Voor Kinderen.
HET GOEDE DEEL.
XXX.
BESPIED.
De twee mannen traden nu in het groote De twee mannen traden nu vertrek of liever de schuur, die tot vergaderplaats diende, 't Was een laag gebouw en vrij ruw getimmerd. Een aantal stoelen en banken waren reeds geheel bezet door mannen en vrouwen uit den omtrek. Planken op schragen boden mede zhplaatsen. De meeste aanwezigen waren in druk gesprek, dat echter ophield, toen de leeraar binnentrad. Blijkbaar was hij bij velen bekend en een goed vriend. Menige hartelijke handdruk werd gewisseld.
Eindelijk kon de predikant sich naar het tafehje begeven, vraarop een Bijbel en een gezangboek lagen.
„Vrienden”, zoo begon hij, „het is zeker een ongewoon uur waarop we samenkomen. Doch et kon niet anders. We worden, gelijk geleken is, door onze vijanden van adlen kant bespied. Gij weet, hoe het ons verboden is te ergaderen. Doch wij gehoorzamen Gode meer an den menschen, en gaat het niet bij dag ns te vereenigen, dan getroosten wij ons het den nacht te doen".
Na gebeden te hebben, las de magister eenige verzen voor uit het oude, veel gebruikte liederenoek. Gezongen kon er echter niet worden, ijl dit licht de aandacht had kunnen trekken n de vijanden ni^ sliepen.
Dat wai ook letterlijk zoo. De predikant en vmmKmw zijn metgezel waren de laatsten die verwach werden. Na hun komst had men de deu gesloten. Helaas, voo; ; het bespiedend oog d t tegenstanders zou men toch niet veilig zijn.
Niet lang nadat magister Becker was binnen gekomen, slopen in de duisternis drie mannen door het donkere woud, en naderden behoed zaam en zoo stil mogelijk de boerderij waar n de vergadering gehouden werd.
Een van het drietal, als boerenarbeider gekleed, diende blijkbaar tot geleider. De twee anderen schenen, naar hun kleeding, lieden uit den deftigen stand. Nu en dan wisselden zij enkele woorden, en zagen behoedzaam rond j Maar 't was stil en eenzaam om hen heen Slechts even kraakte een tak of ritselden de bladeren der boomen.
Wat was er gebeurd?
Reeds lang vermoedden de heeren der regeering te Amberg, dat op de goederen van den jongen graaf van Rothenfels andere dingen geschiedden, dan hun lief waren. Men had hem voorloopig met rust gelaten, zelfs vergund een predikant op zijn kasteel te hebben — en da alles niet zonder bedoeling. Maar intusschen was nauwkeurig oog op hen gehouden. Al spoedig was iets uitgelekt van geheime samenkomsten, van bijbellezing, van huisbezoek door den predikant bij de boeren op het landgoed. Men begon te Amberg te vermoeden, hoe he kwam dat de bevolking van Rothenfels zoo trouw aan de leer der hervormers vasthield en niet van de Roomsche kerk weten wilde. Daar moest een eind aan komen. Wilden de lieden niet toegeven, dan moest maat met strengheid worden gehandeld, en zou men hen dwingen . huis en hof voor goed te verlaten.
In den herfst, als er veel te doen viel, waren de boeren van Rothenfels gewoon zoogenaamde losse arbeiders in dienst te nemen. Daaronder waren er uit andere streken, personen die men niet kende, en meer dan een die tot de Roomsche kerk behoorde. Hiervan hadden de hesren te Amberg gebruik gemaakt. Door hun verspieders was hun reeds ter oore gekomen, dat er nu en dan samenkomsten plaats hadden bij den boer, in wiens schuur wij ook nu de vrienden vereenigd vonden, 't Was niet moeilijk geweest voor geld en goede woorden een zijner losse werklieden over te halen, alles mee te deelen wat hij omtrent die vergadering kou te weten komen. Wel hielden de Gereformeerden zooveel mogelijk alle iispraken geheim, maar natuurlijk werd er hier en daar iets van openbaar.
