GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Eigen inrichting.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Eigen inrichting.

25 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het ligt in den aard der zaak, dat het verschil van inzicht over de Theologische opleiding thans van alle zijden dient bekeken te v/orden; en ook ons blad onttrekt zich niet aan de taak, om hiervoor licht aan te dragen.

Ten einde nu het zich ontspinnend debat wel te doen loopen, zijn we begonnen met duidelijk uiteen te zetten wat inconcessis is, d, ' w, z. wat door een ieder, aan wiens oordeel waarde is te hechten, wordt toegestemd.

Denk slechts aan twee punten: i". algemeen virordt toegestemd, dat de Theologie niet in dien zin aan de geïnstitueerde kerk gebonden is, dat ze niet ook buiten die geïnstitueerde kerk zou kunnen bestaan en bloeien. Blijft alleen het verschil, of de geïnstitueerde kerk anders dan bij wijze van zaakwaarneem=ter Theologie doceeren kan. Op dit laatste antwoordt de één nog ja, de ander neen. Op dit punt moet dus nog licht ontstoken, maar daarover dat de Taeologie geen monopolie van de geïnstitueerde kerk is, zijn allen het eens. Ook vrije studie. Oak studie van de Theologie aan de universiteit. En 2". wordt algemeen toegestemd, ét", het voorbereidend onderwijs, gelijk dit thans aan onze Theologische Sctiool wordt gegeven, ganschelijk niet voldoet aan de wetenschappelijke eischen, die uit paedagogisch oogpunt daaraan moeten gesteld worden.

Ook zijn er nog andere punten, waarover allen het egns zijn. Zoo bv, dat geen beginsel onze Theologische School belet te verhuizen; dat geen beginsel de saamkoppeling van Theologische School niet gymnasiaal onderwijs eischi; alsook dat het praeparatoir eximen eigenlijk bij de classis hoort. Maar reeds die eerste twee punten zijn ons voorshands genoeg.

Er rnoet geen angst, geen vrees in het bloed jagen; msn moet kalm en ernstig de zaak bezie.n; en beginnen met zica af te vragen, waarover onder ons allengs een gevestigde overtuiging geboren werd, en, van die vaste punten uitgaande, moet men ook die andere punten bezien, waarover men het nog niet eens is.

In dien zin nu wenschen we thans aan die twee nog een derde punt toe te voegen, t. w. het feit, dat er onder ons geen verschil van opinie meer bestaat over de vraag, of de Gereformeerde kerken een eigen inrichting voor de opleiding tot den Dienst des Woords hebben zullen.

Dit is niet te sterk gezegd.

Het is zoo, om correct te zijn, moet eikend, dat er op de Synode één enkele stem is opgegaan, die een anderen klank gaf, maar één zwaluw maakt geen zomer en één enkele stem geen concurreerende strooming,

We meenen daarom recht te hebben tot de verklaring, dat de opinie gevestigd is, dat de kerkei^ haar eigen inrichting hebben en behouden 'Koeten.

Dit 'eggen we niet, omdat het ten vorigen jare onder de bedingen voor de vereeniging is opgenomen; want bijna elk deskundige stemt thans toe, dat bedingen vóór de vereeniging na de vereeniging het karakter van bedingen niet meer dragen.

Ook de Synode heeft dit ingezien, en er zich toe bepaald, om te verklaren, dat zij ten deze nog evenzoo oordeelde als de Synode van Amsterdam,

De eigen inrichting steunt en rust dus niet op een beding, maar op de overtuiging van de goede trouw der toenmalige contractanten; een fundament dat zedelijk van aard is, en daarom veel vaster ligt dan een beding.

De kerken, saamvloeiende, hebben over en weder verklaard, dat zij een beginsel waren toegedaan en dat dit beginsel inbield het hebben en handhaven van een eigen inrichting voor de Theologische opleiding.

Als kerken zoo spreken, doen ze dit voor Gods aangezicht, en in Jezus' naam, en dan we; en ze hiermee van elkander, dat aldus en niet anders over en weer de overtuiging be.staat. Ze weten dan ook dat ze een volgend jaar, en over drie jaar die zelfde overtuiging bij elkander zullen terugvinden. En hierin, veel meer dan in een contract, dat in rechten de zaak kon handhaven, ligt haar geestelijke vastigheid.

