GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Eenmoediglijk”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Eenmoediglijk”.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Zoo vergaderden zij zich samen, om tegen Jozua en tegen Israël te krijgen, eenmoediglijk. Jozua 9 : 2.

„Eenmoedig” is een mooi oud woord, dat in onDtuik kwam, maar in onze Statenoverzetting nog bewaard bleef. Men kan eensgezind, men kan eenswillend, men kan eensdenkend, men kan éen van zin zijn en eenparig optreden, en dat toch nog die nauwste aaneensluiting die in de eenmoedigheid ligt, ontbreekt.

Rijk is onze taal in woorden, die evenzoo zijn gevormd. Er is niet alleen blijmoedig, zachtmoedig, hoogmoedig, zwaarmoedig, mismoedig, lankmoedig, maar ook weemoedig,

weifelmoedig, twijfelmoedig, vrijmoedig en zooveel meer, en dit zijn alle woorden, die dieper dan 't zinnen, verder dan 't denken en willen gaan, en uitdrukking willen geven aan iets, dat opwelt uit het verborgene van ons wezen. We voelen dit evenzoo, als er sprake is van gemoedelijk of moedwillig. Het wijst alles terug op een stil en rustig uitademen van ons innerlijk wezen, zonder dat opzet in 't spel is of toeleg, uit ons denken en willen opwerkend, er in meespreekt. Ons gemoed is nog iets anders dan ons hart. Achter wat uit ons hart opkomt, zit veel meer stuwkracht. Ons gemoed daarent^en is, hetgeen ons wezen doet spreken, als bet zich overgeeft aan zijn natuurlijke opwelling en deze ongestoord laat werken.

Eenmoediglijk als broeders handelen beduidt daarom, dat ongedwongen en vanzelf in aller innerlijk leven dezelfde snaar trilt, dezelfde toon wordt aangeslagen, eenzelfde gewaarwording doorleefd wordt, en dat men ook éen in zijn handelen en belijden is, niet doordat men het zoo afspreekt of kunstmatig regelde, maar omdat eenzelfde ritseling in aller wezen leidde tot eenzelfde uitwerking. Eenmoedig beduidt, dat het is of allen saam slechts éen gemoed hebben; dat alle verschil tusschen hetgeen in het gemoed des éenen en in het gemoed des anderen omgaat, wegvalt; dat de velen als in één samenvloeien; en het ten slotte is of in de gezamenlijke broeders en zusters niet anders zich roert, beweegt en uit dan de actie van het Lichaam van Christus.

Nu kan die eenmoedigheid uiteraard tweeërle wortel hebben, óf liefde öf haat. Als onze Statenoverzetting het in Joz. 9 : 2 bezigt, is haat als motief bedoeld. Het was de vijand van Isrsël, die door éen doodelijken haat bezield, saam kwam aanstormen, om het leger van Jozua over hoop te loopen. £n nog steeds kan men zeggen, dat de zaak des Heeren steeds aan den eenmoedigen ^t; »/van al wie tege God zich stelt, is overgegeven. Uit alle landen, onder alle volken, in alle kringen, in wat eeuw ge ze ook raadpleegt, vindt ge altoos en overal die vanzelf heid, die spontane actie die tegen Gods volk opkomt, zoodra dit motief van den haat werken gaat. Daarbij mogen soms kleine verschillen opduiken, maar die bezweert men lichtelijk. Het komt al op uit één met haat bezwangtrde atmosfeer, die vonken vuurt zoodra ge er slechts even meê in aanraking komt.

