GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Het feit, dat Ds. van der Pol

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het feit, dat Ds. van der Pol

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het feit, dat Ds. van der Pol te Benthuizen zijn ontslag heeft gevraagd als predikant in de Hervormde Kerk aldaar, met het doel bij de Gereformeerde Kerken zich aan te sluiten, heeft de aandacht getrokken. Zelfs werden In de pers allerlei, ten deele zelfs onjuiste, berichten verspreid omtrent de oorzaken, die tot dit conflict aanleiding hadden gegeven. Het is ons daarom aangenaam een schrijven van Ds. v. d. Pol zelf te kunnen plaatsen, waarin hij de noodige inlichtingen geeft over de motieven voor zijn besluit. Het luidt aldus:

Geachte Redactie!

Vergun mij eenige plaatsruimte in uw blad, om mijn uittreden uit de Ned. Herv. Kerk toe te lichten. Het is mij toch onmogelijk de vele vragen, die mij daaromtrent schriftelijk werden gedaan, ieder afzonderlijk te beantwoorden. Ik kan beter verwijzen naar het nummer van uw blad.

Mijn ontslagaanvraag heb ik voor den kerkeraad met 3 punten gemotiveerd.

Mijn eerste reden ligt in de belijdenisquaestie, die aar ik in mijne gemeente heb gehad.

Men was hier gewoon, zich te laten aannemen op een enkel verstandelijke belijdenis, waarbij het hart slechts in zooverre gemoeid werd, dat de belijder des zins en willens was te streven naar hetgeen hem voor zijn hart ontbrak. Het geloof, waarvan men belijdenis deed, bestond dus alleen „uit een stellig weten of kennis, waardoor men alles voor waarachtig houdt, dat ons God in Zijn Woord geopenbaard heeft, " maar het 2 de gedeelte, waaruit een waar geloof moet bestaan, volgens den Heidelbergscben Catechismus (vraag 21), ontbrak. Men wilde geen belijdenis doen van een vast vertrouwen, door den Heiligen Geest gewerkt in het harte; men wilde niet verklaren, dat niet alleen anderen, maar ook bun vergeving der zonden, eeuwige gerechtigheid en zaligheid van God geschonken was.

Ik heb toen gewezen op het verband tusschen belijdenis en avondmaal. Hoe de. raad der kerk door het bewijs van lidmaatschap uit te reiken tevens, voor zoover het aan hem te beoordeelen staat, een bewijs gat voor vrijen toegang tot de tafel des Heeren. Dat de kerketaad dus op grond van vraag 81 en 82 van den Heidelbergscben Catechismus van den belijder vorderde de vereischten, die in deze vragen voor den ayondmaalganger worden gesteld. Niet om zich een beoordeelen van het hart aan te matigen. De Heere alleen oordeelt over wat er schuiit in het diepst van de ziel; daartoe is een msESch en dus ook de ambtsdrager in de kerk onbekwaam. Maar de keikeraad moet eischen de belijdenis Van den mond. In dezen verlangde ik dan ook niets meer, maar ook niets minder, dan eene belijdenis met den mond van de aannemelisgen, dat zij die vereischten voor een avondmaalganger bezaten. Wildeo zij hierbij huichelen, dat moesten ze dan maar verantwoorden voor den Kenner des harten.

Om nu de ontheiliging van het Verbond, voor zoover dit aan mij stond, te verhinderen, heb ik toen de belijdenisvragen eenigszins anders gesteld, dan de formulier vragen in de Ned. Herv. Kerk aangeven. Ik had daartoe op grond van de reglementen bet recht. Ook bij deze wijziging "heb ik mij aan de leer der vaderen gehouden.

En waar nu de eerste vraag, die den belijder gesteld wordt in de Ned. Herv. Kerk, luidt:

„In tegenwoordigheid van God en van Zijne gemeente vraag ik u:

Belijdt gij te gelooven in God den Vader, den Almachtigen Schepper des hemels en dei aarde en in Jems Christus, Zijnen eeniggeboien Zoon, on«en Heere en in den Heiligen Geest ? " zoo heb ik, dè vragen 26, 34 en 53 van den Heidelbergscben Catechismus tot grondslag nemende, van mijne catecbisanten geëischt, dat zij zouden verklaren dat „de eeuwige Vader onzes Heeren Jezus Caristus, om Zijns Zoons wille ook hun God en hun Vader was; dat „onze Heere" ook hen gekocht had met Zijn dierbaar bloed; dat de Heilige Geest ook hun gegeven was.

