GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Leestafel.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Leestafel.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

DR. A. A. VAN SCHELVEN. HEÏ ZEEUWSCIIE MYSTICISME. E. J. Bosch Jbzn.—Nijverdal 1916.

DR. A. A. VAN SCHELVEN is, sedert hij den 1 7en Mei 1914 predikant in de Gereformeerde Kerk van VLISSINOEN werd, in aanraking gekomen met dat eigenaardig verschijnsel in het godsdienstig leven ten onzent, . hetwelk hij in deze studie aanduidt als „Zeeuwsch Mysticisme*. Van zijn kant heeft de kennismaking met dit verschijnsel bedenkingen er tegen gewekt en mee naar aanleiding daarvan schreef hij dan ook reeds in 1914 zijn, vroeger hier door mij besproken, vlugschrift: DE BEWERKING EENER , PIÊTISTISCH-GETINTE GEMEENTE.

Dan, ook afgezien van de pastorale praxis, heeft voor hem als geleerde, het sZeeuwsche Mysticisme.8, uit wetenschappelijk oogpunt, zijn interesse. Dit nu drong hem er toe, ook zonder hët te beoordeelen, door het ontstaan of de wording er van na te gaan, het te verklaren. De neerslag of het resultaat van dit zijn onderzoek ligt in zijn, dezer dagen als brochure verschenen. STUDIE, die ik hier voor mij heb.

Opgenomen in het Septembernummer van het GEREFORMEERD THEOLOGISCH TIJDSCHRIFT, is die studie, op voorslag van den uitgever van dat Tijdschrift, den heer BOSCH, tevens als brochure in het licht - gegeven.

Ook mij wil het voorkomen, dat die voorslag des heeren BOSCH nog zoo kwaad niet was. Met een afzonderlijke uitgave immers kan een nog breeder kring van lezers bereikt dan die welke tot óp heden óns Theologisch Tijdschrift bestrijkt, en dit is daarom niet kwaad, wijl V. SCHELVEN'S STUDIE, over het Zeeuwsche Mysticisme, als ^verschijnsel in het godsdienstig leven ten onzent», naar hij zelf wenscht, eenig licht zal verspreiden.

Met name nu het onderzoek naar de eigenaardigheid van het religieuze leven in verschillende streken van ons Vaderland aan de orde is, ik denk daarbij o. m. aan een onlangs uitgebracht" referaat op de jongst gehouden GRONIN­ GER-PREDIKANTEN vergadering, is wat DR. VAN SCHELVEN ons hier biedt up-to-date, en kan dan dienst doen aan allen, die in ons vaderlandsch godsdienstig leven, bepaaldelijk in wat ik zou willen noemen zijn' sgewestelijke verbijzonderingen», belang stellen.

De opzet van deze STUDIE is de «verklaring* van het Zeeuwsche Mysticisme, én de auteur wil daarbij ~de, "ook mijns inziens, eenig juiste methode volgen, van het in de factoren waaruit het ontstaan is, te ontbinden, om die factoren dan nader te onderkennen. Hij zelf schrijft dan ook op p. 27, de voorlaatste bladzijde, »ik bepaal mij me immers tot analyse".

Dat hij echter aan dit zijn opzet onder het

schrijven niet altijd trouw is gebleven; dat hij bij het analyseeren en dan objectief oordeelen over wat is, hier en daar ook kwam tot het subjectief beoordeelen van wat behoorde te zijn, zal de geachte Schrijver mij wel toestemmen. Komt hij toch toch met zijn waardeeringsoordeelen maar zelden zoo kras voor den dag als op p. 19, waar hij schrijft: jhet verschil tusschen den inan en de vrouw, die ge u als vertegenwoordigers van dat mysticisme (bedoeld is het sZeeuwsche») voorstelt, en een degelijk Calvinist is zeker met geen el te meten«, — op^nkel andere bladzijden staan dergelijke waardeeringsoordeelen wel niet zoo zwart op wit, maar zijn toch tusschen de regels te lezen.

Nu' zal ik, mij bewust van de moeilijkheid om, bij de verklaring van godsdienstige en zedelijke verschijnselen ons van beoordeelirig te onthouden, den auteur van dit zijn ontrouwworden-aan-zijn-zelf bepaling tot enkel analyse, niet al te hard vallen. Onze levenskijk toch hangt ten slotte af van wat voor menschen wij zijn.

