GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Een nieuw christelijk leven”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Een nieuw christelijk leven”.

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Bij de openbare belijdenis des geloofs wordt niet alleen onderzoek gedaan naar het geloof, maar ook een ^^/ö/ife afgevraagd. Al is er geen bepaald formulier voor dtze belofte voorgeschreven, omdat de vorm verschillend kan zijn naar gelang van plaats en omstandigheden, toch heeft onze Kerk wel uitgesproken wat-de hoofdinhoud deiser belofte moet wezen. Drie zaken treden daarbij op den voorgrond; vooreerst of men belooft bij de leer der Kerk te zulien volharden; ten tweede of men belooft de wereld te zullen verzaken en een nieuw christelijk leven te zullen leiden; en ten derde of men, v/anneer men in leer of leven zich kwam te misgaan, zich gewillig onderwerpen zal aan de Christelijke bestraffing. Alleen wie bereid is deze drie beloften af te leggen, kan tot de volie gemeenschap der Kerk en tot het Heilig Avondmaal worden toegelaten.

Laten we het geloof en de tucht thans rusten, om alleen te letten op het Christelijk leven, dan springt het in het oog, waarom da Kerk deze belofte eischen moet. Naar luid van onzen Heidelbergschen Catechismus moet de Kerkeraad allen, die onder den Christelijken naam een onchristelijk leven voeren, door het verbieden der Sacramenten uit de gemeente sluiten. Dat is de sleutelmacht, die God. de Heere aan de ambtsdragers gaf. En waar de Kerkeraad uit de gemeente bannen moet al wie een onchristelijk leven leidt, daar mag de Kerkeraad ook niemand tot de gemeente toelaten, die niet belooft de wereld te verzaken en een christelijk leven te zullen leiden. De belijdenis van het geloof is niet voldoende; de belofte van een christelijk leven moet er bij Want een waar christelijk geloof is zonder een christelijk leven ondenkbaar. Daarom moet bij de belijdenis des geloofs ook deze belofte worden afgelegd. De vraag blijft echter over, wat onder een Christelijkltvsa te verstaan is? Natuurlijk kan hieronder niet alleen verstaan worden een uitwendig eerbaar leven, waarbij men zich niet aan moord, diefstal, hoererij enz. schuldig maakt, want er zijn in de wereld menschen genoeg, die geen christenen zijn en die toch aan zulke grove zonden zich niet schuldig maken. Een christelijk leven omvat zeer zeker ook de tweede tafel der wet, maar, en daarin ligt het verschil met de moraal der wereld, de hoofdnadruk valt hier op de eerste tafel der wet, op die geboden, die zich richten op den dienst van God den Heere.

Met nadruk wijzen we hier op de Wet des Heeren, want een Christen kent voor zijn leven geen anderen regel dan de Wet Gods. Goede werken, zegt onze Catechismus, zijn die werken, „die uit een waar geloof, naar de Wet Gods, alleen Hem tot eere geschieden en niet die op ons goeddunken of op menschen-inzettingen gegrond zijn". Omgekeerd is al wat niet naar de Wet Gods is, ook al heeft het een uiterlijken schijn van vroomheid, zonde. De Apostel Johannes teekent daarom het wezen der zonde wel het diepst wanneer hij zegt, dat de zonde anomia is, d. w. z. een zich niet storen aan, een ingaan tegen de Wet Gods. Oaze Hóllandsche taal heeft hiervoor niet één woord en onze Statenoverzetters hebben daarom het woord anomia vertaald door ongerechtigheid; maar eigenlijk is deze vertaling toch niet juist, ze geeft den inhoud van het oorspronkelijk woord niet ten volle weer. De Duitsche taal is in dat opdcht gelukkiger; want zij bezit hiervoor het woord Gesetzwidrigkeit; wij kunnen het alleen door omschrijving weergeven: datgene wat niet met de wet overeenstemt, wat tegen de wet Gods ingaat, wat de wet d, op zij schuiven wil. En het ware christelijke leven bestaat nu juist daarin, dat men de Wet Gods eerbiedigt en naar die Wet wandelen wil. Onchristelijk daarentegen is elk leven, dat tegen de Wet Gods ingaat en naar Gods gebod niet luisteren wil.

Is de Wet Gods dus de eenige regel voor het Christelijk leven, dan dient hierbij in het oog gehouden, dat de wet, wat haar hoofdinhoud betreft, wel kort is saamgevat in de tien geboden, die God de Heere op Sinai aan Israel gaf, maar dat deze geboden in haar vollen en rijken zin toch alleen verstaan kunnen worden, wanneer heel de openbaring, die God in Zijn Woord gaf, daarbij wordt genomen. Er is een joodsche opvatting van de wet, die alleen met het Oude Testament rekent en in de scholen der Rabbijnen beoefend werd. En er is een christelijke opvatting van de wet, die rekent ook met het Nieuwe Testament, en door de Christelijke Kerk is beleden. Een christelijk leven is daarom zulk een leven naar de Wet Gods, gelijk die Wet door de Christelijke Kerk is uitgelegd onverklaard.

