GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERS-SCHOUW.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERS-SCHOUW.

20 minuten leestijd Arcering uitzetten

De geuzen boot.

In „Friesch Kerkblad" vergelijkt Ds Bouma van Leeuwarden de inneftiing van dön Briel met de verschijning van „De Standaard"..

Er zijn van die dagen, waarop onze gedachten teruggevoerd worden naar het verleden «n we dankbaar herdenken, dat God groote dingen aan ons gedaan en groote weldaden aan ons gegeven hseft.

Een van de meest treffelijl^© onder deze vierdagen door ons, die zijn Nederlandsche Gereformeerden en Gereformeerde Nederlanders, is immer - weer d€ eerste April. Want immers, - wanneer we dezen datum weer gaan aflezen van den kaJender, denken we terug aan twee jaren, waarin de eerste van Grasmaand, een historische veirmaardheid heeft gekregen.

Van de Watergeuzen zegt hij: :

Hachjes waren het, die Watergieuzen. Soms m& ssc zeeschuimers, dan ordelijke strijders voor een edele zaak. Heel wat hebben ze gedaan, dat niet door den beugel kan. Maar wat ze gedaan hebben op deri eersten April van 1572, geeft hun recht op den dank van allen, die ook maar i^ets yoelen voor de vrijheid der landen aan zee. Toen hebben ze, den „hollendsche sleutel" in hunne sterke knuisten, den Briel gepalet, en daardoor „verloor Al va zijn bril", kreeg de vrijheids-beweging een vast st3unpunt en werd de moed gewekt in het hart van de duizenden, die er haast aan toe waren, om den strijd voor een hopelooze zaak op te geven.

En daarom is de eerste AurU van het jaar 1572 een keerpunt geworden in de yrorsteling om da vrijheid vajn geweten, zoodat we, nu we daar drie en ©en halve eeuw achter staan, nog altijd weer het gevoel van . dankbaarheid in ons hart speuren voor het goede, toen uit Gods hand ontvangen, die een branieachtige geuzenstreek tot een hooge en heerlijke bedoeling heeft willen gebruiken.

Want de strijd heeft ten slotte tot eene overwinning gevoerd, die eene volledige moet worden geacht. De Nederlanden hebben de vrijheid verworven, niet alleen voor zich zelf, maar vooir gansch Europa en hebben een land, dat nooit zich terugtrok, wanneer het ging, om te beveiligen de geestelijke goederen, door God aan de •pienschen in Zijne genade gegeven.

En vervolgens van de oprichüng van „De Standaard" :

Daarna is er nog een andere eerste April, dia we in dankbare gedachtenis moeten houden. En wel die van 1872. Toen was er een© andere tyrannic, dan de' Spaansche: de ideeën van het verlichte liberalisme beheerschten het leven en vrij beid van geweten werd aangetast, want immers „de minderheid moest maar worden onderdrukt."

Maar op het derde eeuwfeest van den Briels inname, kwam de Geuzenvlag weer jneens opdiigen. Een kleine vlieboot, met Kuyper als kapitein, droeg aan zijn steng , , de Standaard". Het - ^geheel was niets, vergeleken bij de statige galjoenen der liberalen. Maar ©r was iets ^; iltings aan, friscli als de zee; iets, dat wees op stuwende onverschrokkenheid en bezielde heldenmoed.

En het duurde maar even, of de Geuzen-boot • had er de schrik onder. Harde knauwen kregen de galjoenen, zooveel als ze maar wilden, want de Geuzen volgden bun leider en met de tanden op elkaar, wi.djn ze dan toch wel eens zien, of er ook nog vrijheid voor de conscientie was te verkrijgen.

