GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

VELE VRAGEN.

We hebben, om elk wat wils te geven en niet te vaak af te breken, de vragers wat laten wachten. Thans gaan zij echter ook voor.

De eerste vraag die wij behandelen is: Strijdt het opschrift: „De openbaring van Johannes" niet met het begin van het eerste vers.

Oppervlakkig gelezen ja, want de titel zegt: de Openbaring van Johannes, en vs. i zegt: de Openbaring van Jezus Christus. Doch hierbij dient opgemerkt, dat ten eerste die titel niet zoo tot het boek behoort, dat hij er door den schrijver is boven gezet, en ten tweede, dat dit „van" in den titel, even als bij de andere boeken, slechts op den schrijver wijst.

Als ik zeg: „Het leven van De Ruyter van Brandt", dan wil dit zeggen dat Brandt de schrijver is. Met „het Evangelie van Mattheus" meenen we niet, dat Mattheus uit zichzelf een blijde boodschap gaf, maar dat hij die weergaf in een boek. Zoo ook is het hier gegevene Openbaring van Christus, maar Johannes schreef die in een boek, gelijk hem was bevolen.

De tweede vraag luidt: Sommige menschen zeggen wel eens van een persoon die dwaas doet, dat hij zoeg is. Wat kan dit beteekenen ?

Op deze vraag zou een heel lang antwoord zijn te geven, doch wijl dit velen te dor en te hoog kon wezen, zullen we er kortweg iets over zeggen.

Dat g en ƒ wisselen is een verschijnsel, dat niet zeldzaam voorkomt in Germaansche talen, waartoe ook de onze behoort. Een voorbeeld is kog of kof (een schip). Bij vergelijking van het Engelsche en het Nederlandsche woord voor het zelfde begrip, treft men vaak de verwisseling in ƒ en ^ aan en ook dat oe wisselt met u.

Daarom geloof ik, dat soeg (want zoeg is het in geen geval) 't zelfde is als suf, en dit te meer, wijl men met „soeg" niet zoozeer iemand aanduidt die dwaze dingen doet, als een die te weinig verstand heeft om naar behooren te handelen.

Een derde vraag stellen we maar dadelijk aan de orde, wijl zij ziet op een onderwerp pas behandeld. In het vorig stuk wordt gesproken van een gulden en nu vraagt X hoe dat kan, wijl de geschiedenis voorviel in Duitschland, en daar bestaan geen guldens.

't Antwoord is, dat er thans wel is waar geen guldens meer in Duitschland in omloop zijn, maar dat dit vroeger wel zoo was. Men kende er wel degelijk guldens, gelijk nog in Oostenrijk, waar de florijn of gulden naar onze munt ƒ 1.20 doet.

Een vierde vraag is van F. N. te R. Ongelukkig is deze vraag zoo onduidelijk en omvat zooveel, dat het moeilijk is te vatten wat onze vriend nu eigenlijk bedoelt. We zullen echter ons best doen, doch hopen dat de inzenders en vragers er toch aan denken zullen, dat wat hun duidelijk is als zij 't opschrijven, toch nog zeer onduidelijk kan zijn voor wie het leest.

Een der punten die onze vriend noemt en waar we mee zullen beginnen is, wat eigenlijk het woord tuin beduidt.

Wat we tegenwoordig door een tuin verstaan weet ieder. Vroeger echter beduidde tuin iets anders, wat nog te zien is uit vele oude uitdrukkingen. Het beteekende namelijk een omheining, een muur of schutting, kortom datgene waardoor een stuk grond en ook wat er op stond rondom was afgesloten. Deze beteekenis heeft het woord ook nog in de woorden die er meê verwant zijn, het Engelsche town d. i. een ommuurde plaats, en vandaar een stad; alsmede het Duitsche Zaun d. i. heining, schutting.

In onze taal had het woord, zeiden we vroeger, die beteekenis ook. Dat blijkt b. v. uit onze Statenvertaling, die nu ruim 2I/2 eeuw oud is.

Daar lezen we in Markus 12:1: En Hij begon door gelijkenissen tot hen te zeggen: en mensch plantte eenen wijngaard, en zette eenen tuin daarom, en groef eenen wijnpersbak, en bouwde eenen toren, en verhuurde dien aan de landslieden, en reisde buiten 'slands."

Hier beduidt „tuin" heg, afsluiting; een tuin zooals wij 't verstaan, zal wel geen mensch om een wijngaard aanleggen, en kan men ook niet zetten. Nog duidelijker wordt het als we van een wijngaard lezen in Jes. 5:2: En hij heeft dien omtuind, en van steenen gezuiverd, en hij heeft hem beplant met edele wijnstokken; en hij heeft in zijn midden eenen toren gebouwd, en ook eenen wijnbak daarin uitgehouwen", enz. Het woord „omtuinen" kennen we in deze beteekenis nog.

