GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Eet wat ik u geef.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Eet wat ik u geef.”

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Doch gij, menschenkind, hoor hetgene dat Ik tot u spreek; wees gij niet wederspannig, gelijk dat wederspannige huis; open uwen mond, en eet wat Ik u geef. Ezechiël II : 8.

In onze Westersche landen zijn wij niet aan zoo forsche beeldspraak gewend, als waaraan men zich in het Oosterland placht over te geven. Ook in dit sterk sprekende woord tot Ezechiël: > Eet wat ik u geef!» komt dit weer zoo in het oogloopend uit. Er is geen oogenblik twijfel, of dit snijdende woord, dat Ezechiël opving, was overdrachtelijk bedoeld en vormde een.Oostersche beeldsprake. Er was geen sprake van, dat Ezechiël aan honger leed, en nu door Goddelijke genade met voedzame spijze verzadigd werd. Er werd hier noch gegeten noch gedronken, en uit wat onmiddelijk volgt, blijkt op allerduidelijkste wijze, dat er van 't wezenlijk nemen van spijze geen oogenblik sprake was. Terstond toch op het gebruik van deze forsche beeldspraak volgt de klare uitlegging, en uit die rechtstreeksche verklaring blijkt op 't allerduidelijkst, dat noch voor Ezechiël zelf, noch voor de schare, die hij leiden moest, van het aanzitten aan een disch of van het genieten van de morgenspijze sprake was. Het blijkt zoo overduidelijk uit wat in vs. 9 en 10 terstond volgt. Hier toch spreekt Ezechiël 't zelf uit, dat er van geen wezenlijk boek of heusch geschrift ook maar even sprake was. »Er was, zoo betuigt Ezechiël, een hand tot mij uitgestoken, en ziet, in die hand was de rolle eens boeks«. En toen de Heere die rol ontvouwde, en voor Ezechiël uitspreidde, bespeurde Ezechiël dat die rol des boeks aan beide zijden geheel beschreven was. > Zij was beschreven, zoo zegt hij in ^s.lO: voor en achten, en zelfs geeft de Heere den inhoud aan van wat in deze boekrol geschreven stond. Hij betuigt toch: «Daarin waren geschreven klaagliederen en zuchtingen en wee.»

Toch is daarom heel dit spreken van letem. allerminst een overtollig bijvoegsel. Veeleer is het juist in deze zonderlinge uitdrukking, dat 't woord uitkomt, waardoor Ezechiël op het diepst moet worden aangegrepen. Het was niet Ezechiël van wien hier het initiatief in bede of lofzang tot den Heere uitging, maar geheel omgekeerd was het van Jehovah, , dat het aangrijpende woord Ezechiël overviel' om hem 's Heeren openbaring recht diep te doen opvatten. Wordt in het gezin des morgens de tafel gedekt en de morgenspijze gereed gezet, dan spreekt hierin de zorge van den huisvader, die dank zij zijn arbeid de spijze kon inslaan, en de zorge van de moeder, die zorg kon dragen, dat in het morgenuur de spijze voor geheel het gezin gereed stond. Die spijze geniet het gezin dan, zonder er zich op dit oogenblik eenigerekenschap van te geven, hoe ze verkregen en bereid is. Die spijze in het gezin is èn in de morgenure èn in de avondure een uiting der ouderlijke zorge. Het zijn de ouders, die voor die spijze de kosten beschikbaar stellen, die ze gereed makeil en toebereiden, en ze, als de ure van aanzitten gekomen is, onder de kinderen en dienstboden uitdeelen. Kort gezegd is het dan de vaderlijke en moederlijke zorge, waardoor in aller behoefte voorzien wordt. Zelven dragen de kinderen en andere huisgenooten er veelal niets toe bij. Zij volgen eenvoudig de huiselijke gewoonte. Zij zitten op het gegeven uur aan. Ze sluiten de oogen en bidden meê.. En voorts genieten ze vrijelijk wat hun door de moederlijke zorge werd toebereid. Dit verstond een ieder bij het lezen van dit zeggen: > eet wat Ik u geef". Want zoo immmers is 't ook in de huislijke saamleving. Als de ure van den maaltijd gekomen is, staat 't alles gereed. Het is de huismoeder die het uitdacht. En de huisgenooten doen dan niet anders, dan wat hun wordt voorgezet, genieten.

