GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De kinderen des Verbonds.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De kinderen des Verbonds.

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

XIII.

De opvatting, alsof de doop van onze kinderen alleen een teeken en zegel zou zijn van het lidmaatschap der Kerk, waartoe ze krachtens hun geboorte uit Christenouders zouden behooren, bleek niet houdbaar te wezen. Ze is in strijd met hetgeen onze Belijdenis aangaande den aard en beteekenis der Sacramenten ons leert. Ze wordt weersproken door wat ons Doopsformulier als grond voor den kinderdoop opgeeft. En ze neemt den troost weg' van de ouders voor hun jong stervende kinderen.

Waar men zelf wel gevoeld heeft, dat men langs dezen uitweg er niet komen kon, heeft men daarom een anderen weg ingeslagen, vi^aarbij althans schijnbaar de beteekenis, .die onze Geloofsbelijdenis aan het Sacrament hecht, beter tot haar recht komt. Dat het Sacrament niet een teeken en zegel . is van het uitv^endig lidmaatschap der Kerk, maar van d& genade Gods, gaf men toe, maar de vraag bleef, wat men dan onder deze > genadet had te verstaan. Daarvoor nu verwees men naar hetgeen onze Belijdenis in Artikel XXXIII zegt, dat God de Sacramenten verordend heeft »om Zijne beloften ons te verzegelen en panden te zijn der genade en goedwilligheid Gods te onswaart". De Sacramenten • verzegelen dus niet, zegt men, hetgeen God in ons of onze kinderen gewrochtj» heeft, maar de genadige gezindheid Gods te onswaart, of wil mén de. belofte, die God in het Evangelie heeft geschonken. Onze vaderen hebben dan ook, om de beteekenis van het Sacrament duidelijk te maken, gewoonlijk daartoe het beeld gebruikt van een brief, waaraan een zegel gehecht werd om de echtheid van den inhoud te waarborgen. Zoo nu is het Evangelie, waarin God Zijn genadigen wille tot onze zaligheid ons openbaart, de heilige oor-, konde ons geschonken, en de Sacramenten zijn dan de zegels door God aan deze oorkonde gehecht, om de waarachtigheid van deze belofte Gods ons te verzekeren en bevestigen.

Vraagt men nu verder, wat dan deze belofte Gods inhoudt, die in het E^vangelie geopenbaard en door de Sacramenten ons' bezegeld wordt, dan antwoordt men, dat de inhoud dezer belofte is, dat ïvie in Christus gelooft, zalig nal zvorden. Dat toch is, kr)rt saamgevat, de inhoud van het Evangelie, en daarin bestaat dan ook het Genadeverbond, dat God met ons en onze kinderen heeft opgericht. Zulk een verbond, dat God met den mensch sluit, bestaat immers uit twee partijen, waarbij de eene partij wat belooft, op voorwaarde dat de andere wat volbrengt. Zoo was het in het Verbond der werken, waar God het eeuwige leven beloofde op voorwaarde, dat de mensch Gods heiligen wil zou volbrengen. En waar God de Heere nu ziet, dat de in zonde gevallen mensch deze voorwaarde niet meer volbrengen kan en daarmede alle hoop op de zaligheid voor hem zou afgesneden zijn, richt Hij uit loutere genade met ons en onze kinderen een nieuw verbond op, waarin Hij wederom ons het eeuwige leven belooft, maar thans op voorwaarde dat we in Christus zullen gelooven. En om van de waarachtigheid dezer belofte ons te overtuigen, heeft Hij aan het Evangelie de beide Sacramenten van Doop en Avondmaal toegevoegd.

Zoo opgevat, zegt men, levert de kinderdoop geen de minste moeilijkheid meer op. Wdiit die doop leert u clan niets aangaande een verborgen genadewerk Gods

