GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Roman-literatuur.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Roman-literatuur.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

IV.

Het rangschikken van de Roman onder het episch dicht of heldendicht, zal thans onze lezers reeds minder bevreemden. Iets waaraan nog zij toegevoegd, dat het gemeene spreken van „de held qi de heldin van een roman", de heugenis van de innerlijke verwantschap tusschen Heldendicht en Roman zelfs in den burgerkring nog bewaard heeft.

Vat men dan ook eenmaal goed, dat dichten met verdichten saamhangt, en dat een Roman bekend staat als een „verdicht verhaal", waarin een held of heldin de plaats der eere inneemt, dan is reeds hiermede de afstand, van het Heldendicht tot het verdicht verhaal van een held, tot in het onnadenkend spraakgebruik overbrugd.

Toch is deze heugenis in het spraakgebruik ons niet genoeg. De taal geeft uiting aan het gedachte en doorleefde, maar de werkelijke saamhang komt uit het gedachte en doorleefde zelf, en niet uit de taal op.

Keeren we daarom tot de zaak zelve terug, waaruit het Heldendicht opkwam, om het voelbaar te maken, hoe uit diezelfde realiteit later ook de Roman geboren werd.

Gelijk ons bleek, onderstelt het Heldendicht drieërlei. Ten eerste, dat er een machtig stuk leven doorworsteld zij, datin hooge rnate de belangstelling wekt. Ten tweede, dat we zelve buiten staat zijn, dat stuk leven in zijn eenheid, volheid, en rijke beteekenis vast te houden. En ten derde, dat God ons een dichter schenkt, die dieper dan wij zelven dat stuk leven vat, het artistiek in zijn eenheid zet, en het ons uitzingt in het blijvende, duurzame, de tijden trotseerende woord.

Ook bij het Heldendicht is alzoo rijm en maat instrument, niet het wezen der zaak. Aangegrepen middel, geen gekozen doel.

Geeft nu ook de edeler Roman ons deze zelfde drie: i". dat het een stjtk menschelijk leven uitstalt, dat onze belangstelling wekt; 2". dat er sprake is van een stuk leven dat wij zelven niet voor ons hebben en niet voor ons hebben kunnen; en 3'J. dat er een kunstenaar opstaat, die ons dat stuk leven schildert in het woord; — dan springt het in het oog, hoe bij Heldendicht en Roman beide eenzelfde behoefte spreekt, een gelijke taak ondernomen wordt, en een gelijksoortige stof de taak aanwijst, en dat de afwezigheid van rijm en maat bij dé Roman, haar verwantschap met het Heldendicht niet kan teniet doen.

Toch is het hier de plaats, om op die afwezigheid of aanwezigheid van rijm en maat nader licht te doen vallen.

De naam Roman hangt er meê saam.

Roman toch komt van de Lingua Romana. Het is een stuk der verdichting, niet in de deftige, hooge taal, maar in die volkstaal, die men de Romana noemde.

En al kennen wij in onze moedertaal dat verschil tusschen hooge en lage taal niet in de mate der oude Galliërs, als land met koloniën, hebben ook wij toch wel van zulk taalverschil gehoord.

Nog onlangs plaatsten we een stuk van den heer Jansz, van Java, waarin hij ons waarschuwt, om voor den arbeid der zending niet het hoog-]a.vaansch, maar het laag-Javaansch te kiezen, en hij deed ons daarbij gevoelen, waarin het onderscheid tusschen de hooge en de lage taal der Javanen bestond.

Hun hooge taal is de deftige, de plechtige, de fijn-gevondene, de euphemistische, de veredelde taal voor de hooge kringen op Java. Het is de taal, die op een afstand houdt, die het gemeenzame uitsluit, die waakt tegen te gewaagde intimiteit.

Het laag-Javaansch daarentegen is de taal, waarin hart tot hart komt, waarin gelijken elkander naderen kunnen, waarin de gemeen zame omgang uitdrukking vindt.

Dit onderscheid is nu op Java zeer sterk en ver gedreven.