Het is zoo, kwamen later de kerken tot de gemeenschappelijke overtuiging dat ze zich hierin vergist hadden, en dat Gods Woord het ander.'i eischte, zoo zouden ze schuldig staat), indien ze aan die stemme Gods geen gehoor gaven. Maar dit durven we wel zeggen, dat een vast gewortelde overtuiging zich volstrekt niet zoo spoedig wijzigt; dat wij voor ons niet inzien, hoe in deze overtuiging merkelijke wijziging zou kunnen komen, tenzij de toestanden geheel veranderden; en dat het ons geheel onden'sbaar voorkomt, dat het thans levende geslacht op dit gewichtig punt ooit tot een andere conclusie zou komen, dan de Synoden van Amsterdam en van Dordrecht; we voegen er in gedachten reeds die van Middelburg bij.

Het geroep alsof Deputaten voor de Opleiding dit anders hadden begrepen of bedoeld, is dan ook ten eenemale ongemotiveerd geweest. Dit ging uit van volslagen misverstand. Deputaten hebben geen enkel oogenblik een ander standpunt ingenomen. Niet om te plooien of te schipperen, maar als de uitdrukking van hun eigen overtuiging, hebben ze het voorstel Littooy, dat ten slotte unaniem werd aangenomen, dan ook mede onderteekend bij de indiening. En niet de „eigen inrichting" maar alleen de vraag of een eigen inrichting ook contractueel zich verbinden kan, en zoo ja, of voor zulk een contract de gedane voorslag goed liep, was tusschen de broederen in geschil.

Vóór de Synode saamkwam hebben we -• i'j-' ' .. . . K-. m... - r--? oas van de toelichting van dit punt met opzet onthouden, met redegeving waarom we zoo deden. Dat zij, die ten deze een ander gevoelen waren toegedaan, toen moord en brand hebben geroepen, kon ons niet bewegen dit wel doordachte standpunt te verlaten. En we achten dan ook dat wie zich hiertoe lieten verleiden, te laat van achteren zullen ontwaren, hoezeer zij zichzelven zedelijk verzwakt hebben, door zoo positief te spreken, eer ze nog de gegevens, die tot een welgevestïgd oordeel in staat konden stellen, voor ? ich hadden.

Doch hoe dit zij, Ihana, na het besluit van de Dordsche Synode, mag dan toch alle twijfel over de „eigen inrichting" als opgeheven worden beschouwd.

Immers de zaak staat thans zoo, dat, gesteld eens het ondenkbare, dat namelijk de Curatoren en Docenten van Kampen saam het voorstel deden om onze Theo logische School op te ruimen, de Heraut hier met alle kracht tegen in zou gaan, en zou roepen: Neen, de Theologische Schooi moet blijven.

Ware dit niet zoo, dan zou de naam van schrijver dezes onder het voorstel-Littooy niet hebben mo^en staan. Dan zou die naam daar een vahche naam zijn geweest. En voor beginsel zou dan zijn uitgevent, wat hoogstens een inschikkelijk toegeven was.

De kerken mogen ook naar onze overtuiging de opleiding tot den Dienst des Woords niet ui sluitend in handen laten van de wetenschap. Kon dit, het zou het meest gewenschte zijn, want de kerk zal altoos op moeilijkheden stuiten, als ze zelve de hand aan den ploeg slaat. Maar het kan niet. De aan zichzelf overgelaten wetenschap is daartoe niet genoeg betrouwbaar. Er werken in de wetenschap, en' ook in de wetenschap der Ttieologie, te verleidelijke factoren, die zoo licht tot kwade resultaten leiden. Daaraan nu mogen de kerken niet gewaagd worden. En uit dien hoofde zijn ze niet verantwoord, zoolang ze zonder veiligheidsklep, zonder eenigen waarborg, zonder middel van verweer, zich geheel en uitsluitend van de vrije wetenschap voor étn Dienst des Wocrds afhankelijk stellen,

In deze overweging, en hierin alleen, wortelt voor de kerken de noodzakelijkheid, om een eigen inrichting in stand te houden, en dan natuurlijk een eigen inrichting in dien zin, dat ze architectonisch volkomen zelfstandig zij en stoele op eigen wortel. Anders toch leunt ze tegen buurman, en valt als het huis van buurman valt, ongemerkt meê.

De broederen die een anderen grond voor deze „eigen inrichting" daarin zochten, dat Christus de Theologie aan de kerk had toevertrouwd, hebben zich hierin, volkomen te goeder trouw, metterdaad vergist, en uit dien hoofde hun pleidooi ook uit een verkeerd uitgangspunt gevoerd. Dit stippen we nu slechts aan, later kan het breeder toegelicht. Encyclopaedische quaesties zijn uiterst ingewikkeld, en blijkbaar hadden, wie dit standpunt poogden in te nemen, de gevolgen niet overzien.

