GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Overgaan tot een anderen staat  des levens".

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Overgaan tot een anderen staat des levens".

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

II.

Regel is dus, dat een Dienaar des Woords, die eenmaal wettig door de Kerk geroepen is, ook levenslang aan den kerkendienst verbonden moet blijven. Wie door God den Heere tot dezen heiligen dienst ge roepen en afgezonderd is, mag dit ambt niet eigenmachtig verlaten. Dat is het beginsel, dat onze Kerkenorde geheel in overeenstemming met Gods Woord op den voorgrond stelt. Van de magische opvatting van de Roomsche Kerk, alsof door de priesterwijding iemand een onuitwischbaar merkteeken kan worden ingedrukt, waardoor hij altoos priester blijft, zelfs al zou hij geheel afvallig worden, is hierbij echter geen sprake. Het is niet een magische werking van de priesterordening, maareen ethische verplichting, die door de roeping tot het ambt van Godswege op den Die naar des Woords wordt gelegd en door hem vrijwillig wordt aanvaard. Wie aan deze verplichting zich niet houdt en eigen machtig zijn ambt neerlegt, maakt zich daarom schuldig aan «trouwelooze verlating van zijn dienst" en zou deswege door de Kerk moeten gecensureerd worden, zooals Art. 80 van onze Kerkenorde voorschrijft

Toch heeft onze Kerkenorde, hoe beslist ze deze verplichting om aan den Kerkendienst verbonden te blijven, ook uitspreekt, de mogelijkheid niet ontkend, dat er gevallen kunnen voorkomen, waarin de band aan den kerkedienst verbroken kan worden, zonder dat er van een trouwelooze ver lating van den dienst sprake is. Het droeve geval, dat de Kerk zelf een predikant wegens verregaande afdwaling in de leer of wegens ergerlijke zonden in zijn leven afzetten moet uit zijn ambt, waarmede dan tegelijk elke bevoegdheid aan het ambt verbonden, te loor gaat, behoeft hier niet afzonderlijk besproken te worden. Evenmin het geval, dat in Art. 9 onzer Kerkenorde is voorzien, dat een predikant wegens moeilijkheden met zijne gemeente wordt losgemaakt van zijn dienst in. die Kerk, want de bedoeling is dan niet om hem voor goed van het ambt af te stellen, maar om hem zoo spoedig mogelijk een beroep in een andere Kerk te bezorgen Oudtijds was het zelfs gewoonte, dat de Classis in zulk een geval een predikant »verzette», d. w. z. hem met goedvinden natuurlijk van de betrokken Kerken, van de eene Kerk naar de andere Kerk overplaatste. Maar ook al is dit thans niet meer gebruik, zulk een «losgemaakte predikant" is daarom niet van zijn verplichting ontbonden, en al mag hij tijdelijk geen bepaalde Kerk hebben, die hij dient, hij blijft, gelijk Art. 12 het uitdrukt, »ten allen tijde de beroeping der gemeenten onderworpen" en zoodra zulk een nieuw beroep tot hem komt, is hij verplicht dit aan te nemen. Hij is alleen tijdelijk van zijn dienst ontheven. En eindelijk behoeft hi? r evenmin het geval besproken te worden, dat een predikant wegens chronische ziekte, onherstelbare lichaamsgebreken of ouderdomszwakte onbekwaam is geworden om zijn dienst langer waar te nemen, want hierbij is van een eigenmachtig verlaten van het ambt om tot een anderen staat des levens over te gaan, of gelijk een vroegere redactie onzer Kerkenorde het misschien nog juister uitdrukte, een «andere beroeping des levens te aanvaarden", geen sprake. Hier is force majeure, of wil men, hier is het God de Heere zelf, die door krankheid of door de gebreken van den ouderdom zulk een predikant dwingt zijn dienst neer te leggen. In zulke gevallen schrijft onze Kerkenorde in Art. 13 daarom voor, niet alleen dat de gemeente voor het onderhoud van zulk een kranken of ouden predikant zorgen zal, maar ook dat de naam en eere van een predikant door hem behouden zal worden; van zijn dienstwerk wordt hij wel ontslagen, maar van een overgang tot een anderen staat des levens is dan geen sprake, want zijn staat van predikant behoudt hij ; hij is emeritus predikant.