Dit konden en daarom wilden zij dit gelukkig ook niet. Zij wilden zich echter aan de uitlegging van onzen Catechismus niet storen; zijn toen gegaan naar den kerkeraad van eene naburige gemeente. Daar zijn ze toen aangenomen op de formuliervragen, die ze nu hebben uitgelegd naar hun zin. Zoo kwam de vraag aan onzen kerkeraad om deze lidma; ten in te schrijren. Hiertoe vond ik geen vrijmoedigheid. Daarop heeft de dienstdoende ouderling op eene vergadering van den kerkeraad, uitgeschreven door het classicaal bestuur, onder bijzijn van twee leden van dit bestuur, deze lidmaten geboekt.

Zoo is het mij duidelijk geworden:

No. I. dat de kerkeraad van eene andere gemeente heerschappij kon voeren over onze gemeente, om ons eens te komen vertellen, wie wij in onze gemeente als lidmaten badden te erkennen en behoorden toe te laten tot de tafel des Heeren.

No. 2. dat door deze dingen het sacrament van het H. Avondmaal niet meer kon worden bediend naar de instelling van Cbristus; onze kerkeraad toch kan die aangenomen personen nu niet meer weren, tenzij — en hiermee kom ik tot het zde motief van mijn uittreden — op hen wordt toegepast de sleutelmacht, in het bijzonder de 2de sleutel: de Christelijke ban.

In de 8sste vraag van den Catechismus staat het overeenkomstig Gods Woord duidelijk uitgedrukt, dat dsze sleutelmacht berust bij de „gemeente of degenen, die van de gemeente daartoe verordineerd zijn, " n.l. de kerkeraad.

Hiermede wil ik natuurlijk niet beweren, dat er van eene beslissing van den kerkeraad, in zake opsicht en tucht, geen hooger beroep moet zijn bij eene vergadering van ambtsdragers met meer cumulatieve macht: classicale vergadering of synode, maar houd ik staande, dat zulke vergaderingen nooit eenige beroo vende macht ten opzichte van den raad der plaatselijke gemeente bezitten; dat m. a. w. de opzieners der gemeente ten opzichte van de sleutelmacht in de eerste plaais verantwoor delijk zijn aan God en eerst daarna, in de tweede plaats verantwoording verschuldigd zijn aan eenige kerkelijke vergadering. Dat dus bij geschil tusschen kerkeraad en classicale vergadering over de toepassing van een tuchtmiddel, de kerkeraad zich mag onderwerpen alleen dan, wanneer hij daardoor in zijn geweten niet wordt bezwaard of volgens zijn ernstige overtuiging zou moeten handelen in strijd met des Konings gebod. Geen kerkelijke vergaderieg noch bestuur, maar de opzieners der gemeente, zijn verantwoordelijk aan den Koning der kerk.

In mijn gemeente schuift de kerkeraad de verantwoordelijkheid van zich af op classicaal en provinciaal bestuur. Ik heb geen vrijmoedigheid meer, hier langer aan mede te werken.

Mijn derde motief raakt het kerkelijk ver band. Onze gemeente houdt verband met na-j burige kerken, die openlijk den Zoon van God \ loochenen. Dit verband wordt erkend door hetj aannemen van attestaties van overkomende lidmaten en door het laten optreden van mo-l derne predikanten tijdens vacature in onze gemeente. Terwijl men dan de fout begaat, dit verband te loochenen, wanneer er in vaca-1 tuurbeurt, dus krachtens het kerkverband, eeni modern predikant den dienst vervult; èn kerkeraad èa gemeente blijven dan grootendeels tehuis. Dit nu is dubbelhartig. Erken! het verband, maar heb dan ook den moed om dit altijd en overal te doen, en blijf dus bij loo'n prediking niet thuis; of erken het verband niet, maar snijdt het dan ook volkomen door. „We kunnen dit niet, " is mij al zoo dikwijls geantwoord. Maar waarom toch niet? Hangt dan het bestaan van de gemeente des Heeren, van Christus' kerk, aan staatsgeld en kerkelijke eigendommen, die men ons bij bandbreuk zou afnemen, öf aan des Koaing's uitspraak: „De poorten der hel zullen mijne 'gemeente niet overweldigen? " Zijn we dan met kergebouw en rijkïtractement ook onzen Heere kwijt?