in uw kind, waarvan ge imm-ers niets afweet, maar hij verzegelt u alleen dat deze belofte Gods geldt ook voor uwe kinderen. Die belofte Gods voor uwe kinderen wil toch niets anders zeggen, dan • dat »wie Hem vroeg zoeken, Hem ook vinden zullen* (Spreuken 8 : 17) of gelijk Christus heeft gezegd: Laat de kinderen tot Mij komenen verhindert ze niet, want derzulken is het Koninkrijk der hemelenc; wat men dan liefst zoo verklaart, dat dit »derzulken« zeggen wil: l. van degenen, die tot Mij zullen komen. En zoo komt, zegt men, ook eerst de ethische beteekenis van den doop bij de opvoeding onzer kinderen tot haar recht. Want die doop paait . hen dan niet met de valsche veronderstelling, dat zij reeds kinderen Gods zijn, wat hen zorgeloos zou maken, maar prikkelt hen om tot geloof en bekeering te komen, ten einde de belofte Gods, door het Sa.crament bezegeld, ook persoonlijk deelachtig te worden. En dat dit metterdaad de bedoeling van ons Doopsformulier zou wezen, meent men daaruit te kunnen afleiden, dat dit Formulier, na eerst de belofte Gods in den Doop te hebben uiteengezet, aldus voortgaat, dat in alle verbonden twee deelen (of gelijk men nu zou zeggen: artijen) begrepen zijn en wij daarom door den doop verplicht worden God aan te hangen, te betrouwen, en van ganscher harte lief te'hebben, de wereld te verlaten, onze oude natuur te dooden en in een Godzalig leven te wandelen*. Want wie deze z'^i^/zV/Jtózf van het Genadeverbond niet nakomt, zegt men, kan ook de belofte Gods, in dit Genadeverbond gedaan, zich immers niet toeeigenen.

Nu gaat deze opvatting ongetwijfeld dieper dan die in den doop alleen een teeken ziet van het uitwendige lidmaatschap der Kerk, maar toch mag men daarom het oog niet sluiten voor het ernstige gevaar, dat in deze voorstelling van het Genadeverbond schuilt, niiet alleen omdat ze niet in overeenstemming is met Gods Woord maar vooral, omdat ze consequent doorgetrokken tot de dwaling van het Pelagianisme ons zou voeren, waarbij de zaligheid van den mensch afhankelijk wordt gemaakt van onzen wil. Al is het toch volkomen waar, dat God in het Evangelie ons belooft, dat wie gelooft en zich bekeert zalig zal worden, toch, is dit in de Schrift nooit bedoeld in dien zin, alsof dit een voorwaarde zou wezen, die de mensch lüt eigen kracht zou hebben te vervullen. De Apostel zegt wel: werkt uw zelfs zaligheid met vreeze en beven", maar hij voegt er terstond aan toe : , , want God is het, die in u werkt, beide het willen en het werken naar Zijn welbehagen" (Philip. 2:13). En hetzelfde Evangelie, dat den eisch brengt: eloof en bekeer u, leert tegelijk dat het geloof een gave Gods is (Ef 2 : 8) en doet u bidden : , , bekeer ons, o God, tot U, zoo zullen wij bekeerd zijn" (Klaagl. 3 : 21). Niet door eigen kracht, maar door de ontvangene genade Gods alleen, zeggen daarom onze Videren te Dordt, komt de mensch tot gei-jof en bekeert hij zich (Dordtsche Le.; rr.jn en IV. art 12).

De , vopr%yaardelijke vorm, waarin het GenadéVèrëGnd in de Schrift zoo vaak ons wordt v'-< r\f; steld, is daarom niet zonder beteekenjs. ^iet alleen wil de Schrift ons daardoor leuren, wat het middel is, waardoor we alleen aan de zaligheid, deel kunnen krijgen, maar het prediken van dezen eisch of voorwaarde zelf is een middel, _ waardoor God de Heere wil inwerken op onzen wil, uit onzen doodslaap ons wil wakker schudden en tot geloof en bekeering ons brengen wil. Alleen maar, wie daarom het Genadeverbond zelf naar zijn - ivesen als een voorwaardelijk verbond zou opvatten evenals het Verbond der werken dit is geweest, en het eenige onderscheid tusschen dit Genadeverbond en het Werkverbond • daarin zou stellen, dat nu in plaats van den eisch der wetsvervulling de eisch van geloof en bekee-•ring zou zijn gekomen, zou daarmede niet alleen den troost wegnemen voor onze j )ngstervende kinderen, die deze voorwaarde natuurlijk niet kunnen vervullen, maar zou ook de zaligheid der volwassenen afhankelijk maken van den wil des menschen in plaats van van het welbehagen Godsl Juist wat de Arrainianen steeds geleerd hebben en door de Synode van Dordt zoo beslist is veroordeeld. En haast men zich nu om te verklaren, dat men dit ook allerminst bedoelde en van harte met ons gelooft en belijdt, dat God de Heere, die in dit Genadev-erbond de zaligheid belooft aan wie in Christus gelooft, zelf door Zijnen Heiligen Geest dit geloof in onze harten werkt, dan volgt daaruit tegelijk van zelf, dat de Sacramenten, die de teekenen en - zegelen van dit Genadeverbond zijn, ook niet alleen objectief de belofte Gods ons kunnen verzegelen, maar dat ze evenzeer subjectief ons verzegelen, dat God uit genade de zaligheid en hetgeen tot deze' zaligheid noodig is, ons en onzen kinderen, als deelgenooten van dit Genadeverbond, schenkt.