Bovendien is dat ontrouw worden aan het doel waartoe hij eerst zich zelf bepaalde, — swant ik bepaal me immers tot analyses p. 27 — te verklaren uit de omstandigheid, dat zich, gelijk 'n mensch dit zoo menigmaal overkomt, ook bij hem' uit het eerst gestelde doel een ander doel ontstond, zonder dat dit andere doel aanvankelijk gewild was.

En zoo laat zich-dan ook best verklaren, dato de heer van SCHELVEN toen zijn studie af was, bij zijn wensch, dat zijn wetenschappelijke studie over het Zeeuwche Mysticisme strekken moge tot eenige belichting van dit godsdienstige verschijnsel voor wie in ons vaderlandsche godsdienstige leven belangstellen, tevens nog een gansch anderen wensch had. En die andere wensch is dan, zooals hij 4n zijn woord-vooraf, dat hij er bij geeft, schrijft, dat »voor hen die er mee (het zeeuwsche Mysticisme) in aanraking komen, (zijn geschrift) een niet al te ongeschikt hulpmiddel blijke om zich in hun optreden er tegenover te beter te kuunen houden aan den behartigenswaardige regel van Augustinus: seadem caritas, non eadem medicina omnibus«.

Zij het nu ook dat deze STUDIE, naar den wensch van den Zeeuwschen predikant, ook dienst doe als een niet ongeschikt munitie-stuk voor degelijke Calvinisten bij hun offensief tegert. het Zeeuwsche-Mysticisme, wanneer zij er «ambtelijk mee in aanraking komen", des te minder zal ik DR. VAN SCHELVEN hard vallen over het niet trouw blijven aan zijn opzet, omdat ik tot mijn blijdschap kan constateeren, dat dit erbijgekomen doel aan het oorspronkelijke geen schade heeft gedaan.

DR.. VAN SCHELVEN toont in deze STUDIE over het geheel het »qui bene distinguit bene docet" te betrachten. Zijn streven-naar begripsonderscheiding, zoo onmisbaar in het wetenschappelijk bedrijf, komt uit, waar hij het verschil tusschen het enger begrip sZeeuwsch mysticisme" en het ruimer' begrip „mysticisme" bepaalt. En wel zóó bepaalt, dat „de zelfbeschouwing en de zelfontleding, die uit den aard der zaak het mysticisme pleegt te vergezellen, hier niet treft door haar doordringend karakter, ' 'en dat het zich verder onderscheidt door een sterk nomisme."

Ook getuigt het van v. SCHELVEN'S breeden kijk op het leven, dat hij dit Zeeuwsche mysticisme niet beperkt tot de provinciale grens.

Na dan het verschijnsel, dat hij wil verklaren, alzoo begripmatig te hebben bepaald, tracht hij die verklaring te benaderen, door, zooals ik reeds boven schreef, het in de factoren, waaruit Het geworden is, te ontbinden, om dan die factoren nader te leeren kennen.

En die factoren zijn dan volgens hem drieërlei, en wel historische, dogmatische en psychologische.

Het gaat niet aan, "dit zijn betoog hier in extenso meetedeelen. Ik zal mij .dus alleen bepalen tot een meedeeling van het resuUaat.

Men vindt dat op p. 28 aldus saamgevat:

„Historisch is het Zeeuwsch mysticisme een vrucht van elementen, die in die provincie zijn gebracht door Presbyterianisme, Independentisme en Labadisme.

Dogmatisch is het geboren uit een verschuiving ' van calvinistische grondbeginselen naar deels semi-pelagiaanschen, deels dooperschen en spiritualistischen kant.

En psychologisch sproot het voort uit een aandringen op persoonlijke gemeenschap met God, waarbij de in de Schrift geopenbaarde lijn van Gods beloften werd losgelaten, om eenzijdig de zekerheid Zijner heiligheid en sóuvereiniteit vast te klemmen." -

Van de drie onderdeelen der STUDIE, waaruit dan dit resultaat komt, dunkt mij het derde minder gelukkig geslaagd dan de eerste twee. -

In het eerste (p. 8—17) is DR. V. SCHELVEN, die zich in de laatste jaren, als geleerde, , bij voorkeur op het gebied der kerkhistorie beweegt, in zijn volle kracht, en ook in het tweede (p. 18—26) toont hij zich als een goed kenner der Dogmatiek. In het derde zijn echter teveel dogmatische denkbeelden opgenomen, die, hoe juist ook, toch beter bij het tweede onderdeel waren onder te brengen, en komt de psychologie er wel-wat heel kaal af.