Och, mocht het eens wat meer worden verstaan, wat Christus ons leert, dat de tijd nu reeds eeuwen gekomen is, dat men niet meer op dezen of genen berg, in dit of dat kerk gebouw, den Vader bij uitsluiting kan aanbid des, maar dat die Hem aanbidden dit moeten doen in geest en in waarheid. Die gemeente, waarin het Woord des Heeren blijft, d. i. waarin Zijne geboden worden onderhouden en gevolgd ook op kerkelijk gebied, van zoo'n gemeente scheidt de _ Christus niet, ook al scheidt die gemeente zich af van het synodaal verband. Blijf in Mij, en Ik zal in u blijven. (Joh. 15 : 4).

Onze vadeten zijn toch ook geen stichters van nieuwe kerken, maar VsMiervormers geweest, toen zij het verband met paus en concilie verbraken.

En hiermede meen ik voldoende de vragen beantwoord te hebben, die van verschillende zijden mij werden gesteld.

Men vroeg mij hoe mijn hart gesteld is onder deze daad. Zoekt men er eerzucht achter of een Farizeërshoogmoed, dan wijs ik die beschuldiging beslist terug; doch wil het volmondig belijden dat, als bij velen, ook bij rcij het hoofd zooveel verder reeds is dan het hart; dat vóór den beslissenden stap zoo dikwijls vrees voor de toekomst mij beving. Maar waar ik klaar en duidelijk zag des Heeren geopenbaarden wil, wilde ik alleen zien in dit gebod, blind voor de uitkomst, vragende aan Hem, Die zoo meestal doet boven bidden en boven denken, om ook mij maar weer te schenken vrede en rust in het hart en vertrouwen op Hem, die als de Hemelsche Vader weet, alles wat ook ik behoef.

U geachte redactie, dankend voor de plaatsing, Hoogachtend,

Benthuizen.

Dit schrijven, dat door zijn ernstige» en waardigen toon sympathiek aandoet, toont zeker, dat Ds. van der Pol een open oog heeft voor de verkeerde toestanden in de Hervormde Kerk en uit oprechte overtuiging tot dezen stap is gekomen. Hij heeft een ernstige poging gewaagd om de zoogenaamde aanneming tot lidmaten van de jeugdige leden der Kerk, die belijdenis des geloofs wilden afleggen, meer tot een daad des harten te maken; en toen door de Kerkbesturen deze poging verijdeld werd en rfjn Kerkeraad geen moed genoeg bleek te bezitten om bij het eenmaal genomen besluit te volharden, heeft hij zijn ambt neergelegd in een Kerk, waar hij meende dat ambt niet langer naar de inspraak zijner conscientie te kunnen waarnemen.

Maar hoeveel bewondering we ook voelen voor den zedelij ken ernst, die uit deze daad spreekt, en hoezeer we van harte hopen, dat hij straks uit onze Gereformeerde Kerken een nieuwe roeping zal ontvangen, toch zij naar aanleiding van dit schrijven een dubbele opmerking ons veroorloofd, die niet als onvrJendelqke critiek is bedoeld, maar wel om tot meerdere helderheid te komen.