Bij het Sacrament van het Avondmaal — en dat we ook thans weder het eerst op dit Sacrament wijzen is, omdat ons Gereformeerde volk bij 'dit sacrament nog zooveel dieper dan bij den doop de rechte beteekenis van he^sacrament gevoelt — denkt dan ook niemand er aan, hierin alleen een objectieve verzegeling te zien van de belofte - Gods. Ware dit zoo, dan zou ieder mensch ten Avondmaal mogen toetreden. Want evenals de prediking van het Evangelie publiek is en tot allen zich richt, zou dan ook het zegel, dat God tot bevestiging van dit Evangelie - geschonken heeft, ook door ieder moge worden ontvangen. Ons Avondmaalsformulier weerspreekt deze opvatting; echter ten stelligste. Het zegt, dat Christus dezen heiligen maaltijd heeft ingesteld, opdat Tiwij vastelijk zouden gelooven. dat wij tot dit genadeverbond bekooren." Het zegt, dat daarom niemand ten Avondmaal mag komen, dan wie »deze gez h e A l I g i n a h h v o l wisse belofte Gods gelooft, — niet dat wie gelooft, zali^ zal worden, maar— dat^«« alle zijne zonden alleen om het lijden en sterven van Christus vergeven zijn^.; en het verklaart, dat God alleen > die alzoo gezind zijn, voor waardige medegenooten van de tafel Zijns Zoons wil houden». En dat is geheel in overeenstemming met de woorden van Christus zelf, bij de inzetting van het Avondmaal gesproken. Hij heeft niet gezegd: dit brood is een teeken en zegel van de belofte, dat wie mijn vleesch eet, het eeuwige leven zal hebben, maar sditis mijn lichaam, dat voor u verbroken wordt, " en bij den drinkbeker: sdat is mijn bloed, dat voor u vergoten wordt tot vergeving uwer zonden". Welke woorden ons Avondmaalsformulier zoo innig vroom en teeder aldus vertolkt: > dat is, zoo dikwijls als gij van dit brood eet en van dezen drinkbeker drinkt, zoo zult gij daardoor als door een gewisse gedachtenis en pand vérmaand en verzekerd worden van deze imjne hartelijke liefde en trouw jegens u, dat-ik voor u mijn lichaam aan het hout des kruises in den dood geve en mijn bloed vergiete«.