Maar afgescheiden van de hier genoemde gevallen kan het voorkomen, dat een predikant meent zijn ambt te moeten neerleggen, niet wegens ziekte - of ouderdom, maar omdat hij een ander beroep wil aanvaarden, gelijk de Kerkenorde van Middelburg 1581 Art. 6 het uitdrukt. Dat is het geval waarop Art. 12 van onze Kerkenorde doelt, wanneer het spreekt van den overgang tot een , , anderen staat des levens", en dat thans nader moet worden besproken, omdat er verschil is gerezen aangaande de rechtsgevolgen, die aan zulk een losmaking uit het ambt zijn verbonden. De mogelijkheid, dat om deze reden het ambt kan worden neergelegd, ontkent onze Kerkenorde niet, maar wel stelt ze daarbij voorwaarden, opdat dit niet lichtvaardig zal geschieden. Die voorwaarden zijn tweeërlei: vooreerst, dat er groote en gewichtige oorzaken moeten zijn, en ten tweede dat de beoordeeling van het gewicht dier oorzaken niet staan zal bij den betrokken persoon, maar bij de classis. Zelfs werd in een vroegere redactie van onze Kerkenorden (die van Middelburg 1581) de eisch gesteld, dat zulk een geval voor de particuliere Synode moest gebracht worden en deze hierover zou te oordeelen hebben. Een eisch, die althans voor de provincie Gelderland gehandhaafd is gebleven, zooals blijkt uit de Synodale Ordonnantiën en Resolutiën op orde der Synode van Gelderland door Johannes Smetius uitgegeven (2e uitgave 1736, blz. 27).

Vraagt men nu, welke deze gewichtige en groote oorzaken zijn, waarop onze Kerkenorde doelt, zoo kunnen deze niet voor alle gevallen worden aangegeven, maar wel kunnen enkele voorbeelden aange geven worden.

Een van deze gevallen werd in een vroegere redactie van artikel 12 (n.l. zooals dit artikel voorkomt in de Kerkenorde van de Synode van Dordt 1.578) met name genoemd, n.l. wanneer een predikant geen gemeente had (of vinden kon) om te bedienen. Zulk een geval kan voorkomen bij een proponent, die wel door de kerken beroepbaar is verklaard, maar na jarenlang wachten geen beroep ontvangt. En evenzoo kan dat voorkomen bij een predikant, die wegens moeilijkheden met zijn gemeente is los gemaakt en voor een tijd wachtgeld ontvangt, maar tevergeefs uitziet naar een andere gemeente, die hem beroepen wil. Niemand zal het aan zulk een proponent of predikant euvel duiden, wanneer hij dan tot de classis het verzoek richt om tot een ander beroep te mogen overgaan. Om het ambt te kunnen uitoefenen, moet men een gemeente hebben, en wanneer er geen gemeente bereid is zulk een proponent of predikant te beroepen, dan kan dit oorzaak wezen om naar een andere betrekking om te zien. Overijld mag zulk een besluit natuurlijk niet genomen worden; er zijn tijden voorgekomen in onze Kerken, dat proponenten jaren lang op een beroep moesten wachten, omdat er meer proponenten dan vacante plaatsen waren. Maar wanneer het blijkt, dat zulk een roeping niet te wachten is, omdat men blijkbaar de gaven voor het ambt mist, dan is het zeker geoorloofd een ander beroep te kiezen en is de Classis volkomen bevoegd hiertoe consent te verleenen.

Hetzelfde geldt natuurlijk evenzeer, wanneer iemand wel een gemeente heeft, maar het achteraf blijkt, dat zoo iemand ten eenenmale de gave mist om zijn ambt te bedienen, en de gemeente gevaar zou loopen verstrooid te worden. Lichtvaardig en overijld mag ook zulk een besluit niet genomen worden. Mozes en Jeremia meenden evenzeer ongeschikt te zijn voor hun ambt, toen God de Heere hen riep. Mozes omdat hij zwaar was van tong, Jeremia omdat hij nog zoo jong was. Toch heeft God de Heere hen daarom niet van hun roeping ontslagen, en achteraf is wel gebleken, dat beiden uitnemend voor hun ambt geschikt waren. Hierop moet met nadruk worden gewezen, omdat menig jong predikant in den aanvang wel met moeilijkheden te worstelen heeft, die de vraag bij hem doen opkomen of hij wel geschikt is voor zijn ambt. Het maken van twee predikatiën voor eiken Zondag kan een veel zwaarder taak blijken dan men zich vooraf heeft voorgesteld; daarbij kan een gebrek in de stem komen, waardoor het verstaan moeilijk wordt. En wanneer men dan bovendien te doen heeft met een lastige gemeente, die in plaats van zulk een jongen predikant te dragen, met allerlei critiek hem moeilijk valt, kan de gedachte wel eens oprijzen in het hart, of men niet beter deed het ambt van predikant neer te leggen en naar een andere betrekking om te zien. Toch mogen zulke bezwaren, waarmede wel de meeste predikanten in den aanvang te worstelen hebben, niet tot moedeloosheid en twijfel aan de wettigheid van hun roeping leiden. Een gebrek in de stem kan door spraakoefening onder kundige leiding meestal wel verholpen worden. Wat de moeilijkheid betreft van het telkens nieuwe preeken