En ook deze eerste April is een kearpunt ge^^É^^^^^^Ö^^^^^^^^^Üif^^^-• 203 weest. De eerste zege'"werd ïoeh - behaald, da eerste klap gegeven en het tyrannieke geweld heeft het loodje moeten legigen, want dei menschen, die in Gods kracht, de vrijheid zochten te krijgen, hebben niet gerust, eer ze Waren, waar ze wezen wilden:

Die beide dingen herdenken we, ook .weer op dezen eersten April. En wanneeir we dat doen, dan piaBt ons wel groeten da, nk aan God, die ons zooveel gaf in bet verleden en met eerbied vooir de kloeke mannen, die vóór ons geweest zjjn.. Maar, .Lector, daar moet iets bijkomen. En wel dit: dat de geest van den eersten April ons leven al meer beheerscht, zoodat we siteeds. krachtig er tegen opkomen, om slaven te zijn van den tyrannieken tijdgeest. Vrije menschen moeten we wezen, die het opnemen .tegen allen en een ieder, die onsi de ware vrijheid willen rooven, want wij hebben te knielen voor God, maar ook voor God alleen.

De tale Kanaäns.

Aan dit onderwerp wijdt Ds Schilder in j, De Gorkumsche Kerkbode" eenige ]5; blomintein ïol MorJi; waardige vo'orbeelden:

Wij lichten er dit deel uit:

En dan, wie kent ze niet: de sprake der oud-' gerefomieeirden, ook in hun gedrukte preaken; fo.v. Btandelijk leven; kapittel(tje) inplaats vwo^ hoofdstuk; het ban-en goddeloos: geslacht (ra, ra: banloos!); ongierechtigheid, die over hun kop wederkeert; op den vloer der helle liggen; nabarouW; meid (meisje); een hoopje volk; lezen in dowiaarheid; einde (= doel); vruchtgevólgen; God toevallen in Zijn recht; het lieve volk, dat snakt naar een. kruimeltje; volkje; nog een w'oiordje; jtroostdruppeltjes uit de gezegend© troostfontein (wat ©en beeldspraak, ver van de Schrift en van de werkelijkheid!) landertjes (d.i. de gemeente); het gebedje van' een kind van God; de predikant ziet voor zach zitten „zuigelingen, die schreeuwen om een hapje"; ma.nna, dat giestoofd, rauw, ja op all© mogelijk© wijzte gegeten wordt; één lood gebedsgenade is meer dan honderd pond gebedsgaven; een als met pakken ett lasten bebolwerkte ziel; dat handjevol volks, de levende kerk; in de preek eöTst ©en historiëel«i •«verklaring om dan over te gaan tot de geestelijke beteekenis; met een aanigjebonden zaak bij God liggen kermen; met dikke, hoogverheven schilden aandniischen tegen den Almachtige; een Wettischa en werkelijke (d.i. werkbeilige) weg; „God brengt • Zijn kinderen, als zoo'n arm mensch een plekje ondeJ). Gods volk krijgt, zachtjes: aan vooir den dag, bij trappen, en 'jtlekt zachtjes aan uit, w'at haar keuze is." •— „De wlaarachtig bekommerde kerk heeft geen onderscheid. Zij hebben er wat op de lijst In de eerste bekommering heeft een mensch wat volk op de lijst en dan zijn het allemaal bekeerdei menschen. Het gaat daar' net als met den blinde, die door den Heere Jezus genezen wterd, hij ziet de menschen als boomen aan. Maar later gaan er veel af. Niet weinigen".

Men ziet het, uit al deze aanhalingen — een greep slechts hier en daar — blijkt wel duidelijk, dat in oud-Gereformeerde kringen de taal van den kansel hemelsbreed verschilt van de gewone spreektaal. Eigenaardig is dit in hooge mate. Want die oud-gereformeerde kringen leggen er juist zoo sterk den nadruk op, dat daar , in de kerk niet veel! bekeerde menschen zitten, dat er heusch niet veel zijn, die het „geklank kennen"; en toch wordt juist in die kringen een taai gesproken, die alleen voor ingewijden-verstaanbaar is? Van ontferming getuigt dat niet; en oensequent mag die houding allerminst heeten bij hen, die aan anderen verwijten, dat men alleen maar voor bekeerde menschen spreekt. Maar men weet, dat ontferming en consequentie niet de kracht is van deze kringen. Bezwaran tegen zulke „tal© Kanaans" moet ieder voelen, die met Gods Evangelie niet in een hoekje wegschuilen wil.

