat begint dan meest met de onschriftuurlijke voorstelling, die ge ook in sommige „Evangelische gezangen" vindt, alsof de Vader vertoornd was, en ons wilde verdoen, maar alsof toen de Zoon, meer liefde bezittende dan de Vader, zijn bloed vergoot om ons aan den toorn van zijn Vader te doen ontkomen. En dan natuurlijk is de brug gelegd, om den Vader feitelijk onder den Christus te stellen. Immers als de Vader enkel toornde, en de Zoon ons toen in liefde aannam en voor ons stierf, om den toorn zijns Vaders te verzoenen, dan staat die Zoon veel hooger en heeft niet de Vader, maar de Zoon de eerste en de beste wederliefde van ons hart.

Hoe teeder dit punt ook zijn moge, het is toch hoog noodig, om ook op deze zeer ernstige zonde tegen het eerste Gebod met nadruk te wijzen. Een iegelijk toch, die zóó in zijn religie staat, speelt, om het eens kras uit te drukken, den Zoon tegen den Vader uit, en in stee van God den Heere te danken voor zijn onuitsprekelijke gave en in den Zoon den Vader te eeren, wordt Gods beste gave misbruikt, om van Hem de religie af te leiden en ze te richten op den Middelaar dien Hij ons gaf. Iets wat natuurlijk allerminst gezegd wordt, om iets ook maar af te dingen op de teederheii en Innigheid, die het geloof vaak in deze kringen kenmerkt. Verreweg de meeste Hernhutters weten zelis niet, dat dit alles in hun oorspronkelijke leer insteekt. Vandaar dat ze ook niet kunnen verstaan, hoe onze aloude Gereformeerden zoo kras en beslist tegen de eerste Hernhutters zijn opgetreden.

Maar noch die innigheid, noch dit correctief van de practijk, mag ons ooit het oog doen sluiten voor het gevaar, waaraan heel deze richting bloot staat. Wat Jezus tot Satan zei: „Gij zult den Heere uwen God aanbidden en Hem alleen dienen", mag zelfs niet door de aanbidding van den Zoon verzwakt, of de religie lijdt schade en het eerste Gebod wordt ondermijnd.

Het is daarom zoo schoon en zoo juist, als onze Catechismus als overtreder van \ dit eerste Gebod een iegelijk brandmerkt, ' die niet God alleen vertrouwt; zich niet in alle ootnioedigheid en lijdzaamheid aan Hem onderwerpt; niet van Hem alleen

alles goeds verwacht; Hem niet van ganscher harte liefheeft, vreest en eert; en ooit iets tegen zijnen wil doet, uit vreeze of ontzag voor het schepsel.

Kort en juist gezegd komt dat dus hier op neer, dat de volkomen volbrenging van dit gebod niets minder eischt dan een. volmaakte godsvrucht en godzaligheid.

Het eerste Gebod is het gebod der religie als zoodanig. Het is de ordinantie der echte vroomheid. De goddelijke stelregel dat alle menschelijke creatuur leven zal eeniglijk voor zijn God en in het innigste zijner ziele eeuwiglijk zijn God zal lofzingen en eere bieden.

Zoo veroordeelt dan dit gebod allen vorm van religie, die er op uit is, om het Eeuwige Wezen te misbruiken als een God, die er om ons zou zijn, om ons te helpen als we in nood zitten, en als het hier met ons uit is, in zijn hemel ons een gelukzalige toekomst te bezorgen. Al zulke religie toch is in den diepsten grond niets dan religieus egoïsme. Gij zijt er dan niet om God, maar God is er om u. Vandaar dan ook, dat al zulke personen, zoolang alles wel gaat en ze geen nood kennen. God varen laten, maar zoodra nood of dood komt, dien God tot zich roepen, opdat Hij alsnu zijn werk doe.

Een vorm van religie, die telkens en telkens ook in Christelijke kringen voorkomt, en toch op niets minder neerkomt, dan hierop, dat gij de hoofdpersoon zijt, en dat God er alleen voor bestaat, om. u, als ge een God noodig hebt, zijn dienst te bewijzen. Zoo wilt ge dat uw God u zal dienen, in stede dat gij uw God dient. Een omkeering van de ordinantie des levens dus. Een werkelijk aanranden van uw God in zijn God zijn.

Een verkeering van de religie in haar tegendeel.

Neen, wat dit gebod u oplegt is, dat gij God God zult laten, en als God zult eeren en dienen. Met Hem, het eeuwig Wezen, moet ge bezig zijn in uw gedachten. Als ge des nachts op uw leger geen slaap voor uw oogen vindt, moet uw overdenking van Hem zoet zijn; en als ge 's morgens ontwaakt moet uw eerste gedachte nabij uw God wezen. Niet enkel in oogenblikken dat ge werkelijk bidt, maar al den dag, onder al uw arbeid en uw moeite, moet de uitgang uwer ziel naar uw Vader in de hemelen zijn. Altoos bidden, gelijk de apostel betuigt, en dus met een gebed dat u van uw arbeid niet aitrekt, maar al uw arbeid heiligt. Zoo moet de Heere uw God u bezielen en Hij moet altoos het eerste en het hoogste staan in uw gedachte en in uw overlegging. Zoo ge dweept moet ge met uw God dwepen. Zoo er iets schoons voor tiw besef is, moet de schoonheid van zijn majesteit u verrukken. In zijne liefde moet ge verzinken. In de aanbidding van uw God zalig zijn. Alles dor en doodsch, maar bij Hem het leven. Alles donker om en in u, maar bij Hem de Bron van het vriendelijk licht. Hij de Fontein aller goeden, de Springader van alle kracht en mogendheid.

En daarom met dat Eeuwige Wezen gemeenschap te hebben uw rijkste ideaal, uw volste zielsgenieting. Dan kunt ge geen anderen god voor zijn aangezicht hebben.

Want al die goden en afgoden zouden dan tusschen u en dat Eeuwige Wezen in komen staan, en omdat uw ziel Hem en Hem bovenal en Hem alleen zoekt, vaagt ge ze weg, al die hinderlijke gestalten, om met uw God alleen te zijn, van Hem de volle genieting te hebben, en nu reeds op aarde, gelijk eens eeuwig hiernamaals, u te versaden met zijn Beeld.

KUYPER.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 3 april 1892

De Heraut | 4 Pagina's

Het eerste Gebod.

Bekijk de hele uitgave van zondag 3 april 1892

De Heraut | 4 Pagina's