GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERS-SCHOUW.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERS-SCHOUW.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Pantheïsme.

In zijn machtige oratie „Verflauwing der Grenzen" waarschuwde Dr A. Kuyper met klem tegen het Pantheïsme.

Dat Pantheïsme is nog niet dood. Daarom dient de waarschuwing gedurig herhaald. Ds H. Bakker doet het in de „Gereformeerde Kerk" op de, ze wijze:

Het al is God.

God is het al.

Het heelal heeft twee aangezichten. Het eene is wat rnen no"mt de wereld. Het andere wat men nosuit God. Dat is het eerste en het laatste geloofsartilcel van de „nieuwe religie". Dat is het godsbegrip, dat in theologie „panlheïsme" heet. Dat is im groszen und ganzen de gelotifsbelijdenis van een tijd, die de behoefte aan godsdienst niet wil, ook niet kan ontkennen; maar zich niet meer kan vinden in den traditioneelen christelijken godsdienst.

Het is dan ook opmerkelijk hoe men, in de kunst, in de letterkunde, ja zelfs in de bouwlcunst, in de laatste 10, 20 jaren het roer naar de andere zijde omgegooid heeft. Dat komt steeds klaarder voor den dag. In de romans van dezen tijd, die aan den tijdgeest willen beantwoorden, is de materialistische gedachte, die God en ziel en eeuwigheid uitschakelde, dan ook allang contrabande. Men houdt daarin bespiegelingen van dit • soort (ik citeer uit „D e D w a a s", van Kellerman, uit het Duitsch vertaald in de Wereldbibliotheek en al voor de tweede maal gedrukt):

„Was Hij (God) zoo? Hij, Hg? naar wien het zielsverlangen van een dwalenden mensch uitgait, zooals een hond, die het spoor van zijn meester zoekt, is Hij overal? In het gras, iii den boom, in de kat, die over den muur sluipt, in mü ? Ziet Hij eeuwig op mij neer met een van Zijn ontelbare oogen? Of ziet [lij uit mij, klopt Hy in mij, is Hij eeuvrig in mij, in ieder gevoel, volgt Hü my ook in mijne gedachten ? Is Hij de geur die die uit de bloemen opstijgt? — Is Hij in de sterren, in het licht? Of is Hij, ver van alles, ver, ver van de aarde en werpt Hij slechts in millioenen jaren een enkelen Wik op haar? Is Hij bewegingl, of is HiJ het cienige dat rust?

— Het is niet meer zooals vropgér, toen Hij in een tuin jnet de menschen wandelde of in den donder sprak of op een wolk. door het luchtruim voer. — Wy kunmen ons geen beeld vormen van Hem, maar zou Hij niet minder groot zijn, indien wy dat konden? Hij is een innig verlangen".

En verder: „dat de menschen kleine zonnestraaltjes waren en duizenden altaren bouwden ter eere Gods.... Hun kunst, hun wetenschap waren altaren en zy' offerden d.tarop dag en nacht..'.. HiJ zag, ze gaan, bij milUoenen, die kleine zonnestofjes en offeren. Zyi versmolten, koninklijken en volken en rassen versmolten, een nieuw ras bloeide e; uit op, om machtig te worden. Nieuwe steden, nieuvve tempels, al heerlijker en schooner. Een bniisend jubelen van komende eeuwen — schoonheid, adel. . .".

En zoo besluit dit boek: „Behoud uwe ziel, mijne vriendin, zy is het eenige wat gij bezit; ondoorgroad is het leven, nog minder 'doorgrond is de dood. Er is geen eind. Altijd, altijd weder zullen wij elkander ontmoeten in de sfeeren des levens".

Zoo droomen en mediteeren die praktische intellectualistische menschen van weleer, die met het gezond verstand zooveel op hadden. Buiten godsdienst konden ze het niei langer stellen. De stof was te droog, te dor, te doodsch. Be 'rede was al te nuchter. De geest, de algeest, moet-nu het leven weer brengen. Men wil een god. Men tracht die te vinden in de natuur. In. den boom en in de kat, die over den muur sluipt. Overal. Vooral ook in den mensch. Nu is men klaar. Jammer maar, dat men zoo wemig weet van dien god; dat hy in hetzelfde oogenblik dat men zijn hand uitsteekt om hem te grijpen bij den shp van zijn Itleed, ontwijkt. Het blijft een droomen en peinzen. Maar mien brengt het niet tot dezen sterken zang: In God is al myn heil, mijn eer, mijn sterke rots, myn tegenweer.