En juist dit past de Heere nu op het verkeer met zijn volk Israel toe. Alle zorge voor dat volk Israel had Hij in zeer bijzondere wijze, als we zoo zeggen mogen, geheel voor eigen rekening genomen. Het volk zelf verkeerde lijdelijk onder de zorge die Jehovah ten goede aan zijn volk besteedde. Zoo kwam het er feitelijk op neer, dat de Heere in zijn omgang met zijn volk niet anders deed dan hun toeroepen: „Eet wat Ik u geef!" VSn Mij als uw God komt 't u alles toe. Gij zelf verkeert daaronder geheel lijdelijk. Ik, uw trouwe Vader in de hemelen, beschik 't alles voor u, opdat uw geheele existentie in mijn Koninkrijk als ingelijfd zij. Gij zijt 't niet die het innerlijk wezen van uw nood verstaat en de Voorziening in dien nood u weet toe te brengen. Ik uw God ben 't die, als uw trouwe Vader, uwe nooden doorgluur, uwe behoeften ken, en de keurmiddelen bezit om ze te vervullen. En gaat 't zoo met uw dagelijksch voedsel toe, niet anders is het* met de besschikking over geheel uw leven. Niet gij zelf kent uw nooden, en veel min kunt ge er ook maar aan denken, om zelf in alle nooddruft te voorzien. Gelijk het kind onder de moederlijke zorge voor het huisgezin vrij-van nood en kommer verkeeren mag, zoo schenk Ik ook u een rustig bestaan onder mijn hoede. Ik zorg voor u. Reeds vooruit heeft mijn zorgende trouw 't alles voor u toebereid en gereed gesteld. En als dan uw nood en behoefte spreken gaat, dan hebt ge 't slechts voor 't nemen, wat uw Vader in de hemelen voor u toebeschikt heeft, en die trouwe Vaderzorge maakt u zorgeloos gelukkig.

Het is niet onze eigen verzinning waarop we dan drijven, noch ons eigen uitdenksel waarop we dan afgaan. Natuurlijk is zulk eigen denken er ook bij, en zonder einde is de zorge, die hieruit over ons komt. Maar in dat zelf zorgen gaat ons bestaan en gaat onze toekomst niet op. Boven en behalve d; ze vrucht van eigen inspanning, is er ook een kant aan ons leven, waarover de beschikking geheel van Gods bestel afhangt, ^en dank zij zijn trouwe, zorge, doorwerkt, en juist van dat laatste is hier eeniglijk sprake. Er is aan ieders leven en geheele existentie ook een verborgen kant, waar hij zelf niets aan toe of af kan brengen, en die geheel door 't Goddelijk initiatief over hem beschikt wordt. Zulks zijn dan beschikkingen waar hij naderhand wel inleeft en ingroeit, en waarvan dan eerst de volle rijkdom voor hem schitteren gaat. Doch hiermede begint 't toch niet. Het begin hangt dan geheel en uitsluitend af van de vaderlijke beschikking, die onze God op geheel verborgen wijze over ons gehengt. En dit is dan 't heerlijke dat uw God u als ware het in zijn hand neemt, den weg ontsluit waarop ge u van nu af bewegen zult, en alzoo de God zal blijken, aan wien ge al uw nieuw geboren levensgeluk zult hebben dank te weten. Hier spreekt 't verrassende in. Als we zoo zeggen mogen, uw God overvalt er u meê. Hij neemt u op en plaatst u ongezien en ongemerkt op een u eerst vreemd terrein over. En dit nu is het wat de Heere hier inkleedt in 't beeld van de zorgelooze genieting van het kind aan den morgendisch. Nu kan dit gelden van een heerlijk gerecht, maar 't kan ook gelden van een bitter medicijn, dat aan 't kind te drinken wordt gegeven. En zulk een medicijn is 't nu juist, waarop hier in de toespraak tot Ezechiël gedoeld wordt. In het geheimvolle boek toch, dat zich ontsluiten ging, zou Ezechiël „klaagliederen vinden en zuchting en wee."

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 29 augustus 1920

De Heraut | 2 Pagina's

„Eet wat ik u geef.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 29 augustus 1920

De Heraut | 2 Pagina's