Maar in het noodwendij bezit van een concurreeiend en controleerend middel tot verweer tegen de gevaren, waaraan alle v/etenschap en ook He wetenschap der Theologie blootstelt, ligt voor de „eigen inrichting" dan ook zulk een vaste grondslag, dat de broederen zelven, bij meer nadenken, zullen inzien, dat ze hiermee veel vaster staan.

Niet, men versta ons wel, alsof een seminarie (want dat is feitelijk dan onze Theologiiche School) waarborg in zichzelf droeg. Integendeel, schier alle orthodoxe seminariën in Zwitserland en Schotland zijn afgeweken, en dan natuurlijk wordt het bederf dat hiervan in de kerken uitgaat, nog veel bedenkelijker. Maar, deze semïnariën misten weer de concurrentie en de controle van de universiteit.

Juist daarom ligt in de combinatie van deze beide onzes krachtens de beste waarborg voor de kerken, de hoogste waarborg die in den weg der middelen Is.

Alleen een Theologische School, zondiir Universiteit, ware voor de Chiistélijke Gereformeerde kerk een uiterst gevaarlijke positie. Alleen het gebruik van een Universiteit, zonder concurreerend en controleerend Seminarie was voor de Nederduitsch Gereformeerde kerken hoogst bedenkelijk, we zeggen niet nu, maar bij wisseling van personeel. En dat uit de vereeniging dezer beide groepen een toestand ontstaan is, die ons én het gebruik van de Universiteit én een Theologische School geeft, is metterdaad al wat we wenschen konden.

De vraag in hoever het al dan niet wenschelijk en geoorloofd is, beide inrichtingen contractueel te verbinden, laten we voor ditmaal onbesproken. In beginsel zal wel niemand de mogelijkheid hiervan tegenspreken. Alleen nu genoegzaam bletk, dat de wijze waarop de Concept-acte dit voorstelde, niet in den smaak viel en c, "q. zal er dus een andere vocrslsg te m ken zijn.

Doch dit punt nu daargelaten, is hst na Amsterdam en Dordt onder ons, voor alle kerken, een uitgemaakte zaak, dat we onze Theologische School als „eigen inrichting" onder het geheel zelfstandig bestuur der geïastitueerde kerken behouden moeten, en behouden zullen, en we het dus allen eens zijn in de overtuiging, dat onze kerken, het gebruik der Universiteit naar oud Gereformeerd beginsel aanvaardende, zich niet zouden verantwoord achten, indien ze dit gebruik aanvaardden, zonder tevens den waarborg te bezitten, dien alleen een Theologische School als eigen en zelfstandige inrichting bieden kan.

Als we dan ook voortaan critiek op deae Theologische School leveren, " dan zie niemand hierin een poging om die school in de schaduw te stellen of haar terzij te dringen.

Integendeel, wie dat poogde zou door ons bestreden worden.

Maar wel oefenen we critiek, omdat we er op staan, dat onze Theologische School goed, dat ze beter dan nu, dat ze best zij.

Juist omdat ze op ons standpunt dienst moet doen als brandspuit, zoo de Universiteit ooit brand in de kerken deed ontstaan, moeten wij er wel den hoogsten prijs op stellen, dat deze brandspuit c. q. bluschk»acht bezitte, en om dit doel te bereiken, flink in orde zij.

Het moet een school zijn, die klinkt als een klok, en daarom, gelijk we het te 's-Gravenhage en te Amsterdam en te Dordt uitspraken, voldoen aan den eisch door het wetenschappelijk karakter aan zulk'eea inrichting gesteld.

Dit nu is met de voorbereidende opleiding thans volstrekt niet het geval, en daarom stelden we zoo duidelijk dit kon in het licht, en zullen dit nogmaals doen, waarom die vooibereidende opleiding onmogelijk zóó blijven kan.

Zending.

Tot onze ongemeene blijdschap is bij de Vlle algemeene Zendingscocfeiehtie door Prof, Dr. Van Toorener bergen het stuk van de ordening der zendelingen op een wijze ter sprake gebracht, dia opnieuw toonde, hoe zijn sympathieën toch eigenlijk veel meer naar onzen kant liggen, dan naar den kant van de vrienden, wa: traan hij zich in zijn tweede periode aansloot.

