GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Leestafel.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Leestafel.

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

P. KEUNING, LITTEEATUUR EN LEVEN. Uitgeve'smaatschappij E. J Bosch Jbz., te Biam, 19 i 9.

De schrijver van dit boek, vroeger bij het M. c L. o-, is thans werkzaam bij de fiaarcsche UitgeïerstEaatschappij.

Hoewel overgegaan tot een anderen staat des le? f!i5, heeft het onderwijs nog altijd lijn hart.

Wanneer men het woord „Paedagoog" in den letterUjfefn zia van „knapenleider" neemt, dan zou mea het lang niet ongepast vinden, wanneer men htm hoorde zingen: *

IK BEN EEN PAEDAGOOQ m HST DIEPST VAN MIJN GEDACHTEN.

En het mooie is de volkomen harmonie tusschen de mentaliteit en schrijftrant van den heer KEUNING.

Het VOORWOORD van LrrrERATurs EN LEVEN moge als bewijsgrond voor dcie beweringen dienen:

In „Onze Vacatures", het onderwijsblad, door de tritgeversmaatschappij E. T. Bosch jbz. te Baarn uitgegeven, plaatsten wij een artikelenreeks onder den titel: „Litteratuur en Leven".

»De artikelen nn, die vooral ten doel hadden, belangs elling op te wekken en liefde te kweekeu voor onze Cnristelijke kunst, vindt gij nu, lezer, in dit boek saamgebracht.

»Wij brachten op sommige plaatsen grootere of kleinere wijzigingen aan.

„Het boek spreke na voor zich zelf."

De lezing van dit Voorwoord wekt, wanneer ja, zooals ik, aan den verkeerden kant van de vijftig staat, een aangename sensatie.

Er verbindt zich onwillekeurig aan de gedachte van je jonge jeugd. Zooals toch de heer KEUNING hier schrijft, zoo sprak je onderwijzer. Niet anders dan ia ern morgendroom zie je j-; zelf weer zitten als knaap in de scboolbaok; recht op, armen gekruist, mond open, en met luisterende oóren, als een spons het water, inzuigend in je bewustziJQ wat Meneer-vertelt.

En al-maar-door droomend, dmkt in onbestuurden gedachtengang plotseling op de »repetitie".

De repetitie, met haar zoet-znur van kriebelend gemorrei door Meneer, in je bewustzijn om weer over den dorpel te halen wat er achter was weggezonken.

Zooals deze auteur zijn gedachten uitschriift ia het VooRwooaD, doet hij het in heel zijn boek en deze gehjkmatigheid van stijl is er wel een verdienste van. Maar, daar is toch een nadeel aan verbonden dat, door de weldadig aandoende sensatie van jonge-jeagdbeleving welke de lezing er van wekt, niet wordt verholpen.

De heer KEÜNING is bsUctrist en, zooals uit zij a boek bhjkt, ook Calvinist. Hij is daarbij, '.ooaïs uit de tweede helft van zijn boek blijkt, waar hij, u moet dit zelf maar eens lezen, van ne Christelijke-Nieuweren negen onder het mes neemt, ook kunst-kritikns.

Mee door LITTERATÜUB EN LEVEN wecscht hij, dat de Christelijke kunst, > die we zoo liefhebfaea" (van Calvinistische kunst moet hij niets hebben (p. 46}.) het eigendom zal worden van ons Christelijk volksdeel".

En hiermee kom ik tot wat ik van dit boek zou willen noemen ies défauis de ses qucUiUs.

»Ons Christelijk volksdeel" bestaat nn eenmaal niet enkel uit jonge-jeugd; uit knapen en aankomende meisjes.

Zeker, 'n paedagoog in den letterlijken zin van het wourd beuoeft zijn leerlingen, die hij wat kennis van belletrie tracht bij te brengeu, niet te zeggen waar hij zijn wijsheid van daan gehaald hettt. Naar hèm en niet naar 'n ander, die het wellicht anders doet, hebben ze te luisteren. Kan niets geen kwaad als ze in den waan bij/en, dat, gelijk uit de bron het water, zoo ook uit Meceer de wijsheid opwelt. Het bekende spreekwoord: > ik vrees den mensch van ééa boek" getuigt van paedagogisch inzicht. Voor begianehngen is het hebben van vele leermeesters maar verwarring-stichtend. Zóó echter gaat het niet, wanceer mea de rijpere jeugd of de volwassenen ook de christelijke belletrie tot eigendom wil doen worden. D è weten maar al te goed, dat hij, die dit wil, niet als de spin baar web, zijn wijsheid uit zich heeft. En wie daar nochtans den schijn van aanceemt, wordt hun al gauw, door wat ze noemen z'n »aanstelleiij", onduldbaar.

Zeker, een paedagoog in den letterlijken zin, spreekt tot de jonge jeugd met autoriteit. Duldt geen tegenspraak. Hij wè^t het. Maar wie tot de rijpere jengd of tot mannen en vrouwen zóo spreekt of zóo voor ze schrijft verliest, doordat Zij hem > arrogant" vinden, al spoedig het luisterend oor oi het lezend oog.

