GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Wie u hoort, die hoort mij”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Wie u hoort, die hoort mij”.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wie u hoort, die hoort mij; en wie u verwerpt, die verwerpt mij; en wie mij verwerpt, die verwerpt Dengene, die mij gezonden heeft. Luc. I0 : I6.

Het gold hier niet de twaalf, maar de zeventig discipelen. Jezus' woord volgt steeds de vaste lijnen. Bij Elim vond Israel, toen het uit Egypte toog, twaalf waterfonteinen en zeventig palmboomen, en achtereenvolgens zendt Jezus onder het Israel van zijn dagen eerst twaalf discipelen uit, d.i. éen voor eiken stam, en daarna zeventig jongeren, zijnde éen van elk in de districten der zeventig oudsten, wier aanstelling reeds van Mozes dagteekent. Zoo keeren altoos die opmerkelijke getallen terug. Twaalf is drie maal vier. Nu is drie het cijfer van het Goddelijke in de Goddelijke Drieêenheid en vier het cijfer van de wereld naar de vier windstreken. En zoo doelt 3X4 vanzelf op het indragen van het heilige in de wereld, jaist dus op datgene, waarin de zending van Christus en van zijn jongeren bestond. Zoo nu ook is zeventig = 7 X 10» een cijfer waarin de teven weer het heilige vertegenwoordigt, zooals God zeven tinten in den regenboog schiep en zeven dagen in de week zette, terwijl tien als decimaalcijfer de wereld in haar volheid neemt, evenals de vier naar de vier windstreken de wereld in haar omvang uitdrukt. Niets van dit alles is toevallig. Er spreekt zich ook in de cijferwereld steeds een gedachte uit. Ook Jezus rekende daarmee, en daarom niet tien apostelen, en zestig discipelen ernaast, maar ook hier twaalf en zeventig, zich aansluitend aan wat Israel van ouds gekend bad.

Nu had Jezus ook bij de uitzending van de twaalven het tot dezen gezegd: Wie u ontvangt, ontvangt mij", en na de voetwassching had de Heere 't hun nogmaals betuigd: Voorwaar, voorwaar zeg ik u, indien ik iemand zende, wie dien ontvangt, die ontvangt mij". Maar bet opmerkelijkst In 't: Die u hoort, die hoort mij", is nu hierin gelegen, dat de Heere bijna hetzelfde ook tot de zeventig sprak. Verwonderen kan het niet, daar ook de zeventig ambtelijk werden uitgezonden, en de macht ontvingen om wonderen te doen. Ze deden genezingen en ze bezworen de duivelen, en zelfs na hun terugkeer hield Jezus ze in het ambt aan en getuigde van hun wondermacht toen hij tot hen zeide: Ziet, ik geef u de macht, om op slangen en schorpioenen te treden, en over alle kracht des vijands; en geen ding zal u eenigszins beschadigen" (vs. 19). Het lijdt dus geen twijfel, dat ook de zeventig ambtelijk waren ingegaan in den dienst des Heeren, en dan verklaart bet: Wie u hoort, hoort mij", zich van zelf. En toch ligt 't niet uitsluitend in dit ambtelijke. Immers in Mark. 9 : 37 lezen we, dat Jezus hetzelfde ook op een niet ambtelijk geloovige toepaste, toen hij een kindeke nam en onder hen stelde, en van dat kindeke tot zijn jongeren sprak: Zoo wie dit kindeke zal ontvangen in mijn naam, die ontvangt Mij, en zoo wie Mij ontirangt, ontvangt Die mij gezonden heeft". Het is alzoo geheel dezelfde gedachte, die eerst op de twaalven, dan op de zeventigen, maar tenslotte ook op tf/i5f geloovigen wordt toegepast.

De klem voor wat ook buiten het ambt geldt, kan vanzelf niet uitsluitend in het ambt liggen. Wie een predicatie hoort, hoort niet Jezus omdat de prediker in het ambt staat, maar alleen zoo de prediker juist en naar waarheid de boodschap van zijn Zender overbrengt. Ge ziet 't aan Judas. Judas Iscarioth behoorde tot de twaalven. En ook wie hem hoorde, hoorde zijn Meester, niet om Judas persoon, maar voor zoo ver hij de boodschap zuiver uitdroeg. Of een prediker al geleerd optreedt, of hij al schitterende beeldspraak weet aan te wenden, bezielend en vol geestdrift spreekt en boeit, dit alles is het wezen van zijn zending niet. Het kan er bijkomen, het kan de boodschap klaarder maken, het kan de boodschap meer doen indringen, maar hoofdzaak blijft toch de boodschap zelf En die boodschap is nooit anders dan 't Evangelie, dat gij in uw zonden verloren zijt, maar dat in Christus u verlossing is bereid, en dat Christus u leiden kan ten eeuwigen leven. Altoos weer Job, 3:16: Alzoo liet heeft God de wereld gehad, dat hij zijn eeniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe." Een hoorder, wien het daar niet om te doen is, moge genieten in het schoon der predikatie, maar hoort niet, en de prediker die iets anders brengt, moge in gloed geraken en boeip, maar de boodschap brengt hij niet. Van den eenvoudigsten prediker die de boodschap goed overbrengt, blijft het gelden: Die u hoort, die hoort mij." Maar van den welsprekendsten redenaar, die vonken uit het hait sbat, moet, zoo bij niet de boodschap brengt, wat pijn 't ook doet, steeds beleden: Die u hoort, hoort mij niet."