En geheel in dienzelfden zin verklaart nu ook ons Doopsformulier de woorden der instelling van den Doop niet als een objectieve verzegeling van de belofte Gods, wier vervulling dan zou afhangen van ons, maar"" als een verzegeling van wat God de Vader, de Zoon en de Heilige Geest, in wiens naam we gedoopt worden, ons geschonken heeft. In den doop , , betuigt en verzegelt, ons God de Vader, dat Hij met ons een eeuwig verbond der genade opricht", en wat dit genadeverbond voor ons en onze kinderen inhoudt, volgt daarna : en otts tot Zijne kinderen en erfgenamen aanneemt" (niet aannemen zal, wanneer zij de voorwaarden van het verbond vervullen, maar aanneemt); , , verzegelt ons de Zoon (niet dat Hij ons wasschen zal, wanneer we later geloovig tot Hem de toevlucht nemen maar) dat Hij ons wascht van alle onze zonden, alzoo dat wij voor God rechtvaardig gerekend worden"; en „verzegelt ons de Heilige Geest, dat Hij in ons wonen en ons tot lidmaten van Christus heiligen wil, ons toeeigenende (niet hetgeen we krijgen zullen, wanneer we tot bekeering komen) — maar hetgeen ^ in Christus hebben, nl. de afwassching onzer zonden". En eerst na aldus den rijkdom der genade, die dé Vader, de Zoon en de Heilige Geest ons geschonken heeft en die in den Doop ons verzegeld wordt, uiteengezet te hebben, wijst ons Doopsformulifer daarna er op, hoe •^e nu ook door dienzelfden doop vermaand en verplicht worden om dezen God, d.w.z. die deze heerlijke weldaden ons geschonken heeft, ook onzerzijds van harte lief te hebben. Deze verplichting is dus niet de voorwaarde, waarvan het ontvangen dezer genade afhangt, maar, juist omgekeerd, de grond, waarop deze verplichting rust en ons wordt voorgehouden. Het is het leerstuk der dankbaarheid, dat op de verlossing volgt. En dat dit alles, niet alleen gezegd wordt van de volwassen geloovigen, die den doop op later leeftijd ont rangen, nadat zij reeds tot geloof en bekeering gekomen zijn, maar evenzeer met het oog op onze kinderen, blijkt daaruit, dat in het nu volgende gedeelte juist wordt aangetoond, hoe dit alle's ook - van de kinderen des verbonds geldt, die God in genade eeft aangenomen, die erfgenamen van het Koninkrijk der hemelen zijn, en dat in het dankgebed na den Doop God wederom gedankt wordt, dat Hij al deze weldaden niet alleen aan ons, maar ook aan onze kinderen geschonken heeft en ons dat met den Doop bezegelt en bekrachtigt

Ook onze Geloofsbelijdenis, hoewel men voor het tegenovergestelde gevoelen zich wel op haar beroepen heeft, spreekt niet anders. In Artikel XXXIII wordt zeker gezegd, dat de »Sacramenten panden en teekenen zijn om ons de beloften Gods te verzegelen*, aar dat hierbij allerminst aan een bloot objec'!ieve verzegeling gedacht is, blijkt uit wat er op volgt, dat »God deze teekenen bij het Evangelie gevoegd heeft om ons te beter voor oogen te stellen niet alleen hetgeen Hij ons te verstaan geeft door Zijn Woord (wat de voorstanders van dit gevoelen beweren) maar ook hetgeen Hij nwendig doet in onze li.arten, bondig efi astmakende in ons de 3aligheid, ^die Hij ons mededeelt«.

En wanneer dit getuigenis van onze Liturgie en Belijdenis nog niet voldoende is, laat ons dan ten slotte mogen wijzen op hetgeen het einde van alle tegenspraak behoort te zijn, het getuigenis an Gods Woord zelf. De uitdrukking: eeken en zegel, ter aanduiding van het Sacrament, is, gelijk men weet, .ontleend aan Rom. 4 : 12, waar de Apostel het acrament der besnijdenis - een teeken en zegel noemt. Hier moet dus worden naegaan, wat de Schrift met dit zegel bedoelt en wat daardoor verzegeld wordt. De Apostel ze^t nu, dat «Abraham het teeken er besnijdenis ontvangen heeft tot een zegel der rechtvaardigheid des geloofs, die em in de voorhuid was toegerekendi. Let r nu op, dat heel het betoog van den postel, dat Abraham een vader "der geloovigen is, niet alleen-van de besneden Israëlieten, maar evenzeer van de heidenen, die in de voorhuid zijn, zich juist daarop grondt, dat de besnijdenis aan Abraham geschonken is een zegel van de rechtvaardigheid des gelóofs, die hem reeds in de voorhuid was toegerekend. 'Alle nadruk valt dus daarop, dat het Sacrament aan Abraham verzegelde de rechtvaardigheid des geloofs, die hij reeds bezat. En hoe is dan daarmede ooit te rijmen de oorstelling, dat het Sacrament alleen een objectieve verzegeling zou zijn van de beofte Gods?

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 7 november 1915

De Heraut | 4 Pagina's

De kinderen des Verbonds.

Bekijk de hele uitgave van zondag 7 november 1915

De Heraut | 4 Pagina's