En als wij op ons eigen erf rondzien, dan is het gelukkig een voorrecht, te mogen oonstateeren, dat d© „tale Kanaans" bij ons nergensi zóó wordt gesproken. Bezwaren als tegenover dergelijke richtingen gelden, behoeft niemand tegen ons in te brengen.

Toch meen ik, dat ook wij in dezen ons voortdurend onder zelfcontrole moeten stellen. Hebben ook wij geen soort kerkelijke spraakkunst; diel ook wel door nog andere beginselen dan die rechtstreeks met onze gedachtenwereld samenhangen, wordt böheerscht? Ik geloof het wel. Ik oordeel niemand, want ik do© .er zelf ook wel eens aan mee en spreek dus vrijuit. Onze kerkelijke stijl heeft werkelijk soms iets niet van een tald, doch althans van een dialect Kanaans. OVer de stomme e is al meer dan eens gesproken. Maar overigens? Kan men bij ons geen areha'ismen ontdekken? Wij zijn nog altijd meer krank dan ziek, we hebben in de kerk wel jongedochters, maar geen meisjes, wel knapen, maar geen jongens; we benaarstigen ons wel meer dan dat we ons beijveren; en als we 't netjes zeggen, dan spreken we niet van vaak, doch van dikwerf; niet van protest, doch van murmureering.

Nog eens: Prof. Bavinck contra Prof. Honig op de Synode?

Hebben we vroeger in deze persschouw verschillende gevoelens weergegeven, welke men omirènt hét optreden van Prof. Bavinck op de Synode koesterde, wij kunnen nu nog het oordeel van Prof. H. H. Kuyper in „De Bazuin" mededeelen.

Hij begint met te wijzen op een uitlating van Dr A. Kuyper in „De Stonelectures", dat onze Gereformeerde zede zich s: eeds verzot he-^ft tegen kaarcspel, dansen en oomediebezOLk.

Maar hoe sterk deze Gereformeerde zede bij het oudere geslacht nog nawerkte, bij het op-

groeiende gèiafecm sfëèt-ze aïiengs 'iSt en ontmoette zelfs verzet. Het oudere geslacht, dat den ovsrgang viit de wtereld naai het Ohiristendom zelf doorgemaakt had, voelde nog de tegenstelling'-Het jongera geslacht, dat ïn de Chtristelijke kerk was opgegroeid, begreep niet, waaifom kaaïtspfel, comediebszoek en dansen verkeerd was. Verboden waran deze dingen in de Schrift tochl niet. Ze konden derhalve op zichzelf niet zondig worden genoemd. Het scheen daarom alleen ©n^hartigibeid en bekrompsnheid, wanneer in de kringen der vromen dezadingen zoo scherp werden verooirdeeld.. Voor can niet gering deel der opgroeiende ieugd is dit dan ook de steen des aanstoote geworden, waarom ze met de GtereformeeTde Kerk hebben gebroken. Eten der legerpWedikanten, die van zeer ^nabij met de miliciens in aanraking kwam, weet den afkeer van alle kerkelijk leven bij jongelieden uit geloovige gezinnen vooral aan den weerzin, die door deze bekrompen opvatting van het Cbtistendom was gewiekt. Een ander deel brak niet mtet de Kerk, maar verzette zich in de kerk mtet luidrucbti'g! gebaar tegen deze puriteinsche zede. Ohdet hiet hoog opgeven dat Christendom' en cultuur of, zooals anderen zeiden, Calvinisme en kunst moesten verzoend Worden; die'al' te lang vijandig tegenover elkander hadden gestaan, wlörd op vaak niet onbedenkelijfce wijize de grens tusschen wsreld en Christendom uitgewischit. Het kaartspel heette bij deze jongeren een onschuldig spel. Het dansan een schoone rythimiscbe beweging van het lichaam. En vooral - de comedie was een hoogstaande kunstuiting, waarvan men geen afstand wilde doen. Zoo gleed mteh allengs van het pad der vaderen at. Men verglat het Apostolisch vermaan, dat men ook den rok te haten hjad, die van het vleesch besmet was. Wjas 'een vroeger geslacht voor alle wereldgelijkvoimigheid wel eens al te bsvreesd, thans ontstond veeleea' de neiging om' te zien, hoever men met de Wereld mee kon gaan zonder het Christendom te verliezen.

