GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De Kerk van Christus en de armen of ongelukkigen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Kerk van Christus en de armen of ongelukkigen.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

IV.

Zagen wij de vorige maal, dat de diakenen in de oude kerk in himnen arbeid door vrouwen gesteund werden, in den regel koos men tot zulke helpsters, volgens apostolisch gebruik, geloovige weduwen, die slechts eenmaal gehuwd waren en den leeftijd van 60 jaren minstens hadden bereikt. Zulke vrouwen nam men omdat zij rijk aan ervaring waren en doordrongen van den ernst des levens. Later week men echter van dat gebruik af. Ziende toch, dat toewijding en deelneming in anderer smart niet alleen het deel was van bejaarde weduwen, nam men ook ongetrouwde vrouwen, die jonger waren. Zelfs werden ook wel getrouwde vrouwen, nog bij het leven harer echtgenooten, •geroepen tot hulpe der diakenen. Ze werden diakonessen genoemd en door sommigen beschouwd als te staan in een ambt. Heeft deze dwaling misschien er de Synoden van Orange, Epaone en Orleans in Frankrijk er toe geleid ze in de 5de en 6de eeuw af te sehaffen?

Drongen de kerkvaders en kerkleeraars er bij de leden der kerk op aan, dat zij allen zouden helpen, die hunne hulp kwamen inroepen, de bisschop en de diakenen, die verantwoordelijk waren voor het erfdeel der armen, moesten de bariphartigheid beoefenen met discretie. Zij moesten de aalmoezen weigeren aan diegenen, welke nog een middel van bestaan hadden, en met name aan dezulken, die in armoede geraakt waren door eigen schuld, Zij, wier leeftijd of zwakheden hen beletten te werken, of wier tijdelijke krankheid en groote gezinnen hen onbekwaam maakten om de hunnen te verzorgen, moesten allec-n hulp ontvangen. Het getal dezer armen was zeer aanzienlijk. Enkele cijfers zijn ons overgeleverd. Zoo verhaalt ons de geschiedschrijver Eusebius, dat de kerk van Rome in het midden der derde eeuw meer dan 1500 armen onderhield; en die van Antiochië had ten tijde van Chrysostomus meer dan 3000. De barmhartigheid der kerken bepaalde zich niet tot hare eigene armen; daar zij onderHng verbonden waren door den geestelijken band der liefde en des geloofs, zonden de welvarende overvloedige hulp aan andere die zwak waren.