In de eerste plaats, wat de aannemingsquaestie betreft, zijn we het van harte met Us. van der Pol eens, dat de zoogenaamde aanneming en bevestiging van lidmaten in de Hervormde Kerk principieel verkeerd is. Men is lidmaat van de Kerk van Christus door zgn geboorte uit geloovige ouders, en in den doop wordt dit lidmaatschap ons reeds bevestigd. En de zoogenaamde „aanneming" kan en mag niet anders wezen, dan dat de volwassene nu persoonlijk belijdenis aflegt van zgn geloof, om, op grond van die geloofsbelijdenis, tot het Avondmaal toegelaten te worden. Dat Ds. Vaa der Pol op dit verband tusschen de belijdenis des geloofs en het Avondmaal nadruk heeft gelegd en daarbij ook in de vragen, die aan de „aannemelingen" gesteld werden, duidelijk wilde doen uitkomen, dat de belijdenis des geloofs niet alleen bestaat in een verstandelijk voor waar kouden van wat de Kerk leert, maar een belijden moet zijn met den mond van wat het hart gelooft, is op zich zelf volkomen juist en stemt geheel overeen met wat onze Gereformeerde Kerken steeds hebben uitgesproken. De belijdenis des geloofs heeft geen ander doel dan om toelating tot het Avondmaal te krijgen, en wie deze belijdenis aflegt, zonder met het hart te gelooven, maakte zich daarom schuldig tegenover God en de gemeente aan onoprechtheid. Maar hoezeer we het op dese punten met Ds. van der Pol van harte eens zijn, we hebben wel eenige bedenking tegen de vragen zelf, door hem bij de „aanneming" gesteld, omdat deze fsitelqk uitgaan van de onderstelling, dat ieder, die aaa het Avoadmaal gaat, ook verzekerd moet wezen, dat zijn zonden hem vergeven zijn. Wei beroept hij zich hiervoor op de omschrijving, die onze Catechismus geeft van het ware of oprechte geloof, dat dit niet alleen een zeker kennen of weten is, waardoor ik alles voor waarachtig houd, wat God mq in zijn woord geopenbaard heeft, maar ook een zeker vertrouwen, dat God niet alleen anderen, maar ook mij vergeving der zonden om Christus wills geschonken heeft; — doch hij vergeet hierbij twecerld. Vooreerst, dat onse Catechismus hier wel het echte geloof teekent ia tegenstelling met het valsche geloof, maar dat de onderwijzer daartoe het geloof neemt in zqn volste en rijkste ontplooiing. Zooals een natuurkundige bij zijn beschrijving van een bepaalde boomsoort niet alleen de zaadkorrel, maar den geheelen boom met zijn wortel, stam, takken, bladeren, bloesem en vrucht beschrijft, zoo doet cok onze Catechismus, Maar daaruit volgt natuurlijk niet, dat een boom, die de vrucht nog niet draagt, daarom geen echte boom zou wezen. En zoo nu is het ook hier. Al ligt in het geloof naar zqn aard en wezen het hartelijk vertrouwen, dat de zonden mij vergeven zijn, opgesloten, toch zal dat vertrouwen zich daarom nog niet altoos en terstond in de dadelijkheid des geloofs, gelijk onze vaderen het noemden, openbaren. Iemand kan een waarachtig geloovige zijn en de vergevirg der zonde bezitten, zonder zich zelf klaar en helder bewust te zijn, dat deze vergeving der aonde hem reeds geschonken is. Reeds daarom schijnt het ons niet geoorloofd, deze vraag van onzen Catechismus, waarin de volle openbaring vaa het geloof ons beschreven wordt, bij de belijdenis des geloofs aan allen voor te leggen. Men heeft hier rekening te houden met het feit, dat er in het geloofsleven een voortschrijdende "ontwikkeling is, en vooral met de schuchterheid aan jsugdige lidmaten eigen, om openlijk voor heel de gemeente te verklaren: ik weet, dat de vergeving der zonden mij geschonken is.

En in de tweede plaats mag hierbij ook niet uit het oog verloren, dat het Avondmaal, waartoe deze belijdenis des geloofs den toegang ontsluit, niet dient om een bewijs te geven, hoe sterk ons geloof is, maar juist omgekeerd, om de zwakheid van ons geloof te hulp te komen en ons geloof te versterken. Volkomen terecht stelt ons Avondmaalsformulier daarom bq de zelfbeproeving eenerzijds den eisch, dat er geloof moet wezen. Immers het vraagt, of wij de gewisse belofte Gods gelooven; want wie deze belofte Gods verwerpt, maakt God tot een leugenaar en kan daarom ook niet ten Avondmaal gaan. Maar aan de andere zqde wordt er met nadruk op gewezen, dat al bevinden we in ons, dat we nog geen volkomen geloof hebben en dagelijks te kampen hebben met de zwakheid van ons geloof, dit toch gees beletsel voor God den Heere is, om oss io genade aan te nemen ea ons tot Zijn heiligen disch toe te laten. Ea waar God de Heere om deze onvolkomenheid en zwakheid van ons geloof ons slet buitensluit, daar mag de Kerk zeker .niet bij de toelating tot het Avondmaal als efsch stellen, dat er wel een „volkomen geloof" zou moeten aanwezig zijn.

Hierin nu schuilt juist de moeilijkheid bij de vragen, die de Kerk bij de belijdenis des geloofs te stellen heeft. Ze mag esnerzgds die vragen nooit zóó formuleeren, dat de „aannemeling" daardoor den indruk krijgt, alsof van hem alleen zekere verstandelijke instemming met de belijdenis der Kerk werd gevraagd. Daarin heeft Ds. van der Pol volkomen gelijk. Maar aan de andere zijde mogen ze evenmin zóó worden geformuleerd, dat alleen de „volkomenen in het geloof" daarop een antwoord kunnen geven, want dan zouden de zwakken in het geloof, voor wie het Avondmaal toch ia de eerste plaats ingesteld is, buitengesloten worden. En al zal dit laatste nu wel niet de bedoeling van Ds, van der Pel zijn, zooals hij de vragen formuleerde, lag die uitsluiting er v/el degelijk in, We weten siet, in hoeverre de jonge lidmaten te Benthuizen, die weigerden op deze vragen te antwoorden, dit deden op grond van dJt conscientiebezwaar; maar indien er dezulken onder waren, dan tag de schuld hiervan toch ten deele bij deze door den Kerkeraad gestelde vragen.