Het is er mee als met een te hooploopende schare. Die kan uit twee-, driehonderd personen bestaan, en toch loopt ze in 't wild en holt voort als één massa, als één menschenklomp, die door één motief wordt voortbewogen en voortgestuwd. Het is of ge niet die vele menschen, m^ar slechts één massalen mensch met honderd koppen zaagt opdringen. Ze spraken nieti af, ce beredeneerden niets, ze vormden geen plan. Alleen maar, er gebeurde iets, men^hoorde een geroep, men ving een klank op, die allen gelijkelijk aandeed en aangreep. En nu is er door die gelijke aandrang en gewaarwording, die zich van den één op den ander voortplant, door die onmiddellijke gewaarwording, iets in aller ziel ea zin aangeraakt, dat heel den hoop, heel de groep met schier onweerstaanbare kracht voortdringt en voortstuwt, en tot het ontzettendste, ook tot den ontzettendsten gruwel kan doen overslaan. Tegen zulk een aanstuwenden volkshoop is Echier geen politie gewapend.

Doch is dit alzoo ten kwade, ge zoudt dan voor 't minst wanen, dat gelijke, ja nog veel sterker eenmoedigheid ook zou zijn waar te nemen bij hen die '/ goede beoogen, of ahhans bij hen, die elkander als broeders in Christus begroeten. Ge zoudt zoo zeggen: Zoo er ergens eenheid van ziel en zinnen |kon werken, dan wel hier. Vanzelf komt u de psalm weer op de lippec: „Ai, ziet, hoe goed, hoe lieflijk is 't als zonen van 't zelfde huis als broeders samenwonen, daar 't lietdevuur niet wordt gedoofd". Wat eens de heidenen in de Christenen roemdenn „Ziet, hoe lief ze elkander hebben, " klinkt ons als heilig: levenspoëzie in 't oor. Het alomvattend beeld van het ééne Lichaam van Christus, waarin scMer al wat ten leven kwam, als levende leden zij a ingelijfd. Het vermaan van profetie en psalmodie, om toch één in 't geloof te staan. En dan de voetwasscbing der discipelen door onzen Heiland, als om het in een nooit te vergeten tafereel te toonen, hoe de teedere eenheid niet uit 't heerschen opkomt, maar in het dienen haar wortel bezit. Het moest, als 't wel was, immers al wat waarachtiglijk uit God geboren is, als ranken van eenzelfden wijnstok, als takken van eenzelfden stam in levende organische eenheid saamverbinden, en zoo ooit en zoo ergens, dan z moest wel op het Christenvolk die watme, rijke, verhevene gedachte van de eenmoedigheid vans toepassing zijn.

En toch, hoe stelt de droeve ervaring u op dit punt te leur. Ge vindt de Christenheid in een eindelooze verscheidenheid van kerken en secten gedeeld. Tusschen die kerken ontbreekt meest alle saamnerking en bestaat veelal zelfs een jaloerschheid die scheidt en deelt, zoo niet in felle vinnigheid tegenover elkaar stelt. Én volstrekt niet alleen onder de kerken van Cbristus ontbreekt die eenmoedigheid. Veeleer stuit ge er op in eiken kring van actie. Het verdriet u in elk dorp en in elke stad, het grieft u tot zelfs in het werk dat door ieder op eigen wijze voor de zaak des Heeren 'wordt ondernomen. En het uit zich niet zelden tot in het giftige woord en in een als heiden en tollenaar tegenover elkaar staan, waar ge op eenheid van zin hadt gerekend, en eenmoedigen zin hadt verwacht.

Dit onderscheid nu, die eenmoedigheid in de vijandschap tegen Gods volk, en dit gemis aan eenmoedigheid onder 's Heeren getrouwen, toont wel, hoeveel machtiger de kracht van den haat, dan de mogendheid van de liefde is. Het beschaamt u als ge 't indenkt, en 't kan u doen schreien van weemoed des harten, als ge na gaat hoe 't bijna alle eeuwen door zoo geweest IS, en, helaas, nog steeds zoo bleef.