In Amsterdam heeft men een buurt die de teertuinen wordt genoemd, ook een timmertuin; houttuinen vindt men in meer dan één stad.

Dat al nu zijn eenvoudig omheinde of afgesloten plaatsen, waar teer of hout werd bewaard, of waarbinnen men timmert.

Op onze oud-Hollandsche munten enz. komt soms een leeuw voor die als de tuinleeuw, of een maagd die als de tuinmaagd wordt aangeduid. Uit de afbeelding blijkt, dat „tuin" daar ook beduidt de afsluiting, het hek waarbinnen de leeuflf of de maagd zich bevinden. We komen hiermee juist tot een tweede punt, waarover vriend N. verklaring wenscht. Daarover een volgenden keer.

Alleen merken we nog op, dat de naam ttiin die eerst de afsluiting beduidde in verloop van tijd overging op het ingesloten stuk land zelf,

en zoo is 't gebleven. Zoo'n overgang komt meer voor. Een perk of park b.v. beduidde vroeger ook alleen grens, afpaling, omtrek gelijk nu nog. Thans beteekent het tevens een stuk grond binnen zekere grens besloten.

LIEFHEBBEN MET DE DAAD.

Te S. woonde eenmaal een schoolmeester, die op zijn school een groot aantal kinderen had, waaronder niet weinige die doodarm waren. Tot deze laatste behoorde ook een jongen, Daniël geheeten. Zijn vader was dood, zijn moeder moest voor haar zes kinderen hard werken en zoo kon er voor Daniël weinig overschieten, al zag zijn armoedige plunje er altijd helder uit, hoe gelapt alles ook was.

Daniël was een aardige schrandere jongen. De meester hield veel van hem, en gaf hem wel eens een boterham of wat anders, waar de jongen wijselijk nooit voor bedankte. Eindelijk kwam de tijd dat hij de school moest verlaten. Hij ging den meester bedanken, maar hoe verbaasd stond deze, toen Daniël tegelijkertijd een pakje sigaren op tafel lei met een mooi lint er om, als bewijs van zijn erkentelijkheid.

„Jongen", sprak de meester, " „dat hadt ge niet moeten doen. Het komt op het hart aan niet op de gave. De Heere God ziet het hart aan. Hij heeft u dusver geleid, en Hij zal het wel maken als ge Hem vreest. Maar die sigaren mag ik niet aannemen; dat kan moeder niet missen".

Toen werd Daniël heel bedroefd en zei: „Och meester, moeder lijdt er geen schade bij."

„Maar waarvan hebt ge dan 't geld ? " vroeg de meester.

Toen vertelde Daniël, dat hij eiken morgen voorbij een aschberg moest, d. i. een plek waar de asch van heel de buurt werd gestort. In dien aschhoop lagen veel spijkers uit verteerd brandhout. Die had hij gezocht, al maanden lang, en voor 't geld, dat de verkochte spijkers opbrachten, had hij de sigaren gekocht.

Nu kwamen op zijn beurt den meester de tranen in de oogen. Hij nam de sigaren aan, maar besloot tevens ook den gever bij zich te behouden. Dit deed hij, en hij leidde hem op tot schoolmeester gelijk hij zelf was. Dit is met des Heeren hulp wel gelukt. En toen vele jaren later Daniël herdacht, dat hij veertig jaar onderwijzer was geweest, deelde hij zijn vrienden mee, wat ik u heb verteld.

AAN VRAGERS.

Op een vraag die kort gemeld aldus luidt:

Of de uitdrukking: „'tis een zwartroek" een verbastering is van: „'tis een zwartrok, " willen we gaarne onze meening zeggen.

Deze nu is, dat de eerste uitdrukking wel degelijk goed is, gelijk we haar ook zóó en nooit anders hebben hooren gebruiken, b. v. om een zwarte duif aan te duiden.

In 't oud-Nederlandsch en nog in het Engelsch heet een raaf ook wel een roek. Ieder nu weet, dat de zwartheid van den raaf zelfs tot een spreekwoord is geworden. Er is dus geen enkele reden om van den roek een rok te maken.

Temeer wijl „zwartrok" vaak een nog geheel andere en vrij hatelijke beteekenis heeit.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 6 november 1898

De Heraut | 4 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 6 november 1898

De Heraut | 4 Pagina's