te moeten maken, geldt, dat men ook hier al doende leert en dat de beste predikers heusch niet altoos degenen zijn, die schier zonder eenige inspanning of moeite hun preeken gereed krijgen. En wat de kritiek der gemeente aangaat zoo is deze zeker niet altoos een bewijs, dat men de gave mist om het Woord recht te snijden; ook van de .prediking van Christus zeiden de Joden in de Synagoge te Kapernaum: deze rede is hard, wie kan haar hooren? Maar al moet daarom voor elke overijlde beslissing ernstig gewaarschuwd worden, toch • laat het geval zich denken, dat op den duur zou blijkeni dat iemand ten eenenmale voor zijn ambt ongeschikt is. Komt daar dan bij, dat zoo iemand het predikambt niet koos uit eigen overtuiging, maar meer op aandrang zijner ouders; dat de innerlijke roeping voor het ambt eigenlijk ontbreekt en de vervulling van het ambt hem al meer een ondragelijke last wordt, dan kan er ook in zulk een geval een gegronde oorzaak wezen om het ambt neer te leggen. De gemeente, die van zulk een predikant geen geestelijk voedsel ontvangen kan, mag niet worden opgeofferd teneinde zulk een predikant in het ambt te laten. Zoo iemand had nooit predikant moeten worden, en het is beter ten halve gekeerd dan ten heele gedwaald.

En evenzeer is er gegronde reden om het ambt te verlaten ten einde een ander beroep te kiezen, wanneer een predikant tot ongeloof vervalt of in ergerlijke zonde kwam te leven, welke, wanneer ze openbaar werd, tot ontzetting uit zijn ambt zou leiden. Natuurlijk wordt hier niet gedoeld op ongeloof of zonden, die publiek zijn geworden, want dan heeft de Kerk zulk een predikant uit zijn ambt te ontzetten, maar op zulke gevallen, waarin dat ongeloof of die zonde nog geheim zijn. In zulke gevallen kan het eisch der conscientie worden, dat men zijn ambt neerleggen moet. Eiken Zondag voor de gemeente te moeten optreden om het Evangelie te verkondigen, terwijl men zelf het geloof geheel verloren heeft, zou iemand tot een huichelaar maken en kan daarom nooit geëischt worden. En 'evenzoo zou dit het geval wezen, wanneer men in het verborgen een zonde aan de hand hield, die, wanneer ze ontdekt werd, schande over Christus ICerk zöu brengen. Zeker dient ook hier weer voor elke overijling te worden gewaarschuwd. Twijfelingen en aanvallen van ongeloof kunnen zelfs bij Gods beste kinderen voorkomen, zooals het voorbeeld van een Job, een Asaf en een Thomas leert; en dat niet elke val in zonde iemand onwaardig maakt het predikambt te bedienen, toont het voorbeeld van den Apostel Petrus. Maar wanneer die twijfel tot volslagen ongeloof leidt of het leven in de zonde gewoonte werd, dan doet men eerlijker en oprechter met ontslag te vragen uit zijn ambt, dat men niet langer met een eerlijke en geruste conscientie bedienen kan. Zelfs geldt dit, wanneer er nog niet eens sprake is van volslagen, ongeloof, maar wanneer men alleen het niet langer eens is met de leer der Kerk, die men dient. Het was daarom een nobele daad, toen mannen als Fierson en 'Busken Huet, nadat ze modern waren geworden, hun predikambt neergelegd hebben. Daaruit sprak meer karakter dan uit het blijven in het predikambt der Hervormde Kerk van zoo menig modern predikant, die zijn positie en ambt misbruikt om de belijdenis zijner Kerk te bestrijden. Eerlijk handelt alleen de man, die, wanneer hij met de belijdenis zijner Kerk gebroken heeft, zijn ambt neerlegt en hetzij tot een andere Kerk overgaat, die zijn geloofsovertuiging deelt, om daar een nieuw am.bt te zoeken, of een ander levensberoep kiest, waardoor hij in zijn onderhoud kan voorzien.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 18 april 1915

De Heraut | 4 Pagina's

„Overgaan tot een anderen staat  des levens

Bekijk de hele uitgave van zondag 18 april 1915

De Heraut | 4 Pagina's