Het verslag zegt ons desaangaande dit:

Dit onderwerp, door de besprekingen op de vorige conferentie aan de hand gedaan, bedoelde niet zooals de inleider zeide, de conferentie zich voor of tegen kerkelijke zending uit te doen spreken, daar de conferentie dient om de belangen van den bestaanden zendingsarbeid te behartigen en te bespreken.

De zaak der ordening van zendelingen is niet van gewicht ontbloot. Op welke wijze moet die geschieden. Zooals zij plaats heeft door het Nederl. Zendelinggenootschap, dat zijne zendelingen doet ordenen door de Indische Commissie ? Maar deze commissie is een Staatscommissie, zij kan den zendeling niet met de kerk in verband brengen ; zij biedt, wat de belijdenis betreft, in het geheel geen waarborg, en heeft niet den minsten geestelijken invloed, al zijn de personen, waaruit die Commissie bestaat, ook achtenswaardige mannen. Deze instelling zou spreker zonder leedwezen zien verdwijnen.

Tusschen de zending en de gemeente behoort verband te bestaan; de zending is niet gelijk aan een of ander liefde werk, zij draagt een hooger karakter. Het ambt van den zendeling is een apostolisch ambt: de last tot de zending werd door Christus zelf verstrekt, en de kerk heeft te zorgen dat die last niet aan onbevoegden ter uitvoering worde toevertrouwd. Afgezant van Christus, worde de zendeling gedekt door het gezag der kerk, zoo noodig in zijn optreden in de heidenwereld tegenover degenen die hem hooren; en zulk een gezag kan niet gegeven worden door particulieren, maar alleen door de kerk, van welke de ordening moet uitgaan. Ook het onderzoek naar de bevoegdheid en de bekwaamheid der zendehngen zou spr. in kerkelijke handen wenschen, teneinde een nauwer verband tusschen de gemeente en de zending tot stand te brengen.

Gelijk men ziet, vaart Dr, Van Tooreuenbergen hier geheel in ons schuitje. Hij ziet in, en spreekt het uit, dat de ordening van zendelingen ambtelijk moet zijn, en dat geen genootschap, zelfs geen Indische Staatscommissie, de macht bezit, om in dit ambt te zetten, eenvoudig wijl de Christus, van wien dit ambt alleen kan uitgaan, de macht hiertoe aan niemand anders dan aan zijn keik heeft verleend.

Maar hoor nu het oordeel over dit referaat van de vrienden onder wie Dr, Van Toorenenbergen in de tweede periode van zijn leven almeer verzeild is.

Ds. Offerhaus van Soerabaya acht bij de discussie de quaestic van de ordening niet van veel belang. Wel wenschte hij verband tusschen de zending en de Indische kerk, een verband dat nog niet bestaat.

Dr. Van Toorenenbergen meende, dat deze laatste quaestie, hoc belangrijk ook, thans niet in discussie kan worden gebracht.

Ds. L. C. Schuller tot Peursum meent, dat de ordening door het Zcndelinggcnooischap toegepast, nog niet zoo verkeerd is. Door het optreden der Indische Commissie toch wordt juist verband met de Indische kerken verkregen. De zendelingen van het genootschap worden ingezegend in het midden der gemeente.

Ds. A. H. Roosen meent ook, dat de zaak der ordening voor de zending niet van overwegend belang is. De zendeling gaat uit om het Evangelie te verkondigen, en daartoe moet hij roeping gevoelen en bekwaamd gemaakt worden door den Heiligen Geest. En kerkelijke ordening is daartoe dan volmaakt overbodig, dat is noodig als men kerken wil planten. Kerkgenootschappen zijn slechts „ menschenwerk; om een ordening door deze bekommert de Heilige Geest zich niet.

De Voorzitter meent, dat de laatste spreker zijn tegenstelling niet geheel juist nam, en Dr. G. J. Vos Azn. verklaart het met den inleider eens te zijn. Hij bestrijdt de opvatting van Ds. Roosen als onschriftuurlijk en wijst er uitvoerig op, hoe Christus en de Apostelen blijkbaar geheel anders leerden. Het ongeestelijk oordeel van Ds. Roosen over de kerkelijke ordening onderschrijft spreker in geen geval.

De heer Van der Laan, van de Utrechtsche studenten zendingvereeniging Eltheto meende, dat een nauwer verband tusschen de kerk en de zending de eenheid der Christinen in den zendingsarbeid zou schaden.