Op Java ontwikkelde zich eertijds een hoog aristocratisch leven. Heerschers en beheerschten leefden op machtigen afstand van elkander, en de heerschers zochten er hun sterkte in, om alle gemeenzaamheid van de zijde der beheerschten af te snijden.

Daarbij kwam, dat de Javaansche aard naar fijnheid van vormen vroeg. Wij, Nederlanders, vooral staan hierin verre bij hen ten achter. Vooral in die residentiën van Java, waar de oude levenstoon zich zuiverder wist te handhaven, is de gratie nog een macht. Wij zijn plomp en vormloos van aanleg, en ons kost het inspanning ons in fijner vormen te bewegen. Zie maar eens wat moeite het ten onzent een gewoon burgerman kost, zich voor korte wijle op audiëntie te voegen naar de fijner vormen van het hofleven. Den gewonen Nederlander gaan die vormen niet dan gedwongen en onnatuurlijk af, en wat aan den edelman ten onzent zulk een voorsprong geeft, is juist dat hem die fijnere vormen als aangeboren en aangeleerd zijn.

Maar anders. dit juist is op Java zoo geheel anders.

De oude, echte, onverbasterde Javaan is racieus in heel zijn optreden, in de beweing van heel zijn lichaam, in de uitstreking van zijn arm, in de wenteling van ijn hand, tot in het plooien van zijn viners. Zelfs onze edelheeren en edelvrouwen zijn bij de Javanen vergeleken stijf.

Is nu de taal de uitdrukking van de persoonlijkheid, dan is het te begrijpen, hoe op Java ook het verschil van de deftige en de gemeenzame taal veel grooter afstand toont dan onder ons.

Ook wij hebben wel een hoog-en een laag-Nederlandsch. We voelen zeer goed dat de taal der Academie, de taal van den kansel en de taal in de kringen onzer edelen, fijner en gekuischter is, dan de taal van de sociëteit en de taal die aan de huistafel in den burgerkring wordt gesproken; rnaar beide hebben zich toch niet als zelfstandige talen ontwikkeld.

Dat is wel zoo op Java, en dat was ook het geval met de volkstaal der Galliërs, de dusgenaamde Lingua Romana, die uit den soldatenkring was opgekomen; en terwijl nu voor edeler dichtsooit steeds de hooge taal uit die tijden gekozen werd, koos men voor het volkslied en voor den volkszang de Romana-taal, en vandaar verkreeg zulk een verdicht verhaal in de volkstaal den naam van Roman.

En wel waren oorspronkelijk ook die Romans nog op maat en met rijm, maar toch hing die overgang van het echte, oude Epos tot de Romance feitelijk reeds met het verschil tusschen wat men poëzie en proza noemt, saâm.

Drieërlei oorzaak werkte hierop in, die ge wel hebt te onderscheiden.

De eerste school hierin, dat het woord vanzelf in maat uitgaat, als het gevoel meer bewogen is en golft; terv/ijl het woord prozaïsch uitkomt, zoo het vrucht is van het beredeneerend denken.

Nu toont alles, hoe veel meer men vroeger uit het gevoel, minder uit het denken leefde, en hoe, met name sinds de Middeleeuwen ten einde liepen, het gevoelsleven in ons gestremd is, en het denkend leven de overhand verkreeg.

Dat verschil kwam zelfs uit in de wijze van spreken. Wij speken houterig, onze vadéren spraken zangerig; iets wat nog in hun proza naklonk. Wie b. v. de taal van onze Confessie ea van onze formulieren voor het Avondmaal enz., vergelijkt met de taal der Dortsche Canones, voelt terstond, wat in die halve eeuw taal en stijl aan zoetvloeiendheid verloren hadden. En wie b.v. ooit een Jood zijn Hebreeuwschen bijbel hoorde lezen, hoorde aanstonds, hoe hij bij dat lezen niet spreekt.J gelijk wij spreken, maar zijn Hebreeuwsch, ook waar het proza is, half zingt. De Hebreeuwsche accenten behouden hier nog de heugenis van.