Het onderscheid tusschen die Joodsche ea Christelijke opvatting van de Wet komt met name uit bij het Sabbathsgebod. Voor den Jood is de hoofdzaak in dit gebod het verbod om op den Sabbathdag te werken ;

daarom pijnigt hij z'ch af inct allerlei conscientievragen, welke arbeid op den Sabbath geoorloofd is en welke niet. Gesteld dat de Joodsche Synagoge een Catechismus had uitgegeven, dan zou bij de uitlegging van het vierde gebod op dat niet werken alls nadruk zijn gelegd. Maar de Chri.ste-Ijke Kerk heeft terecht geoordeeld, dat deze strenge onderhouding van de Sabbathsrust iiet Joodsche volk bijzonderlijk was opgelegd", en ons niet meer gold. De hoofdnadruk bij dit gebod njoet vallen niet op het lichamelijke rusten, maar op den geestelijken inhoud van dit gebod. Die geestelijke inhoud nu bestaat daarin, dat God de Heere wil, dat er op den rustdag een samenkomst zijner gemeente zal plaats vinden, waar naar zijn inzetting het Woord Gods zal verkondigd worden, de Sacramenten zullen worden bediend, gebeden en lofzangen zullen worden opgezonden en een inzameling zal v/orden gehouden voor de armen. Zeer zeker eischt God de Heere in dit gebod dus ook van ons, christenen, dat er in de week een bepaalde rustdag zal wezen. Wie dien rustdag in een werkdag verandert, gaat tegen het gebod Gods in. Maar dat rusten is toch slechts een zeer klein deel van het Sabbathsgebod; het is geen doel, maar slechts een middel, om tot de ware Sabbathsviering te komen. En de Sabbathsviering bestaat in den openbaren dienst Gods, die in het midden van zijn gemeente plaats vindt. Vandaar dat onze Heidelbergsche Catechismus op de vraag, welke verplichtingen uit dit gebod voor een Christenmensch voortvloeien, terecht antwoordt : niet dat ik op den Sabbath niet werken mag, maar „dat ik op den Sabbath, dat is op den Rustdag, tot de gemeente Gods naarstiglijk kome, om Gods Woord te kearen, de Sacramenten te gebruiken, God den Heere openlijk aan te roepen en den armen Christelijke handreiking te doen". Dat is de christelijke opvatting van het Sabbathsgebod en daaraan moet dus hel christelijke leven beantwoorden.

Onchristelijk is het daarom, wanneer men op den Rustdag, in plaats van de saamkomsten der gemeente te bezoeken, thuis blijft, ook al brengt men dien dag in ledigheid door. Onchristelijk, wanneer merf in de publieke gebeden en lofzangen der gemeente niet deelt. Onchristelijk, wanneer men v/eigert christelijke handreiking aan de armen te doen. Dat alles is een ontheiliging van den Sabbath, veel erger^dan wanneer mee op den Rustdag een of ander werk verricht, waarvan de geoorloofdheid quaestieus is. Kn zoo is het ook onchristelijk, wanneer men de door God ingestelde Sacramenten niet gebruikt. Want God de Heere heeft deze Sacramenten niet ingesteld om het nu a.^n den mensch over te laten, of hij van die Sacramenten gebruik wil maken of niet, maar Hij heeft gelast dit te doen. Bij den doop heeft Christus gezegd: Gaat heen, onderwijst alle volken hen doopende. En bij het Avondmaal sprak Hij tot zijn discipelen en in hen tot heel zijn Kerk: Doet dat tot mijne gedachtenis. Er is hier een zeer steliig^^^öii; een gebod dat Christus aan Zijne gemeente gegeven heeft. En dat gebod neemt onze Catechismus nu terecht als een onderdeal bij het vierde gebod op omdat het betrekking heeft op den eeredienst des Heeren. Want nieuwe geboden naasi de Wet des Heeren heeft Christus niet gegeven, gelijk de Socinianen willen; de geboden van Christus zijn niets anders dan een nadere toepassing en verklaring van de onveranderlijke en eeuwige wet, die God aan zijn volk gaf.