Ter aanvoering van bewijsgronden, dat dit de twee hoofdgebrekea zijn van LITTEBATUÜB FN LEVEN, wil ik U doen zien hoe de iiecr KEUNING het aanlegt om „de christehjke kunst net eigendom te doen worden van ons christehjk volksdeel".

Ik ontneem die argumenten aan de INLEIDING en het ALGEMEENE DEEL met zijn 6 hoofdstuk-Ken: Litteraire kunst, Caristelijke litteratuur, de Beweging van '80, de Begenadigden, Kunst en Zedelijkheid, Lhteraiie kritiek.

Reeds uit het begin van de Inleiding klinkt met: »Zie eens, wij moeten elkaar goed begrijpen", de stem op van »Meneer". Maar als u dan verder leest, dat de heer KEÜNING »de ji ngeren in ons christelijk volksdeel dat naar feuust gaat viagrn", ten sterkste ontraadt «naar letterkundige handboeken te grijpen" wijl die •sorrs zoo vreeselijk naar de studeerlamp ruikeE(.? )", begint u al te merken waar het heen moet. En u krijgt zekeiheid wanaeer u leest, dat hij > liever niet in het studeervertrek^ wil zgii" maar > liever naar buiten wil, in het volle leven en daarom dan ook «welbewust* zijn boek Litteratuur en Leven noemde.

U bent er.

U ziet de verzwegen tegenstelling.

Eenerziids die onwehiekende handboeken, geschreven op lafe avonden in duffj studeervertrekken en wier inhoud hun schrijvers haalden uit oude folianten en kwartijn-n, zooals melkverkoopers wel putten of scheppen het stilstaand water uit regeobakken of sloottn.

Anderzijds LITTERATUIJR EN LEVEN, welks inhoud geurend als een bloemhof op mid-zomer vroegmorgen, geschreven op den buiten in 'i voUe leven, enkel en alleen en van zelf, als levend water uit 'n bron, opwelde uit de exuberante ziel van ziJQ Schrijver.

„Weg met die dorre handboeken", schrijft in zijl INLEIDING de heer KEÜNISG, en als hij ze daarmee ons christelijk volksdeel, dat naar kunst gaat vragen, uit de handen heeft geslagen, begrijpt n wel, welk boek het is, dat hij ze in handen wil geven.

En nu het veelledig ALGEMEEN GEDEELTE.

Eerst dan het hoofdstuk waar LITTERAIRE KUNST boven staat.

U zult daarin op de eerste bladzijde de vraag vinden: , , Wat is htteratuur? " en een bladzijde verder verneemt u „wat kunst is."

De volgorde is niet onverbeterlijk, maar het getuigt toch van 's heeren KEITNINGS geschooldheid, dat hij die vragtn stelt. In een boek over L'tteratunr en Leven toch verwacht gij zoo iets.

Na al zijn invectivca tegen letterkundige handboeken, doet het etn'gzins zonderling aan, wanneer ge hier leest: „We slaan de „Nieuwe Liueratuur-Geschiedenis" van Willem Kloos open." Ia 't voorbijgaan zij opgemerkt, dat het zonderlinge van de zaak er niet minder op worde, wanneer verder blijkt, dat «we nog heel wat meer handboeken hebben opengeslagen en we er dankbaar gebruik van hebben gemaakt." Ook doet het vreemd aan, dat onze auteur niet zijn, doch KLOOS' bekende omschrijving van „Kunst" geeft. Maar dan raakt hij den kluis kwijt. Van KLOOS komt hij, in 'n onzalig oogecblik, op de „bes'eging van '80", waar bq het eerst in deel 3 over moet hebben. Een omschrijving van «Leien", die wij niet zonder belangstelling verwachtten, wordt ons onthouden en op het eind van dit hoofdstuk weten we róg niet wat volgens den heer KEUNING, „kunst" IS. Daar toch staat: , , Zoo komen we tot de slotsom, dat de kunst ons moet brengen de openbaring van schoonheid".

Het volgende hoofdstuk: CHRISTELIJKE LETTER­ KUNDE begint met: „WiLLiM KLOOS heeft; gezegd : Kunst is de aller-iijöividneelste expressie van de aller-individueelste emotie."

„Op de vraag: „Wat is Cnristelijke kunst? " geven we nu ten antwoord", zoo schrijft de heer KEUNING, „Christehjke kucst is de allerindividueelste expressie van de aller-individueelste emotie van een christen-litterator.".

Is hier niet 'n druk-dnivelje aan den gaog geweest, die er plezier in had het aan KLOOS' kunst-omschrijving — KEUNING noemt haar 'n dcfi litie — vastgeUjmde staartje te bederven ?

Zooals er nu saat, zal een, enkel door on? en auteur voorgelicht, lid van ons christelijk volksdeel gevaar loopen te denken, dat het kunst is wanneer een christen-rector of - docent allerindividueelst beroerd door de vlegelachtigheid van 'n gymnasiast, zijn gemoedsontroeriog, tegenover zoo'n jongen, door gebaar, woord of ook wel hand, op z'n aller-individueelst uit.