Waar DR. V. SCHELVEN op p. 16 zoo terecht schrijft: „overal en steeds heeft de menschelijke ziel eendere behoefteii gehad, als ze nu nog heeft en ïn de toekomst wel altoos zal blijven hebben", — ware te verwachten, maar wordt gemist, dat hij in zijn psychologisch deel ook gewezen had op wat ik zou willen noemen de harmonie van het menschelijk zieleleven. Op de harmonische samenwerking van voorstellen, voelen, begeeren, en op het verbreken dier harmonie bij de te sterke ontwikkeling van één dezer functies ten koste van de twee andere. Wat dan, op het gebied der religio subjectiva, de pathologische verschijnselen van intellectualisme, mysticisme en moralisme doet ontstaan.

Iets wat dan ook waarschijnlijk aan zijn gegeven begripsbepaling van mysticisme ten goede ware gekomen.

Dit neemt echter niet weg, dat DR. V. SCHELVEN, mijns inziens, met deze zijne Studie zijn wensch, dat zij over het Zeeuwsche mysticisme „eenig licht zal doen opgaan", in ruimere mate dan hij in zijn bescheidenheid verwacht, zal vervuld zien.

* Ten slotte nog enkele opmerkingen. „Een frisch beeld hier en daar aangebracht, verlevendigt de uiteenzetting", zoo las ik onlangs in de beoordeeling door een smaakvol recensent van een wetenschappelijk geschrift. Nu vind ik ook in VAN SCHELVEN'S STUDIE frissche beelden. Zoo op p. 18, waar hij van het mysticisme spreekt als van : shet zetten van klemtoon-strepen op een systeem ; een transpositie van een systeem in eeii anderen toonaard". En naast dit aan de muziek, ook nog wel het aan de homoeopathic ontnomen beeld - op p. 20.: „Toch is, helaas, dat goede element - — daarover zal wel geen verschil bestaan — er slechts nog in zeer hooge verdunning in aantetreffen." Maar al minder frisch is mij dan op diezelfde bladzijde dat eéne, oniriomen aan de sculptuur: „Het eigenaardige van het Zeeuwsche kerkelijke en geestelijke leven, waarvan Ret hedendaagsche mysticisme in die provincie nog altoos een uitlooper is, staat op een calvinistisch voetstuk, maar we behDoren er aan toe te voegen: het is bovendien ook zelf nog uit calvinistische klei gemodelleerd: " En heel niet frijch dunkt mij het andere op p. 20, mede aan de sculptuur herinnerend : „En voor zoover het beeld van die wettige dochter der Geneefsche hervorming in het Zeeuwsche mysticisme nog eenigermate naleeft, stroomt door de aderen daarvan dus ook nu nog altoos eenig calvinistisch bloed."

Ook acht ik, uit een oogpunt van stijl, zegs-. wijzen als: „het is een vrijwel algemeen bekend iets", p. 15, en „daarom te meer was het dan ook een ongeoorloofd iets", p. 24, wijl zij op één lijn staan met het praten van een bakvischje over „een aangenaam iemand", verwerpelijk ; en die van „het huidige Zeeuwsche mysticisme", met het oog op de onwillekeurige associatie, min raadzaam.

Dan, nuttige letteren zijn nu eenmaal geen fraaie.

Alles saamg-enomen, kan ik deze STUDIE niet anders, zien dan als een verrijking der reeds bestaande' Ktteratuur op het gebied der , „gewestelijke vroomheid", en tevens als een leerdame aanwijzing ter bereiding' en toediening •van het geneesmiddel tegen wat, naar DR. V. SCHELVEN'S zeker niet verkeerde diagnose, in het kerkelijk en geestelijk leven van ZEELAND zich als het, van de echte mystiek, ook door hem, wel onderscheiden, mysticisme vertoont.

Ook breng ik gaarne mijn hulde aan den nog jeugdigen prediker voor zijn, weer in dit geschrih betoond, moedig, liefdevol en navolgenswaardig optreden tegen hetgeen wat, naar zijn overtuiging, in strijd is 'met gezonde Cal­ vinistische Mystiek.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 15 oktober 1916

De Heraut | 4 Pagina's

Leestafel.

Bekijk de hele uitgave van zondag 15 oktober 1916

De Heraut | 4 Pagina's