De referent handhaafde het door hem ingenomen standpunt, vooral tegenover Ds. Roosen; die eencrzijds nog betoogde, dat de Heilige Geest aan een kerkelijke ordening niet gebonden is.

In de verdere discussie wees de heer Geel er nog op, hoe bij de tegenwoordige wijze van doen de zendeling, als hij, in Europa terug komt, niets meer is; zijn ambt beteekent niets meer bij zijn terugkomst uit de heidenwercld. De heer T. M. Looman, namens het Java-Comité, tegenwoordig, had uit deze discussie eenig licht over de hangende quaestie gehoopt, doch hij woonde slechts een theologisch dispuut bij.

Hiermede was de discussie geëindigd en werd de pauze gehouden.

Hoe treurig stond Dr. Van Toorenenbergen dan niet op zijn ouden dag onder allerlei vrienden, die niets van zijn bedoeling begrepen, die bijna vlak tegen hem overstonden, en waaronder de heer Geel hem ja steunde, maar met het kruideniersargument dat zoo'n zendeling, als hij terugkwam, hter geen positie had.

Er is dan ook niet geargumenteerd, er is op geen enkel punt ingegaan, er is naar geen fontes solutionis, zooals onze vaderen zeiden, omgezien. Er was geen discussie, maar gekeuvel. En het kostelijk referaat van Dr. Van Toorenenbergen werd eenvoudig afgemaakt en begraven.

Dit nu doet ons leed om den referent, wien we gaarne onzen dank bieden voor den moed, waarmee hij onder zijn nieuwe vrienden met zijn oude overtuiging nogmaals optrad.

Jammer maar, dat Dr. Van Toorenenbergen niet de daad bij het woord voegde.

Immers, kan ook naar zijn overtuiging geen private vereeniging, maar alleen een kerk het recht tot Sacramentsbediening verkenen, hoe kan hij dan nog blijven in een zendingsvereeniging die dit miskent^ zich aanmatigt wat der kerke is, en in strijd met Christus' ordinantie eigenmachtig over zijn heilig Sacrament beschikt?

Een verklaring.

In de Friesche Kerkbode vonden weboven den naam van Ds. Ploos van Amstel een verklaring van gewicht.

De verklaring namelijk, dat ook hij de geïnstitueerde kerken niet beschouwde als van Cüristuswege bekleed met het monopolie, om de Theologie als wetenschap te doceeren.

Die verklaring is van veel waarde.

We hadden toch uit zijn vlugschrift, en we meenen ró» met ons goed recht, het tegenovergestelde opgemaakt.

Dit punt moet later nog veel breeder besproken worden, en dan zal ock aan Di. Ploos van Amstel allicht wel blijken, op wat grond we niet wel anders konden oordeelen, dan dat hij het zóó meende en bedoelde.

O. i. is zijn verklaring dan ook met het uitgangspunt van zijn brochure eenigszins in strijd, en begaat hij iets, dat veel lijkt op eetf inconsequentie.

Nu hij zelf publiek verklaart, het niet zoo bedoeld te hebben, is echter dtze inconsequentie ons zeer lief, en zullen wij van deze zijn verklaring nota nemen.

Ook hij is dus met ons van oordeel, dat de Theologie als wetenschap < 5ók denkbaar is, zonder dat de geïnstitueerde kerken deze zelve beoefenen, zoo b.v. aan de Vrije Universiteit.

Dat hij vroeger zoo dacht wisten we, ea bieek uit het feit, dat hij steeds met •warmte voor de Vrije Universiteit opkwam, en er zijn zonen heenzond.

We verkeerden dan ook in den waan, dat hij^ten deze anders was gaan denken, en daf, verkeerde hij nog in hetzelfde geval als vroeger, hij thans zijn zoons niet naar de Vrije Universiteit, maar naar Kampen zou zenden.

Thans weten we echter dat dit niet zoo is. Hij verklaart zelf, geen theologisch monopolie voor de gtï.istitueerde kerken te bedoelen. En hij zegt er bij, dat hij zich niet bewust is, in zijn vlugschrift hier iets tegen gezegd te hebben.

Welnu, dit is uitstekend.

Wat hij voorts zegt, alsof we iets tegen heai hadden, en dat dit hern zeer smartte, zoo zij geantwoord, dat wij niets anders tegen hem "hebben, dan wat hij tegen ons heeft, t. w. dat hïj een eenigszins andere overtuiging is toegedaan dan ons de ware dunkt.