De pantheïst spreekt een kant van de waarheid uit dien ons de Bijbel ook vertolkt. Deze, dat wy in Hem leven en zijn en ons beweg; en. Deze, , dat by God alomtegenwoordige en almachtige kracht is. Deze, dat niemand ooit dien God gezien heeft.

Hoch juist omdat het pantheïsme van dezen tijd, de zoogenaamde „nieuwe . religie", naar het voorbeeld van het Oostersche Boedhisme en waarlijk niet van het Christendom, slechts die ééne zü van de waarheid zien laat en van de andere zijde niet weten wil, wordt liet bediiegelyk en gevaaidijk voor de zoekers van onzen lijd.

Want de andere zyde is er ook. Zeker, niemand heeft ooit God gezien. Maar dan: de eeniggeboren Zoon, die in den schoot des Vaders was, die heeft Hem ons geopenbaard. Zeker, God spreekt door de sterren, hel licht. Hij spreekt op bijzondere wijze veel klaarder en . veel meer, door zijn Zoon, door zyn profeten en zyn apostelen, koitom door ziJn Woord.

En daardoor spreekt Hij niet slechts van bat versmelten van koninkrijken en volken en rassen; ook van het opbloeien van een nieuw ras om machtig te worden; kortom van blinken en verzinken, van leven en dood, van stof, die altyd door nieuwe verschynings/orm.en aanneemt. Hij spreekt door dat Woord van zonde en genade, van - het kruis der verzoening en de opstanding uit het graf der zonde, van een nieuwen hemel en een nieuwe . aarde, van zichzelven als de God en Vader van onzen Heere Jezus Christus en van allen, die aanï^nomen zijn in den Geliefde. Diat is meer en hoopvoller dan de wetenschap, dat er geen einde is en ondourgrond is het leven en ondoorgrond de dood.

Het pantheïsme belijdt het deeltje en het geheel, den mensohengeest en den Algeest; en sterven is in zijn oogen, zich verliezen in het Alleven, niet sterven dus, maar voortleven in telkens nieuwe vormen, al de ecuwen door; er komt geen einde aan.

Is dat nu de eeuwige troost, beide in het leven zaligheid, of bedriegelijke waan? Was het pantheïsme de waarheid, mijne vrienden, dan zou de mensch niet veel meer dan een ijskegel zyn, die beschenen wordt door de zon. Ja, die stralen van de zon koesteren. Is onze geest dichterlijk gpnoeg, dan gaan wy spreken van gouden stralen en gouden licht en geschenken van igoud en gloed en wat niet al meer. Doch de waarheid is, dat üie ijskegel, gekust door den zonnemond, onder de liefelijke aanraking smelt, versmelt, wegsmelt. Daar blyft straks niet van over dan een druppel water, die verzinkt en verdwijnt in de donkere aarde.

Is dat niet de eeuwige troost, beide in het leyen en in. fiet sterven? Dat miijn menschelijlce geest, aangeraalct door den mond der eeuwigheid, wegvloeit? Dat hij verdwijnt in den Algeest? Dat mijn persoonlijkheid, mijn ik, teloorgaat en wonderlijk geheimzinnig verdwijnt in wat men dan gelieft te noemen; het Al ? Is dat troost ? Is dat sterkte tot den levensstrijd? Is dat bemoediging op het bed in' de sterfkamer?

Of is dat vernedering voor den mensch, in wien juist de persoonlijkheid zoo sterk spreekt? Is er dan niet oneindig meer waarde en ' vertroosting weggeborgen in het antwoord, dat onze Heidelbergsche Cathechismiis geeft op die vraag?

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 september 1922

De Reformatie | 4 Pagina's

PERS-SCHOUW.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 september 1922

De Reformatie | 4 Pagina's