Hieruit verklaart het zich dan ook, dat uit de Middeneeuwen zoo weinig proza en bijna alles in poëzie tot ons is gekomen, zelfs waar de gemengde vorm uitkwam van het poëtisch proza in het leerdicht bezongen, in kroniek, of in den Rijmbijbel.

Het is uit dien hoofde volkomen natuurlijk, dat oudtijds ook de Roman in maat en rijm uitvloeide, terwijl ze bij ons den gebonden stijl varen liet.

Toch komt hier een tweede oorzaak bij.

Bij het machtige van de realiteit hoort ook de machtige taal. Een epos was kunstproduct van de hoogste orde. Het poëtisch inleven in de overweldigende gebeurtenis, die stoffe voor het Heldendicht zou vormen, spande den geest, bracht het gevoel in de golving van bewondering en verheerlijking ; en de kunst, die het beeld zou scheppen, koos daardoor vanzelf de gebonden taal van maat en rijm.

Het Heldendicht beweegt zich op het terrein van het verhevene, en het verhevene uit zich als vanzelf in maat. De hymme aan God kan geen proza zijn. Wat in het hart rythmisch gevoeld wordt, neemt ook in onze taal vanzelf den rythmischen vorm aan, en wat is maat in het dicht anders, dan juist dat rythmische in de golving van onze gewaarwordingen.

Maar even natuurlijk was het dan ook, dat de Roman, die van dat verheven terrein afdaalt naar de vlakte van ons gewoon menschelijk leven, omdat ze geen golving teweegbracht in het hart van den verdichter, ook in haar taal aan den proza-vorm voorkeur schonk.

Een derde oorzaak kwam hierbij.

Op zich zelf toont toch de historie, dat rijm en maat oudtijds ook gekozen werden bij de uiting van het min-verhevene, tot zelfs bij de kroniek.

Nog een andere oorzaak moet dus hebben medegewerkt, om destijds aan maat en rijm voorkeur te geven; een oorzaak die nu moet weggevallen zijn, en daardoor aan het proza de heerschappij moet hebben bezorgd.

Die andere oorzaak nu ligt daarin, dat wie oudtijds Itdsterde en hoorde, nu leest.

Het lezen was oudtijds het voorrecht van zeer enkelen, en zelfs de edelen op hun sloten en kasteelen lieten een klerk of zanger komen, die hun voorlas of voorzong.

Eerst de drukpers heeft ons van hooren tot lezen gebracht. Kunnen lezen zou oudtijds geen zin noch nut hebben gehad, want men had geen boek, en de handschriften waren zoo peperduur, dat "slechts een zeer enkele zich die kon aanschaffen.

Daarom moest men toen wel zingen op maat, omdat alleen wat maat houdt, zich in het geheugen prent, en uit het geheugen zich voortplant.

Zonder maat en rijm kon de heugenis niet voortleven.

Thans echter werd dat alles zoo heel anders. De drukpers gaf ons boeken. De boeken brachten ons tot lezen. Men leest nu zelf; en den dienst dien eertijds maat en rijm deden, om het gehoorde te bewaren, volbrengt thans het gedrukte boek. We onthouden de dingen niet meer, maar

hebben ze in onze boeken. Men roept niet meer iemand die ons voorleest of voorzingt, maar slaan in de eenzaamheid ons boek op en genieten.

En daar nu de Roman, gelijk wij die kennen, zich niet in de middeleeuwen, maar in den nieuweren tijd ontwikkeld heeft, verviel elke aanleiding voor de Roman, om een vorm van uitdrukking te zoeken, die bij haar wezen niet paste, en zoo is het gekomen, dat terwijl de romance aanvankelijk nog op maat en rijm was, onze tegenwoordige roman dien band heeft afgeworpen, en zich beweegt in het artistieke proza.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 3 februari 1901

De Heraut | 4 Pagina's

Roman-literatuur.

Bekijk de hele uitgave van zondag 3 februari 1901

De Heraut | 4 Pagina's