Dit nu te vertolken, alsof we iets tegen hem hadden, is, dunkt ons, min goed, en doet ons op onze beurt pijnlijk aan.

Toch verstaan we wel, wat hem dit verkeerd vermoeden ingaf.

Ds. Ploos van Amstel behoorde toch vroeger tot de broedeïen, die over een Theologische School meest zwegen, en alleen voor de Universiteit opkwamen.

Toen nu, naar aanleiding van de Concept-acte zich een strijd ontspon, die allengs den vorm aannam van een worsteling tusschen wat men noemde A en B, schaarde Ds. Ploos van Amstel zich, hoewel van B, bij A.

Dit nu zou op zichzelf niemand hem euvel hebben geduid; immers hij moest handelen naar zijn overtuiging. Dit kon niet anders. Maar dit neemt niet weg, dat, gelijk de worsteling vóór de Synode liep, het velen hinderde, dat juist hij zich zoo kras en beslist uitliet tegen hen, met wie hij vroeger optrok.

Dit zou niet gehinderd hebben, indien Hj, als encyclopaedist, in deze quaestie door en door thuis, een vlugschrift in de wereld had gezonden, dat vrucht was van grondige studie der beginselen.

Maar hinderde wel, nu hij in zijn vlugschrift een zeer diep gaande en hoogst ingewikkelde encyclopaedische quaestie poogde uit te maken met een gemoedelijk woord, met een vrome betuiging, en met zeker beroep op wat hij een y, ingevin^" noemds.

Toen toch voelde een ieder: Dat gaat niet.

Bij de zaak des gemoeds en des gemoedslevens hecht een ieder aan gemoedelijken zin, aan vrome betuiging en aan geestelijke ervaring; maar psychologische, paedagogische en encyclopaedische quaestiën, gelijk het hier gold, maakt men op die wijs niet uit.

Wel hebben de vrienden van Spener, vooral Francke, dit beproefd, maar si; gaven dan ten minste nog wetenschappelijk rekenschap van hun pogen

Maar zelfs bij deze mannen was Ds. Ploos van Amstel niet ter schole gegaan.

Hij schreef eenvoudig naar zijn opvatting, naar zijn inzicht van het oogenblik, naar zijn gemoedelijke overtuiging, en dit nu is goed en opperbest bij geestelijke materiën, maar bij quaestië/j als het hier gold, gaat dit nu eenmaal niet.

Laat dus Ds. Ploos van Amstel geen oogenblik in den waan verkeeren, dat we persoonlijk iets tegen hem hadden. Persoonlijk hebben we hem vereer hartelijk lief, even liel als vroeger, en "feeren we zijn geestelijken arbeid.

Alken, waar hij zonder behoorlijk voorafgaand onderzoek, en zonder de noodige bewijsgronden aan te voeren, zoo op het gevoel af, een wetenschappelijke knoop poogt door te snijden, daar vergeve hij het ons, dat we, uit liefde voor hem en voor de kerken Gods, hiertegen ons zacht protest lieten uitgaan.

Subsidie kerkelijke scholen.

Daai-de zaak der sub-idie sommigen ook onder onze lezers belang inboezemt, hebben we in Tön Boer aangeklopt om een afschrift van het Koninklijk Besluit in deze zaak.

Zeer welwillend is ons dit afgestaan, een beleefdheid, waarvoor we onzen broederen te Ten Boer onzen dank bieden. Genoemd Besluit is van dezen inhoud:

AFSCHRIFT.

29 September 1893. N». 16.

In naam van Hare Majesteit WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz , enz.

Wij EMMA, Koningin-Weduwe, Regentes van het Koningrijk.

Beschikkende op het beroep, ingesteld door het bestuur van de bijzondere lagere school van de Gereformeerde kerk te„Ten Boer, gemeente Ten Boer;

tegen het besluit van Gedeputeerde Staten van Groningen dd. 14 April 1893, N". 98, 26 afd. genomen op de aanvrage van genoemd bestuur om de Rijksbijdrage, bedoeld in art. 54bis der wet tot regeling van het Lager Onderwijs, over 1892;

Den Raad van State, afdeeling voor de geschillen van bestuur gehoord, advies van 23 Augustus 1893 N». 88;

Op de voordracht van den Minister van Binnenlandsche Zaken van 26 September 1893 N". 6706 afd. AZC;