De kerk van Rome onder bisschop Soter in de tweede helft der tweede eeuw, en ook honderd jaren later onder den bisschop Stephanus zond rijke giften naar ver gelegen gewesten zoowel om de door hongersnooden bezochte bevolkingen te helpen, aU om het lot der kerken en der vervolgde geloovigen te verzachten. Als Eusebius dit vermeldt, voegt hij er bij, dat te zijnen tijde die gewoonte nog bij de Romeinen bestond. In de 5e eeuw zond Atticus, de bisschop van Constantinopel, 300 goudstukken aan de kerk van Nicea om haar in haar armoede te hulp te komen. In dringende gevallen, \ianneer de kerkelijke fondsen uitgeput waren, verzochten de bisschoppen de geloovigen om giften te geven, en die oproepingen hadden meestal een goede uitkomst. Vrome leeraren gingen er meestal toe over de vaten en sieraden hunner kerken te verkoopen. Zoo handelde Cyrillus bij gelegenheid eener schaarschte te Jeruzalem, zoo deden Acacius, bisschop van Amida, Deogratius, bisschop van Carthago, Augustinus, Ambrosius om slaven te kunnen vrijkoopen uit de handen der barbaren of ook zelfs der Romeinen Christenen, die meer bezorgd waren over den uiterlijkcn glans van den eeredienst dan over het lot hunner broeders, gispten die daden, welke, huns inziens, zelfs de nood niet rechtvaardigden. Ambrosius nam het met warmte voor deze handelwijze op: „Wanneer de kerk, " zegt hij, „goud bezit, is dit niet om het te bewaren, maar om het te gebruiken in elke nooddruft harer leden. Waarvoor zou men bewaren wat in zich zelf voor niets deugt? Zal de Heere niet eenmaal zeggen: „Waaroin hebt gij zooveel armen van honger laten omkomen ? Gij hadt goed, waarom hebt gij hun niet gegeven wat hen voeden kon? Waarom hebt gij zooveel gevangenen laten wegleiien zonder ze los te koopen en daardoor te behoeden voor slavernij of dood? Zou het niet veel barmhartiger zijn, de levende vaten te sparen dan die, welke van een verslijtbaar metaal zijn? Niemand zal op deze verwijtingen kunnen antwoorden. Of zult gij misschien zeggen : „Ik ben bang geweest, dat de tempel Gods zou berooid worden van Zijne sieraden." De Heere zal u weer zeggen: „Mijne sacramenten kunnen goud ontberen, want met goud bekomt men ze niet. Wat ze siert is de vrijmaking der gevangenen. Slechts die vaten zijn kostbaar, welke dienen om zielen aan den dood te ontrukken. Dat is het goud, dat den toets doorstaat, bruikbaar goud, goud van Jezus Christus." Hieronymus zegt op zijne beurt, dat men, eer men de kerken verfraait, de armen moet ondersteunen, want wat hindert het als de kerk zondei sieraad is? die armoede is gewijd door die van Jezus Christus zelven.

Aan de barmhartigheid, door de Christelijke gemeenten betoond, moeten wij voegen die welke de monniken-vereenigingen beoefenden. De kloosters der eerste eeuwen waren brandpunten van barmhartigheid, vooral in arme en woeste streken. Men verhaalt van de monniken van Egypte, dat zij, door hunnen tijd te verdeden tusschen gebed en beoefening van den landbouw, zich de middelen verschaften om talrijke armen uit den omtrek te voeden. Zij boden hulp aan de onvtuchtbare streken van I^ybië en zonden schepen met levensmiddelen af naar de gewesten, die door hongersnood bezocht werden.

Deze kerkelijke en kloosterlijke weldadigheid was alleen mogelijk, omdat de persoonlijke barmhartigheid der geloovigen groot was. Laat ons hiervan enkele voorbeelden aanhalen, die tevens tot bewijzen kunnen strekken van het onderscheid tusschen den geest des Christendoms en dien der heidenen met al hunne beschaving. Zoowel in het oosten als in het westen, zoowel in Afrika als in Italië en Gallië, bezielde eenzelfde geest der barmhartigheid alle leden der kerk. Cyprianus wijdde een groot deel van zijn vaderlijk erfdeel aan de ondersteuning der armen; zijn huis was voor niemand gesloten, geen ongelukkige ging ongetroost en ongehoïpen van hem; bij een buitengewone gelegenheid, toen het kerkelijk fonds niet in staat was voldoende hulp te bieden, schreef hij uit de plaats zijner ballingschap aan zijne medearbeiders, he: ontbrekende aan te vullen uit zijn persoonlijke kas. De martelaar Laurentius toonde den heidenschen praetor, die hem naar de schatten zijner kerk vroeg, zijne armen. Basilius de groote, verdeelde, toen hij zich in zijn jeugd wilde terugtrekken in de eenzaamheid, zijns vaders erfenis onder de armen ; later toen een groote hongersnood in Capadocië heerschte, haalde hij door zijn vermaningen en voorbeeld rijken over, om hunne schuren te openen voor de armen; gedurende zijn gansche loopbaan gingen bij dezen welsprekenden man der wetenschap strenge eenvoud gepaard met rijke aalmoezen.

DE GAAY FORTMAN,

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 21 januari 1900

De Heraut | 4 Pagina's

De Kerk van Christus en de armen of ongelukkigen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 21 januari 1900

De Heraut | 4 Pagina's