Nu ontkennen wte niet, dat 'hier tal van moeilijke vragen aan de orde komen, wtaaMvap men zich met een beroep op de „Gereformeerde zede" met af kan maken. Ook is Wel eens te veel , , zonde" genoemd, wat op zichzelf geen zonde is, maar zonde is geworden door het misbimik, dat de wereld er van maakt. Maar hoe men ook over deze vragen oordeelen moge, wel niemand, die het opkomend geslacht gadeslaat, zal ontkennen, dat er een gevaar bestaat van wereldgelijkvormig te worden. En het is daarom ooik wel te begrijpen, •dat op de jongste Synode onzer Tterken, toen het vermaanschrift ter spirake kwam^ dat op allerlei gevaren en misstanden van onzen tijd zou wij'zen. Prof. Honig met klem en nadruk er opi aandrong, dat de Synode bepaaldelijk en mtet name zou waarschuwen tegen hiet kaartspel, het dansen enhet comediebezoek.

Het heeft eenige verwondering gewekt, dat Prof. Bavinck hiertegen opkwam en dit ontried. Zelfs is daaruit afgeleid, dat Prol? . Bavmck het pleit voor dansen, kaartspel en comediebezoek • had gevoerd. Bij wij'ze vaji verontschuldiging is ©r toen op gew'ezen, dat dit het laatste woord van P: rof. Bavinck was geweest. Hij was toen reeds ernstig krank. Zelfs kon hij zijn rede niet voleindigen. Men kon wlat hiji zeide, hem niet ten volle toerekenen.

Hoe goed bedoeld die verontschuldiging ook moge wezen, toch meenen we, dat Prof. Bavinck, zoo 'bij nog leefde, haar zelf zou afwijzen. Wat Prof. Bavinck te Leeuwarden zeide, was niet de opwelling van een oogenblik, mlaar de uiting van zijn innerlijke overtuiging, die hij in persoonlijke gespirekken reads lang te voren bad uitgesproken. En wte meenen .aan de eere van Prof. Bavinck's nagedachtenis, verschuldigd te zijn, wat hiiji gezegd heeft hier' in onze woorden weer te geven. Niet alleen dat' daardoor het misverstand zal wdrden opgehelderd, ma, ar we gelooven, dat ieder Christen bij ernstig nadenken bet bezwaar van Prof. Bavinck volkomen begrijpen en billijben zal.

Prof. Bavinck heeft het niet opgenomen voor dansen en comediebezoek. Hij heeft alleen gezagd, dat, hoewel hSj zelf geen comedies bezocht; hij toch, toen een student hem. gevraagd had, of het bijwonen van een klassiek drama, dat opgevoerd werd, zondig was, daarop geen bevestigend antwoord had kunnen geven. Maar dat was zijn bezwaar niet tegen het voorstel van Prof. Honig. Hij wees er op, dat vooral tijjdens den oorlog ook dn onze Christelijke kringen tal van zonden waren ingedrongen, die eeti veel «mstigeir karakter droeg an dan dansen en comediebezoek, maar waartegen man niet .opkwam, met name het zich verrijken met oorlogswioekerwinst, het gebruiken van allerlei slinksche middelen om schatten te Winnen en dat ten koste van het volk, dat gebrek en ellendai leed. Diat in Gereformeerde Itringen zulke ergerlijka dingen w'erden geduld, dat men de personen, dia zich daaraan scihiuldig maakten, met rust liet, maaï zoo scherp er over viel, wanneer iema.nd bijv. ean comedie bezocht blad, en bem daarom voor geen Christen achtte, dat keurde hij af. Diat werd een uitzijgen van de mug, ter-wijl men kerneis doorzwelgde. Met het oog daarop achtte hij het niet wenschelijk, dat de Synode in haar vermaan-schrijrven aan 'de Kerken .uitsluitend of speciaal wees op het gevaar van kaaitsptel, dansen en comediebezoek.