Wat Ds, van der Pol opmerkt, dat hq geen Labadisme drijven wil, want dat hg aan de Kerk geen oordeel toekent over iemands staat voor God, is tot op zekere hoogte juist. Maar al wil hij, dat de Kerk alleen de vragen zal stellen, en voorts aan ieders cocscientie zal overlaten, of men daarop met een oprecht geweten fa kan antwoorden, daarmede is het gevaar van Labadisme toch niet geheel buitengesloten. Want de Kerk beslist toch door den inhoud der vragen, die ze stelt, wie ze tot het Avondmaal zal toelaten. De fout nu van het Labadisme en van al die richtingen is, dat men een gemeente wil van volmaakt geloovigen, hctzg dan dat deze volmaaktheid zich openbaren moet in de verzekerdheid des geloofs öf in een kennelijke bekeering en heiligheid des levens. En deze fout is niet geheel door Ds. Van der Pol vermeden. Zooals de belrjdenisvragen door hem geformuleerd werden, zijn ze dan ook niet door onze Gereformeerde vaderen gesteld, en zouden we ze ook niet gaarne in onze Gereformeerde Kerken gesteld zien. We spreken dit zoo openhartig uit, om eiken zweem van misverstand op dit punt te voorkomen.

En wat in de tweede plaats zijn daad van afscheiding van da Hervormde Kerk betreft, om bij de Gereformeerde Kerken zich te voegen, zoo zijn we zeker van harte dankbaar, dat God de Heere zgn oogen heeft geopend voor het bederf der Synodale organisatie en hem de begeerte heeft geschonken, om zich bij onze Kerken aan te sluiten; maar de vraag komt toch op en mag ook wel publiek worden besproken, of een predikant ia zulk een geval niet verplicht is eerst een ernstige poging te doen, om ook zija Kerkeraad en gemeente te bewegen met de Synodale organisatie te breken. Wie een ambt van God ontvangen heeft en daarmede ook de verantwcordeigkheid draagt voor de gemeente, die hem is toebetrouwd, kan niet volstaan mei voor zich zelf te breken met een zondigen toestand, maar heeft ook de gemeente, waarover hij als herder gesteld is, uit die zondige banden te verlossen. Eerst waaceer deze poging vruchteloos is gebleken en niet alleen de Kerkeraad, maar ook de gemeente geweigerd heeft naar het woord van den predikant

te hooren, kan het oogenblik komen, dat de herder verplicht is zgn ambt in zulk een gemeente neer te leggen en naar een andere roeping uit te zien. Zoo heeft Calvijn steeds aangeraden aan de ambtsdragers in de Roomsche Kerk, dia voor de Reformatie sympathie voelden, en dit schijnt ons ook voor de predikanten in de Hervormde Kerk de eenig juiste weg. Voor particuliere geloovigen staat de zaak anders, maar de ambtsdragers hebben een roeping te vervullen, eer ze breken met het instituut, waartoe ze behooren. Vooral te Bonthuizen was hiertoe te meer aanleiding, omdat na de poging van Ds. Ledeboer, die in 1834 de Kerk tot reformatie trachtte te brengen, de reformatorische actie hier niet werd doorgezet, zoodat er dan ook geen Gereformeerde Kerk tot openbaring is gekomen. Tn hoeverre Ds, v. d. Pol metterdaad pogingen in het werk heeft gesteld om zijn kerkeraad en gemeente in dien zin te bearbeiden, blijkt uit zijn brief niet en kunnen we dan ook niet geheel beoordeelen. Ons doel was dan ook niet zoozeer om critiek op zijn handelwqze uit te oefenen, als wei om, nu binnen korten tqd reeds het tweede geval zich voor deed, dat een predikant uit de Hervormde Kerk tot ons overkwam, op deze ambtelijke roeping te wijzen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 26 februari 1911

De Heraut | 4 Pagina's

Het feit, dat Ds. van der Pol

Bekijk de hele uitgave van zondag 26 februari 1911

De Heraut | 4 Pagina's