Overwegende, dat genoemd bestuur van voormelde, op 15 Januari 1892, 142 leerlingen tellende school, aanvrage heeft gedaan om over 1892 ecne Rijksbijdrage te bekomen van ƒ 683.33I/2 als: voor het hoofd der school gedurende 12 maanden ƒ300, voor een onderwijzer gedurende gelijken tijd ƒ 200, voor een onderwijzer gedurende 9 maanden ƒ 150 en voor een onderwijzer gedurende 2 maanden / 33-33V2;

dat Gedeputeerde Staten van Groningen op deze aanvrage afwijzend hebben beschikt, op grond dat deze school niet zoude voldaan hebben aan den eisch in art. S4bis, ie lid, sub 1" der wet tot regeling van het lager onderwijs voor het verkenen eener Rijksbijdrage gesteld, vermits de vereeniging onder wier bestuur zij staat gcenc reclitspersoonlijkheid zoude bezitten; dat immers de bedoelde scliool, welke tot 17 Juni 1892 heeft gestaan onder het bestuur der vereeniging »de Ciiristelijke Gereformeerde Gemeente" te Ten Boer, op genoemden datum, blijkens eene ingevolge het 2e lid van art. i der wet van 10 September 1853 (SibL N". 102) gedane kennisgeving, is overgegaan onder het bestuur van »de Gereformeerde Kerk te Ten Boer, welke vereeniging, in naam en wezen verschillend van de vereeniging »de Christelijke Gereformeerde Gemeente'' Ie Ten Boer, zoude zijn eene afdeeling van het nieuw opgerichte en niét overeenkomstig het eerste lid van art. 5 der wet van 22 April 1855 {SM. N". 32) erkende kerkgenootschap »de Gereformeerde Kerken in Nederland";

dat de vereeniging »de Gereformeerde Kerk" te Ten Boer tegen deze beschikking bij Ons in beroep is gekomen, bij haar adres aanvoerende dat zij geheel en al dezelfde is gebleven als »de Christelijke Gereformeerde Gemeente" te Ten Boer, die alken krachtens een wettig besluit, genomen overeenkomstig de Kerkenordening, waarnaar zij sinds haar ontstaan werd en nog steeds wordt geregeerd, van naam is veranderd, en, met volkomen ongewijzigd behoud van eigen toestand, thans classicaal en synodaal vergadert ook met eene andere groep van Gereformeerde kerken dan de groep waartoe zij reeds vroeger behoorde, van welke beide omstandigheden noch de eene noch de andere eenigen invloed op hare vóór de aangehaalde wet van 1855 verkregen rechtspersoonlijkheid uitoefenen kan;

Overwegende dat art. 54bis der wet tot regeling van het lager onderwijs voor de toekenning der Rijksbijdrage als eisch stelt dat de school sta onder het bestuur van eene instelling of vereeniging die rechtspersoonlijkheid bezit, welke rechtspersoonlijkheid wordt verkregen door erkenning van wege het openbaar gezag;

dat volgens art. 15 der wet van 22 April 1855 (Sièl. N". 32) vercenigingen, welke vóór het in werking komen dezer wet bestonden, beoordeeld worden naar de wetten, waaronder zij zijn opgericht;

dat de »Gereformeerde Kerk" te Ten Boer geacht moet worden krachtens art. 1690 van het Burgerlijk Wetboek in verband met art. 15 der wet van 22 April 1855 {Sibl. N". 32) rechtspersoonlijkheid te bezitten, aangezien de »Christelijk Afgescheiden Gemeente" te Ten Boer, die achtereenvolgens haren naam veranderde eerst in »Christelijke Gereformeerde gemeente" en laatstelijk in »Gereformeerde Kerk" aldaar, bij Koninklijk Besluit van i Maart 1843 N". 82 toegelaten en mitsdien als rechtspersoon erkend is;

dat toch eene wijziging in den naam eener vereeniging, en in het verband van samenwerking waarin zij staat tot andere gelijksoortige vereenigingen, met behoud van plaatselijke zelfstandigheid en eigen werkkring, die vereeniging haar wettig verkregen rechtspersoonlijkheid niet kan doen verliezen;

dat de vereeniging »de Gereformeerde Kerk'' te Ten Boer derhalve voor de onder haar bestuur staande bijzondere lagere school aldaar aanspraak kan maken op eene Rijksbijdrage over 1892 en wel tot het door het schoolbestuur aangevraagd bedrag;

Gezien, de wet tot regeling van het lager onderwijs, waarvan de gewijzigde tekst is bekend gemaakt bij Koninklijk Besluit van 14 December 1889 {SM. N». 177);

Hebben goedgevonden

en verstaan!