Over de juistheid van dit bezwaar kan men verschillend oordeelen. Maar in elk geval zal men toestemmen, dat bet standpunt door hem ingenomen, een hoog zedelijk standpunt was. We loopen als Gereformeerden licht gevaar een beetje Pharizeesch te worden, de dille, de komijn en da munt te verfcienen en het zwaarste der wet na te laten. Het schrikkelijk te vinden, wanneer iemand kaartspeelt, maar niet dat men zelf ©en dienaar is van Mammon. Het dansen scherp te veroordeelen, maar de nachtelijke vrijiage als volkszede in stand te houden. Het een doodzonde te achlten, vcannear iemahfl de cömedfe 'bezdétórniaar'hief" dat men - zelf Tegelmatig naar de kroeg loopt. Daartegen is Prof. Bavinck opgekomen, en we meenen, dat elk ernstig Christen hem daarin bijvallen zal.

De cultureele waarde van de bioscoop.

Ook het onderwerp van de bioscioo'p is meermalen in deze rubriek besproken.

Prof. Kohnsiamm hield in Rotterdam een lezing, waarin hij zich de vragen stelde: wat is het we'z^en van de bioscoop en höe werkt zij' op onzen geest; en wal volgt daaruit vo-ór de bepaling van haar eventneele kunstwaarde en mogelijke onderwijz»nde waarde.

Uit het 'verslag van de „N. R. Ct." lichten wij:

De eigenlijke bedoeling van de bioscoop' is te geVëh een natuurgetrouwie repiroductie van bawegingsindrukken, aan een groot aantal toeschoiuwers tegelijk. Men streeft ernaar dit zoo goed mogelijlc te doen; öp mecbanischie wijze en door middel van de groot-industrie. Natuuirget|rouwi is bet ideaal en men heeft daar reeds veel van ber'eakt, maar hoopt nog verder te kunnen komen met stereosoopdscha beelden en kleurenreproductie.'

Dan nog de phonograaf om de menschelijke stem te doen hooren, het woord eir bij' te veirtolk.=n, en de illusie is, mieent men, volmaakt.

De bioscoop geeft dus, ook in hoogste perfectie, nooit iets meer dan nabootsing van werkelijkheid en beweging. Daaruit volgt, dat het aanscUoiiwen van het beeld hieel iets anders is dan het zien: van de werkelijkheid. Al wordt de optische illusie nog zoo hoqg opgtevo'erd, toch is O'uze gewaarwo'rding andeis d.a, n wanneer wij de werkelijkheid aanschouwen. In de eerste plaats doordat er ietsi ontbreekt; immers hebben wij uitsluitend optische gewaatwordingen, terwijl wij bij een wandeling of fietstocht de sensaties van geur van bloemen of ander gewas, het aanvoelen van windstreeüng, frischheid en pittigheid der atmosfeer, vogelzang enz. ondergaan.

Dit is het eerste, doch er is nog een, uit psychologisch oogpunt grooter verschil. De wijze, waarop wij reageeren op iets, dat we ondergaan, hangt, af van de stemming, waarin men het opneemt of onze houding er' tegenover.

Een schilderij iheeft nooit ten doel oins de illusie te geven, dat wij de werkelijkheid aanschouwen; kunst geeft nooit de werkelijkheid, maar een star'ke omvorming van deze, gezien van bepiaalde gezichtsp-unten uit. Bij een bioscoop' echter ontbreekt die aesthetische omvorming en dat kan ook niet anders, uit hoofde van haar mechanisch karakter. Men kan nu 'zeggen, dat dit alles slechts natuur-opnamen betreft, doch voor z.g. speelÜlm's, tooneelspelen, vertolkt door dikwijls gPoote kunstenaars, geldt nagenoeg hetzelfde.