Zelfs blijkt, hoe bij alle verschil in bedeeling, het Oude-en Niéuwe-Testament toch in den grond één zijn ook bij dit vraagstuk. Ook voor Israël heeft God de Heere sacramenten ingesteld, nl. besnijdenis en pascha, die met doop en avondmaal overeenkomen. De besnijdenis verzegelt evenals de doop de inlijving in het verbond der genade; en de paaschmaaltijd met het lam, dat geslacht v/ordt, is evenals het Avondmaal een heenwijzing naar het eenige slachtoffsr, dat aan het kruis gebracht is, om ons te verlossen uit het diensthuis der zonde. Ook bij Israël nu was het gebruik der sacramenten volstrekt niet aan de willekeur van het volk overgelaten. Integendeel, God de Heere dreigde zeer zware straffen tegen ieder, die deze sscramenten naliet, omdat daaruit een verachting sprak van het verbond Zijner genade, dat Hij met Israël had opgericht. Wie niet besnaden werd, „dezelve ziel zal uitgeroeid worden uit hare volken, dewijl hij mijn urbond gebroken heeft" (Gen. 17 : 14). En evenzoo: als een man, die rein is en op den weg niet is, nalaten zal het pascha te houden, zoo zal diezelve ziel uit hare volken uitgeroeid worden, want hij heeft de offerande des Heere op den gezettea tijd niet geofferd, diezelve man zal ztjne zonde dragen" (Num. 9:13). Nu moet hierbij zeker rekening worden gehouden met het feit, dat het verbond met Israël als volk was opgericht eo dat God als Israels Koning ongehoorzaamheid van zijn volk met den dood straffen kon. Maar al is het volksverbond weggevallen, en al heeft de Overheid thans geen roeping meer om overtreders van dit gebod met den dood te straffen, toch Blijft ook voor ons gelden, dat de gemeente geroepen is om de sacramenten te gebruiken, die God heeft ingesteld, en dat wie deze sicramenten niet gebruikt, daarmede het verbond Gods breekt en den toorn des Heeren op zich laadt.

In wettischen zin vatten we dit niet op. Zelfs onder Israel was wie toevallig levitisch onrein was, of zich op reis bevond, verontschuldigd, als hij het Pascha niet hield. *••}, onder het Nieuwe Testament, waar de IJfijheid van Gods kind grooter is, omdat «^t tuchtmeesterschap der Wet ophield, ''"jft het ten deele a: an de eigea conscientie overgelaten, of men bij de Avondmaalsviering zil toetreden of niet. Er kunnen °n> standigheden zijn, die alleen aan Goden de ziel bekend zijn, waarom bij een bepaalde gelegenheid het Avondmaal niet door ons gebruikt kan worden. Maar dat is een uitzondering en heeft niets te maken met het gebruik van sommigen om stelselmatig het Avondmaal te verzuimen. Want in dat stelselmatig verzuimen van het Avondmaal ligt een verbreken van het Verbond der genade, een niet gehoorzaam willen zgn aan het bevel Gods. En wie zoo handelt, leidt geen christelijk, maar een onchristelijk leven.

Zoo voert ook deze onderzoeking van de belofte, die men bij de belijdenis des geloofs aflegt, ons tot dezelfde gevolgtrekking, dat wie niet van zins is ten Avondmaal te gaan, ook geen belijdenis des geloofs kan afleggen. Een belofte voor het aangezicht des Heeren ten aanhoore van heel de gemeente, staat met den eed gelijk. En wanneer deze belofte nu inhoudt, dat ik christelijk zal leven en dat Christelijk leven het gebruik der Sacramenten élscht, dan leg ik een valsche belofte af en maak ik mij schuldig aan meineed, wanneer ik niet van plan ben aan den eisch van het Christelijk leven te voldoen. Zeker, wie onwaardiglijk eet en drinkt, die eet en drinkt zich zelf een oordeel. Maar meent men dan, dat wie een belofte voor God en Zijn gemeente aflegt, en toch niet van zins is die belofte te houden, geen oordeel over zijn ziel haalt?

En niet minder schuldig staat een Kerkeraad, die zulk een onware belofte toelaat en in de hand werkt. Het gaat niet aan om te zeggen: gij moogt toezien, wat ge doet, ik wasch mijn handen in onschuld. Want de ambtsdragers zullen eenmaal rekenschap voor God moeten geven van het bloed der zielen, die hun zijn toebetrouwd. Wel een zeer ernstige verantwoordelijkheid rust daarom op den Kerkeraad, die zulk een belofte afneemt en op grond van die belofte den toegang tot het Avoncfraaal openstelt, wanneer hij iiiet vooraf gewaarschuwd heeft, wat die belofte inhoudt. En nog veel zwaarder wordt de schud, wanneer de Kerkeraad toch die belofte afneemt, ook al weet hij van te voren zeker, dat de betrokkene die belofte niet wil houden. Maar het allerzwaarst wordt die schuld, als de ambtsdragers zelf aan deze jonge leden den raad geven om, trots die belofte, niet ten Avondmaal te gaan, want daardoor worden ze zelf medeplichtig aan dtze schrikkelijke zonde.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 4 april 1909

De Heraut | 4 Pagina's

„Een nieuw christelijk leven”.

Bekijk de hele uitgave van zondag 4 april 1909

De Heraut | 4 Pagina's