Ware dit gevaar niet nog te voorkomen door in het staartje inplaats van „litterator", „kunstenaar" of „bciletrs." te zetten?

Vraag het maar heel bescheiden, want de heer KEUNING weet wat hij schrijft en duldt dan ook geen tegenspraak.

Wanneer hij in ditzelfde hoofdstuk op p. 46 schrijft: „We willen het hier uitspreken, dat ai het streven naar een eigen Cilvieistische kunstvorm èa het Calvinisme verlaagt èi de kan^t", vermoedt hij dat ef n lezer, die met DR. KUYPER'S CALVINISME EN KUNST niet onbekend is, hem wellicht zGOal niet zal tegenspreken, dan toch tegen zijn bewerinj beirnking zal h-bban. Maar terstond drngt hij die bedenking bij ziji lezer terug met de min-vleieade opmerkmg, dat ? ij niet dan uit gewilde vergeetachtigheid opkomt en met-een duwt hij dien leier een breed citaat uit de zooeven genoemde Knyper-rede onder den neus. Ia dat citaat echter, maar dat i^g ik u in vertrouwen, mijn lezer! gaat het niet over Calvinistische kunst in het algemeen en beUetristische in het bijzonder, maar enkel en alleen tegen h n, «die onze Kerken koud en a»^/OT/ri'^ gaan vinden en naar kunstinhet bedehuis terugverlangen".

Het hoofdstuk DE BEWEGIXG VAN '80, het grootste van de 6 en waaraan ook de meeste zorg is besteed, eindigt met de vraag: »Hoe zullen wij christenen nu tegen de beweging van '80 staan? "

Het daarop g^even antwoord is, als de meeste preek-verdeelingen, drieledig.

Wij zullen er tegenover staan, waardeerend, beschamend en critisch.

Waardeerend^ want «wij zullen dankbaar aanvaarden den nieuwen b'oei, die door deze beweging op den akker der kunst gezien wordt. Van de 80-ers leeren den kunsteisch weer op den voorgrond te stel'en \ aan de kunst een eigen terrein te laten. Van hen leeren, dat ook op den akker der kunst een uitroeien van onkruid lang niet overbodig is geweest.*

Beschamend, want «wij christenen, stellen zóó weinig briang in de kunst*.

Critisch, want «wij zullen klaar inzien, dat het hier gaat om een wereld-ea levensbeschouwing. We zullen klaarder dan voorheen, öet vereenigicgspuat van kunst en religie zoeken en vinden in den kunstenaar zelf.*

In de BEGENADIGDEN is het thema: «de dichter bij de Gratie Gods* en gaat het over de dichterlijke en de profetische iLspiratie,

In het vijfde hoofdstuk, waarin de Schrijver het probleem ZEDELIJKHEID EN KUNST tracht te brnaderen, maakt hij de juiste opmerking, dar, «waar kunst en zedelijkhe d met elkaar in verband gebracht worden, de persoon van den litterator" — de heer KEUNING bezit om'rent dit woord meer liefde dan inzicht — «tenslotte alles beslist.* Wel moet «een kuns'eaaar in zijn kunstwerk het le/en geven zooals het is.* Miar toch mag hij, om iets te noemeo, niet «be: bordeelleven uitbeelden zooals het is*. Heewel geen der lezers, die hij met zija boek wil bereiken, hem dat zal tegenspreken, laat hij het aan bewijsgronden niet ontbreken. Wanneer hij, in verband daarmee, het heeft over boeken, die «een stuk bordeelleven geven* en dan schrijft «f^aarom mag een boek als «De Jordaan* van Qjerido niet gelezen worden*, toont hij dit boek, waaromtrent ik het trouwens goed eens ben met VAN EEDEN, die on'angs schrerf, dat hij 't niet had kunnen uiüezen, zelfs niet te hebben opeigeslagen.

In het laats e of zesde hoofdstuk, L'TTÉRATRE KJUTfEK, bemtwoordt KEUNING de vraag: „Wit iS nu de taak der litteraire kritiek? " Dan k ijgt hij het over „de litteraire beoordeeling in cnze christelijke periodieken". En die lijst volgecs hem naar niets. Van , .argumentea is er bij haar geen sprake." Met rame h efc hij het voorzien op onze „Kerkbodes." Tot bun troost kan dieren, dat hij ook over STEMMEN DES TIJDS niet tevreden is, want, dat is geen «zuiverlitterair tijlschrifi".

«Neen, wij moeten iets anders hebben."

Op grond van wat ik hierboven de twee hoofdgtbreken van LITTERATUUR EN LEVEN noemde, dunkt mij, dat het noch voor de jonge j-ugd, noch voor de rijpere en de volwassene in ons, naar litteraire kunst vragend volksdeel geschikt is. Ik zou er het aardige, op den akker der kunst nog niet uitgeroeide onkruid-bloempje aan willen vasthechten: «Te groot voor'n servet en te klein voor een tafellaken."

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 11 januari 1920

De Heraut | 4 Pagina's

Leestafel.

Bekijk de hele uitgave van zondag 11 januari 1920

De Heraut | 4 Pagina's