Kan de filmi dan niet hetzelfde als een photografische reproductie van een schilderij, n.m. niet alleen him, die de' schilderij kennen, maar ook dengenen, die haar niet kennen^ in wekere maté aesthetisoh genot geven?

Om deze 'vraag te beantwoorden, moet men zich rekenschap geven van haar aard.

De bewegingsindiukken worden geprojecteerd op een plat vlak. Ten hoogste kon men dus m(et de film iets artistieks bereiken, wanneer men zich toelegde op het vertoonen van schimmenspel. Slaagt men er in, het filmbeeld drie dimensies te geven waar men immlers naar streeft — dan zal het misschien mogelijk zijh, biet essentieel en te leggen in het zuivere bewegingskaa'akter van dans of pantomine. Maai |het drapia is naair zijn aaïd onaf scheidbaar van het woord ten blijft dus, op de film, altijd iets onvolkomens.

Derhalve veroorzaakt de bioscoop een volstrekte veivalsching van hiet dram'a, dat het woord niet ontberen kan. Oan het doel: het overbrengen va, n bat dramatisch gebeuren tot Uet besef van de toeschou-. wers te brengen, te bereiken, moot alles vergiofd, aangedikt-worden. Fijnere nuances en samenhang kan men met uitsluitend optische teekens niet raptoduceeren.

Spr. heeft eenige kinderen eens een analyse van een detective-roman van Ivans laten geven, hen mogelijke tegenstrijdigheden in hiet verhaal latan opsporen. Hij heeft daarbij opgemerkt, dat dit hen meer in spanning hield dan de meest boeiende) detecti've-filim.

Dat is te verklaren. Bij het zien van een film ontbreekt de noodzakelij'ldieid de acti-viteit in te stellen. Veel menschén gaan dan ook naar een bioscoop, omdat deze zoo weinig inspianning vergt, veel minder dan bet gespiroken tooneeb En daar schuilt nu juiist hiet grootste gevaar, want doordat men den indruk gemakkelijk opneemt, zonder kritiek, is deze des te dieper. Bij het lezen of aanzien en - hooren van detective-roman of dito-tooneelspel (met het gesproken woord) wöirdt hbt vergiftigende van het passieve ojidergaan van bioscoopindrukken, opigebeven door de activiteit.

Op deze gronden komt spir. tot de conclusie, 'dat het sensa.tioneele niet iets bijkomstigs, maar inhaerent is aan het karakter va|n de biosCoopi.' Een goed bioscoopdrama is een contradictio: in terminis.

De artistieke beteekenis van de füm m, aat men derhalve op nihil wa, ardeeireni'»v> ïÊSf: ï& g3^

Het oordeel over de kunstwaaMëi van' dè Moscüop 'kon moeilijik vernieitigender uitvallen. Doch nu de waarde voor het onderwijs.

De directeur der Haagsche schoolbioscoopi, de heer Van Staveren, meent, dat het onderwijs nooit aanschouwelijk genoeg kan zijn en het machtigste middel van bet. aanschouwelijk onderwijs, heeft hij ergens geschreven, is de bioscoopi, die de kinderen volgen „in ademlooze aandacht".

Ademlooze aandacht nu, zjegt spa'., is juist niet de' staat, waarin wij het scherplst en het nau'wkeurigst kunnen waaa'nemen wat ons geb(wén'#orati De ademlooze aandacht is de beste helpster van den goochelaa, r, want leidt de opmterkzaamheid af van wat hij uitricht.

De voorstanders van aanschouwelijk onderwijs beroepen zich terecht opi Pestalozzi. Maai" deze, die de "wlaarde van het woord bij' de aanschouwing zoozeer leerde, zou de bioscoopi zeker nooit als een deugdelijk hulpmiddel hebben erkend.