Zoo waren dan ook de heeren te weten gekomen, wat in dien nacht zou geschieden. Men kon echter moeilijk bloot op het getuigenis van een arbeider afgaan. Twee heeren werden aangewezen, om zich zelf te gaan overtuigen wat er plaats had. Natuurlijk zouden zij we oppassen zich in de vergadering te vertoonen
Doch er werd iets op gevonden. De arbeider wist ongemerkt in den ruwen houten wand enkele spleten te maken, die niet in het oog liepen, en waardoor het mogelijk was alles te zien, wat daarbinnen gebeurde.
Inmiddels had de magister voor de tatel plaats genomen. Hij opende den grooten, ouden Bijbel, las daaruit een hoofdstuk, koos tot zijn tekst, en begon toen te spreken. Zelden had zeker een leeraar zulke aandachtige hoorders als hij op dat oogenblik. Trouwens het ging toen als de Schrift het ons teekent: „Het Woord des Heeren was schaarsch in die dagen". En zoo was men te meer geneigd het te ontvangen.
In diepe stilte hoorden de vergaderden de woorden van hun trouwen leeraar, die hen troostte, bemoedigde en sterkte uit het Woord des Heeren, en hen vermaande aan de waarheid vast te houden, al zouden ze wellicht daarom onk straks van hun erf worden verjaagd. Hij herinnerde aan de woorden des Heeien: „Wat baat het een mensch, zoo hij de geheele wereld gewint en hij lijdt schade aan zijn ziel? " en dat andere: „Strijd om in te gaan door de enge poort".
En zij die daar nederzaten vermoedden niet, dat inmiddels de vijand loerde, en oorzaak zocht om hen straks te beschuldigen.
Daarbuiten in de duisternis stonden de drie mannen. De arbeider hield de wacht, terwijl de beide heeren nu eens het oor, dan weer het oog dicht bij een der spleten van den wand brachten, om zooveel mogelijk te hooren en te zien van hetgeen daarbinnen voorviel.
Zoo hadden zij alle gelegenheid eens van nabij te zien en ie hooren, wat er in de vei> gaderiog der zoogenaamde ketters plaats vond; hoe daar in allen eenvoud het Evangelie werd verkondigd en de hoorders vermaand den Heere te dienen in voor-en tegenspoed. Helaas, het maakte a weinig indruk op de 'mannen der regeetiog, die van de Jezuïeten geleerd hadden Gereformeerden en Lutherschen te beschouwen als af'/alligen, die men op den duur niet dulden kon. Slechts zorgden de heeren scherp toe te zien en te hooren, om straks daarvan verslag te kunnen geven. Ze vergaten daardoor eenigszics hun tijd, zoodat de wachthebbende arbeider fluisterde:
„Denk er aan, heeren, dat het niet lang duren zal, of de lieden gaan weer naar huis. Zien ze mij, dan is alle kans op werk voor mij hier verkeken, en u zoudt er zeker ook veel tegen hebben, hier bij nacht in het bosch te worden aangetroffen".
„Als gij er schade onder moogt lijden", zei een der heeren, „staan wij borg dat het u vergoed wordt. Ook is er elders wel werk te vinden, maar ge hebt gelijk, en we hebben ook genoeg gezien".
Een oogenblik later sloop het drietal in alle stilte door het bosch weg. Ds arbeider geleidde de anderen tot den grooten weg, en begaf zich toen haastig huiswaarts, om te voorkomen, dat zijn afwezigheid werd bespeurd.
Men kon nu met de woorden der Schrift zeggen, dat het kwaad over de gemeente des Heeren ten volle besloten was. Weldra zou het blijken.
H00GENBIRK.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zondag 1 december 1912
De Heraut | 4 Pagina's