Waaruit verklaart zich dit ? Zeker voor een goed deel uit allerlei zondige oprispingen in het gemoed. Veel, veel te spoedig beelden de belijders des Heeren zich in, dat ze de splijtzwam van de zonde in het eigen hart radicaal, met wortel en tak, hebben uitgesneden. Het eigen ik spreekt nog veel te veel mee. Eerzucht sluipt in, waar ootmoed aller hart moet vervullen. Naijver werkt op, waar de regel moest heerschen, dat alleen wie de minste wil zijn, de meeste is. Dit deelt wat één moest wezen. En is eenmaal de vonk uitgeschoten, dan brandt het vuur van twist en tweedracht zoo licht laaie op.

En toch, al rekenen we hiermee in de eerste plaats, toch ligt hierin niet de eenigste oorzaak. Een andere, niet minder gedurig merkbare oorzaak ligt in heel iets anders, en wel in den ernst waarmee men over en weer voor het Heilige acht te moeten opkomen. Dan ziet de één het karakter van dat heilige anders in dan de ander, en juist in het heilige voelt hij S n m d d v niet te mogen toegeven. Om Gods wil komt men dan tegenover elkander te staan. Men staat in de overtuiging, dat de broeder, tegen wien men de hand opheft, aan het heilige tekort doet, of althans het heilige op hoogst averechtsche manier poogt te verdedigen. En dan is het voor de zaak des Heeren dat de één tegen den ander optreedt.

En de grondoorzaak nu van deze beide oorzaken waarin ligt ze anders, dan dat het in het gemoed van den één en in het gemoed van den ander niet tot eenzelfde wezen is gekomen? Waarin anders dan hierin, dat het nieuwe leven, dat beiden deelachtig zijn, in beider hart zich niet op dezelfde wijze openbaart, en dat het innerlijk wezen in den één door het nieuwe leven anders bewerkt is, dan in het gemoed van den ander? £n dit verschil nu tusschen de openbaring van het nieuwe leven in den één en in den ander, waarin vindt het anders zijn oorzaak, dan daarin, dat beide op dat nieuwe leven te weinig letten, er te spoedig mee voldaan zijn, er niet genoeg op uitzijn om het te verdiepen, het te verwerkelijken, het te heiligen, zoodat men meent er reeds te zijn, als het nauwlijks even begon, en nu, wanende in zijn eigen gemoed gereed te zijn, al zijn krachten saamtrekt in de uiting, in de openbaring, in het getuigen, in het belijden en in het laten werken van dat nieuwe leven, zonder zich gestadig af te vragen, of dat nieuwe leven zelf gelieel ons gemoed reeds innam, i omzette en beheerschte?

Men waant te spoedig er te zijn. Van de geboorte uit God acht men zich over en weer verzekerd, en die geboorte is er ook. Maar men vergeet, dat wie geboren werd, niet in de gestalte van den pas> geborene kan of mag blijven, maar bestemd en geroepen is om te groeien, om zich uit te zetten, en zich te ontplooien. n Men leeft te veel naar buiten, en te weinig naar binnen, en juist daardoor komt 't in het gemoed zelf niet tot die waarachtige eenheid, waar toch de hemelsche kracht der liefde haar bron in moet vinden.

Vandaar, dat men met zich scherp over en weer tegenover elkander te stellen, nooit een stap verder komt, en dat bet eigenheid van de kracht der liefde, die alleen eenheid waarborgt, onder de Christenheid niet kan opbloeien, zoo niet een ieder in zichzelf afdaalt tot in den ondergrond van zijn denken en willen, niet zijn gemoed opzoekt, en dit gemoed niet zoolang opklaart en zui'/ert, tot het nieuwe leven er den grondtoon in kan aangeven., En zoo eerst kan uit de eenheid van het gemoed die waarachtige eenmoedigheid geboren worden, die alleen aller gemeenschappelijke verweerkracht tegenover de wereld kan zijn.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 29 januari 1911

De Heraut | 4 Pagina's

„Eenmoediglijk”.

Bekijk de hele uitgave van zondag 29 januari 1911

De Heraut | 4 Pagina's