Men meent, dat het aanschouwen van een film reeds daarom van beteekenis .voor opvoeding en onderwijs zijn zoa, dat het kind zooi gaarne kijkt naar beweging en do-en. Doch doet het dit dan met het oogmerk van te willen leeren?

Als een a, uto op straat een pianne krijgt en' velen blijven er bij'staan, waarom' kijken zij dan? Niet om te weten te komen wat de panne veroorzaakt heeft, maar om den chauffeur te zienwerken. Het is een zuivei' menschelijke eigenschap; dat men anderen graag ziet werken, terwijl men zelf niets doet. Twintigduizend menschén gaan niet naar-een voetbalwedstrijd om iets van 't voetballen te leeren — dan toch zouden zij ©r zelf ook wel , aan gaan doen — doch omdat het zoo prettig is, an-. deren in actie te zien. Het voorbeeld van dezen navolgers, daar denken zij niet aan. , • •

De waarde van-de schoolbiosooop is dus gering. Grooter dan deze zijn de bézwairen. Daalr is vooreer'st het veel te snelle temp'o-. Men heefi wel boweerd„ dat kinderen meer van de film zouden onthouden dan van staande lichtbeelden, omdat zij er liever , .naar kijken. Een proef, door spir. genoimen, heeft echter het tegendeel aa.ngetoond. Behalve het te snelle tempo, is ler nog het bezwlaar, dat de moaste films, ook de z.g. industrieele, onoverzichtelijk zijn. En wat men met de schoolbiosooop bereikt, is, in het gunstigste geval, een soort van encyclope-'dische kennis, - wlat doet - vragen of het dan wel zoo noo; dig is., de kinderen van alle markten.thuis te maken. Men vergete toch niet, dat bet in da praktijk anders gegaan is dan men zich oorsp'ronkelijk had vooilgiesteld. Men is uitgegaan vari het denkbeeld, dat de onderwijzer een of andoP onderwerp' behandelen zou en zich dan desgewen'scht, van de nadere toe'lichting door middel van de bioscoop zou kunnen bedienen. Doch in werkelijkheid is het nu zóó gesteld, dat de filmoperateur willekeurig bepaalt Wat hij opheemt en de onderwijzer 'dan maar iets vertellen moet bij de films, die toevallig beschikbaar zijn.

Noch een 'artistieke, noch een instructieve waarde kent spr. de bioscoop' derhalve toe.

Zou hieruit de conclusie mioeten voJjgien, dat men het bioscoopgevaar ten krachtigste behoorde te bestrijden, ^Prof. Kohnstajmm durft, dil blijkbaar ^^ui-et aan.

Hij vréëgt, ' 'dat een bioscoopvêf' zoek in de hand zou werken. , SJ5^Slf*^KS^$

Hij hoopt, dat de jongelui van h^en, dóór hèn ' meer in aanraking te brengen mlet d© edelsbei geestelijke goederen den smaak in bioscoopgenogge^: , ; vanzell' zullen - verliezen. "J: ®^-

Dit slot klopt m. 1. niet op het betoog. |; C1g^; , ' Daarbij rekent hij buiten den tijdgeest ëfff/fe*; menschelijke natuur. . ;

Prettig voor den algemeen geachten Ds D.

In een kerkelijk blad vond ik het volgende eigènaaidige corrigendum:

Tot ons leedwezen schreven wij in een vroegere Vragenbus abusievelijk over. „-wijlen" Ds D'. van A. Gelukkig is de algemieen geachte 0, 3 DL' nog in het land der levenden en mag ZWlEW. zich • in een goede gezondheid verheugen.

Op zoo'n manier kan je nog eens aan de weet komen, hoe er na je dood over je gesproken zal worden. Of deze-redacteur h, et: de mionluis heeft toegepast, is mij' niet bekend. Anders kon je nog eens dingen beleven! Overigens ^1Qrhleug ook ik mij in de goede gezondheid van den „wijlen" gewaanden Ds D.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 april 1922

De Reformatie | 8 Pagina's

PERS-SCHOUW.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 april 1922

De Reformatie | 8 Pagina's