Met vernietiging van het bestreden besluit van Gedeputeerde Staten van Groningen de aan het bestuur van voornoemde school te verkenen Rijksbijdrage over 1892 vast te stellen op J 683.33I/3.

De Minister van Binnenlandsche Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit, waarvan afschrift zal worden gezonden aan den Raad van State, afdeeling voor de geschillen van bestuur.

ITel Lffo, 29 September 1893.

(get.) EMMA.

De Minister van Binnenlandsche Zaken, (get.) TAK VAN POORTVLIET.

Overeenkomstig het oorspronkelijke. De Secretaris-Generaal, van Binnenlandsche Zaken. (get.) DiJCKMEESTER.

Voor eensluidend afschrift, De Secretaris-Generaal, DiJCKMEESTER.

Voor dit jaar zijn deze scholen dus weder geholpen; en dit verheugt ons. AVe hadden dan ook niet anders verwacht. Immers verreweg de tjieeste Gedeputeerde Staten hadden geen captie gemaakt.

Toch zou men verkeerd doen, door thans zijn scholen kerkelijk te houden. Daargelaten toch de vraag, of de Osrerheidook een volgend jaar zoo gunstig zal beschikken, handelt men zoodoende, in strijd met de resolutie der Synode.

Alle smart.

Van twee kanten zond men ons critiek op ons zeggen, dat het „weer steeds alle smart" in éea slotregsl van den berijmden 33en Psalm, niet moest veranderd in „heilig alle smart."

Men vraagt, of een kind van God dan geen bastaard wordt, zoo hem de kastijding wordt onthouden, en cf de smait niet een wezenlijk bestanddeel is van de Goddelijke methode van opvoeding.

Nu zij opgemerkt, dat in Ps. 33 : 22 ganschelijk niet van „smart" gesproken wordt. De woorden zijn dus van den beiijmer.

Tech houden we vol, dat wel wat hij rijmde, en niet dat »heiligen van smart" in het verband van Ps. 33 past. Zie slechtf wat in VS. 18; 19 en 20 staat. Daar is alleen sprake van voor leed en smart bewaard te worden; en van het zedelijk motief om door lijden geheiligd te worden wordt met geen woord gewag gemaakt.

In het verband van den Psalm past dus wel een bede, om van smart verschoond of uit smart gered te worden; niet om uit smart een geestelijke rrucht'te erlangen.

Hier staat in den Psalm niets van.

Intusschen onderscheide men hier wel.

Beide toch staan onveranderlijk vast:1°. dat de kastijding noodig is, en dat God de Heere de smart gebruikt als middel om ons te heiligen; en 2*. dat Hij aan zijn kinderen inprent een dorst en een heimwee naar een storeloos geluk en dus naar een aanzijn zonder smart.

Dat nu het leven toch smart brengt kan geen oorzaak zijn, om aan dit heimwee naar een leven zonder smart het zwijgen op te leggen.

Ge weet ook wel, dat ge van nu tot uw dood toe niet zonder zonde zult leven, en dat in Gods bestel ook zelfs dit zedelijk kwaad ten goede zal medewerken voor hen die naar zijn voornemen geroepen zijn, en Hem uit dien hoofde liefhebbes? .

Zult ge nu daarom zeggen: „Dan mag ik niet bidden: Bewaar mij dezen ganschsn dag, bewaar mij deze weke, bewaar mij alle de dagen mijns levens voor alle zonde tegen uw heiligen naam."

Natuurlijk niet.

Het gebed om voor zonde bewaard te blijven bidt en roept tegen de pijnlijke werkelijkheid in.

En zoo nu ook, mag uw heimwee naar storeloos geluk niet gesmoord; en, al weet ge dat de smart komt, en dat de smart als ze komt, u heiligen moet, toch roept het kind van God, in zijn dorst naar heerlijkheid : „Goedertieren Vader, milde Zegenader, stel uw vriendelijk hart, op wiens gunst wij hopen, eeuwig voor ons open, weer steeds alle smart."

Die bede, het is zoo, ze wordt in haar toepassing op uw heden, of uw morgen niet verhoord, maar toch wordt ze verhoord, eeuwiglijk in het storeloos geluk dat hier namaals komt.

KUYPER.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 5 november 1893

De Heraut | 4 Pagina's

Eigen inrichting.

Bekijk de hele uitgave van zondag 5 november 1893

De Heraut | 4 Pagina's