Een prediker heeft hier inzichzelfteoordeelen. Steeds weer heeft hij zich zelf af te vragen: „Zou mijn Zender gesproken hebben, zooals ik sprak? Heeft wie mij dezen morgen of dezen avond hoorde, Jezus gehoord? " Zoo ja, dan was het goed, zoo niet, dan is hij geoordeeld. Niet dat hij 't z^gen kan, zooals Jezus zelf het zou gezegd hebben, maar indien zin, dat de boodschap die Jezus hem meegaf, trouw en zuiver zij overgebracht. Die boodschap kan door den een aldus en door den ander alzoo ingekleed en vertolkt worden, en steeds moet de vertolking zoo zijn, dat ze pakt en de conscientie wakker roept maar voor 't overige hangt 't aan die boodschap alleen. Het is Jezus die zich in zijn dienaren verveelvuldigt en bestendigt. De dienaren zijn zijn boden, die hij uitzendt om te roepen en te nooden. En daarom komt 't bij zijn dienaren nooit aan op eigen wijsheid, maar eeniglijk op wat de boodschap inhoudt. Zelfs kan en mag niet gezegd, dat wie zelf niet bekeerd is, die boodschap niet kan doen. Judas leert het tegendeel. Ook naar de boodschap van een nog onbekeerd prediker zult ge geoordeeld worden, zoo die prediker de zuivere boodschap maar tot u bracht. Dan toch is het of ge zijn Zender zelf gehoord hebt. Wat des te meer geldt voor predikers die wel bekeerd zijn, en die nog dieper in schuld voor hun Zender staan, zoo in hun prediking niet altoos weer de boodschap, dte Jezus hun gaf, de boodschap is, die tot deze lieden uitgaat,

Ernstige verantwoordelijkheid alzoo voor den man in het ambt. Brengt hij zichzelf? Eigen geleerdheid ? Eigen talent ? Of brengt hij zijn boodschap? Als hij zich voorbereidt voor zijn prediking of ook staat op den kansel en predikt, is het er hem dan om te doen om Jezus óf om zichzelf te laten hooren ? En kan hij, huiswaarts gekeerd, staande voor zijn God betuigen: „Wie mij dezen morgen hoorde, heeft de boodschap van mijn Zender gehoord"?

Maar sterker nog klemt de vraag bij wie buhen het ambt staat. Gelijk we toch zagen, zei Jezus het ten slotte ook van elk kind van God: „Wie dit kindeke hoort, hoort mij." Dit slaat niet op de prediking, maar op het woord van den belijder, Het Evangelie is een licht, dat niet onder een korenmaat verborgen mag blijven. Een kind van God uit zich, roemt in zijn schat, en voelt drang om dien schat ook aan anderen mee te deelen. En die mededeeling van zijn schat gaat dan wel door het woord, maar nog meer haast door betoon van hoogere zielskracht, door uitademing van heiligen vrede, door een uitkomen van het Beeld Gods, waarnaar de Heere ons schiep. Men kan hierbij dus we! van het ambt van alle geloovigen spreken, maar toch is er onderscheid. De twaalven en de zeventigen waren opzettelijk gezonden boden. Onder hen kon er een Judas zijn. Maar als bij een Lukas en Markus, bij een Martha en Maria hun getuigenis in woord en leven uitging, kon het niet anders komen dan uit hun hart.

En hierin nu schiet in het gewone leven zoo menigeen tekort, omdat men alleen op eigen behoudenis bedacht is, en te weinig rekent met den indruk, dien men als kind van God in heel zijn kring en op heel zijn omgeving maakt. Vandaar dat kinderen zoo vaak gelooven niettegenstaande wat hen in hun ouders hindert en op zichzelf hen van 't geloof zou aftrekken. Vandaar dat er schier in elk gezin leden zijn, van wie men hopen mag dat ze ter zaligheid zullen ingaan, en die toch voor zoo menig ander lid een aanstoot zijn. Zoo ze kinderen Gods zijn, moet ook van hen 't woord van Jezus gelden: „Wie u hoort, wie u gadeslaat, wie u ontvangt, ontvangt Mij." Dat dit kan voelt een ieder. Keer op keer toch ontmoet ge vrome zielen, die u vanzelf meer aan Jezus doen deuken, en uw hart meer voor uw Heiland ontsluiten, ja u opnieuw onder den indruk van Jezus Woord brengen. Zoo nu moest het in elke gemeente, zoo moest het met alle kinderen Gods zijn, Eu dit nu kan de uitwerking van dit woord van Jezus worden, als hij zegt: „Wie u hoort, die hoort Mij." Wie eiken morgen opstaat eu eiken avond zich ter ruste legt onder de bezielende gedachte: Ook mijn leven, ook mijn wijze van doen, ook mijn spreken, mijn omgang, mijn bejegening van vriend en vijand moet wezen alsof niet ik het sprak en deed, maar alsof Jezus sprak en handelde door mij, — doet vanzelf een zegen van zich uitgaan. En al de kunst ligt maar hierin, ons hart een orgel te doen worden, waarbij wij de orgeltrapper zijn, maar waarvan niet ons ik, doch Jezus zelf het klavier bespeelt.

Dan eerst is het: Wie u hoort, die hoort Mij !

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 9 juli 1911

De Heraut | 4 Pagina's

„Wie u hoort, die hoort mij”.

Bekijk de hele uitgave van zondag 9 juli 1911

De Heraut | 4 Pagina's