GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De kerk van Christus en de armen of ongelukkigen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De kerk van Christus en de armen of ongelukkigen.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

V.

De tijdgenoot van Basilius den Grooten, Ephrem, die het leven in afzondering had gesteld boven de bisschoppelijke waardigheid, verliet zijn schuilplaats, toen hongersnood en epidemie Edessa teisterden; hij deed een beroep op de weldadigheid van de meer bemiddelde leden der kerk; door hunne gaven gesteund, opende hij een gasthuis in de stad; de armen, die er toe in staat waren, maande liij aan, om onder zijne leiding hunne kranke broeders te dienen, en behoedde den een op die wijze voor den hongerdood terwijl hij den ander zoo doende te hulp kwam in hun lijden. Veel zouden wij nu nog kunnen zeggen van de liefdadigheid van mannen als Chrysostomus, Augustinus, Ambrosius e. a. maar 't is niet noodigj pj is bekend genoeg. Woord en voorbeeld paarden zij in dezen samen; vandaar hun invloed. Slechts een enkel woord voegen wij hierbij over Paulus van Nola en Hiiarius van Arles, die hunne aanzienlijke goederen verkochten ten behoeve der armen; over Martinus van Tours, die zijne priesterlijke kleederen onder de armen uitdeelde; Over den bisschop Exuperus van Toulouse, die het brood fin den wijn van het Avondmaal, in manden en glazen bergde om met de kostbaarder vaten de armen te helpen, terwijl hij zelf honger leed.

Deze heerlijke voorbeelden van de voorgangers der ge­meente werden gevolgd door gemeenteleden, die de liefde van Jezus Christus drong. Toen de Romeinsche wereld ten ondergang neigde, waren er in de aanzienlijkste standen christenen, zoo mannen als vrouwen, die met hun gezinnen in eenvoudigheid leefden, om meer weldaden aan anderen te kunnen bewijzen. Pammachus o. a., die proconsul geweest is, deelde zijn groot fortuin in aalmoezen uit en wilde, dat zijn huis zou beschouwd worden als een Godshuis, dat voor alle armen openstond. Nebridius, de zoon van den bevelhebber der lijfwacht van het Oostersche Keizerrijk en van eene zuster van Theodosius' (des keizers) gemalin, gebruikte zijn positie aan het hof, om de verdrukten te beschermen en schonk zijn inkomen ter hulpe van armen en tot het loskoopen van gevangenen. Petrus de tolgaarder'uit den tijd van Justinianus verzoende de hardvochtigheid, die hij, in de uitoefening van zijn ambt, jegens armen had betoond, door zich ten hunnen behoeve aan een slavenhandelaar te verkoopen. Men zou deze voorbeelden met duizenden kunnen vermenigvuldigen. De aangehaalde zijn genoeg om te bewijzen, wat de Geest van Christus had bewerkt onder hen, die vroeger zelfzuchtige heidenen of werelddienaars geweest, maar nu onderdanen van het koninkrijk Gods, die de barmhartigheid dreef tot liefdebetoon, geworden waren.

Dat alle ellendigen, zonder onderscheid, voorwerpen der Christelijke barmhartigheid moest zijn, sprak voor de geloovigen der eerste eeuwen van zelf. Toch waren er, voor wie dezen eene bijzondere voorliefde hadden. Onder die noemen wij in de eerste plaats de weezen en weduwen. De oude heidenwereld heeft ter nauwemood eenig medelijden gevoeld voor de weduwe, die, van haren man beroofd, haren natuurlijken steun miste, en voor de weezen, die, van hunne ouders verlaten, hulpeloos in het midden der wereld stonden. Maar de gemeente van Christus ontfermde zich vóór alles over hen, omdat zij in zorgvoller omstandigheden verkeerden dan degenen, die met stoffelijke of tijdelijke hulp te helpen waren. Zij moesten, volgens een der voorschriften van dien tijd, geldend in Jezus' kerk, een verheven plaats in den tempel innemen. Weinig voorschriften zijn vaker en dringender herhaald dan die om te zorgen voor weezen en weduwen en zich hunne bescherming aan te trekken. Gedurende den tijd der vervolgingen kwam bij deze algemeene drangreden nog eene bijzondere, en wei deze, dat de man en de ouders den marteldood moediger zouden kunnen dragen, als zij wisten, dat degenen, die zij liefhadden, niet verlaten zouden worden. De geloovigen, die weezen in hunne gezinnen opnamen, werden vermaand ze met hunne eigene kinderen te doen huwen liever dan met andere, opdat zij gemakkelijker een nieuw gezin zouden kunnen vormen. In de eerste plaats werden presbyters en bisschoppen geroepen zich de weduwen en weezen aan te trekken; zij moesten ze onderhouden uit de fondsen der kerk of de opbrengst der collecten. De bisschop zorgde, dat de kinderen, die hunne ouders misten, opgevoed werden in het Christelijke geloof en onderricht in nuttige ambachten, opdat zij eenmaal voor hun levensonderhoud zouden kunnen zorgen of fatsoenlijk trouwen, zonder lang ten laste der kerken te blijven. Hij nam de verdediging op zich van de weduwen en weezen, die vermogend waren; hij beschermde ze of tegen aanmatigingen hunner families of tegen machtige tegenstanders, die hunne rechten trachtten te krenken. „Uw dienst, " zeide Ambrosius tot de geestelijken, „zal schitteren in helderen glans, alsj door uw toedoen een hooggeplaatst man wordt belet een weduwe of wees te verdrukken, als gij doet zien, dat de bevelen van uwen God u meer waard zijn dan de gunst van menschen.”

Om ze te bemoedigen, roept hij hun in herinnering den strijd dien hij zelf met den keizer gehad heeft om het hem toevertrouwde goed van weduwen te verdedigen. De monniken moesten in de kloosters de arme weezen opnemen, ze voeden, ze gratis opvoeden, omdat zij kinderen waren, die allen broederen gemeen waren. „Sinds de vierde eeuw maakt de geschiedenis (dan ook) van vele nieuwe inrichtingen gewag, van afzonderlijke armen-en krankengestichten zoowel in de steden als op het land, gestichten voor weezen, voor vondelingen en vreemdelingen." Bisschop Eleusius van Cyzicus heeft, naar men verhaalt, uit de rumen van heidensche tempels godshuizen voor arme weduwen opgericht. „Was de zorg voor de oprichting zulker gestichten voornamelijk aan de bisschoppen toevertrouwd, velen hunner betoonden zich daartoe zeer gereed, inzonderheid Basilius de Groote, die wel niet de eerste, maar toch de beroemdste daarin, aan anderen een heerlijk voorbeeld gaf en een armenhuis bouwde, dat nog ten tijde van Sozomenus een grooten naam had. In het oosten stonden aan het hoofd van zulke inrichtingen, onder den bisschop, afzonderlijke geestelijken, waarvan althans in een besluit der vaderen te Chalcedon melding gemaakt wordt. Het was gewisselijk dezer taak opzicht te houden en orde, en ook aan de verzorging der zielen te arbeiden." „In de westersche kerk schijnen ten tijde van Hieronymus zulke blijvende werken der Christelijke Uefde niet zelden door gemeenteleden te zijn volbracht. De schrijver althans wist, dat zijn vriend Pammachus een gasthuis voor vreemdelingen had opgericht en Fabiola, eene vrome en deftige vrouw, een ander voor kranken.”

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 4 februari 1900

De Heraut | 4 Pagina's

De kerk van Christus en de armen of ongelukkigen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 4 februari 1900

De Heraut | 4 Pagina's