GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERS-SCHOUW.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERS-SCHOUW.

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

Gispen redivirus.

Hetwerkvanden Heiligen Geest.

Men moge zeggen van somlmige „sektarische" broeders wat men wil, — in één opzicht beschamen zij ons wel eens, namelijk in het er'kennen en waardeeren van het werk des Heiligen Geestes.

Ziehier een citaat uit „Spade Regen" (orgaan van de Pinkstergemeente).

Zal de werking des Geestes in Christus ons een aanmoediging zijn, dan is het ons ook een waarschuwing. Als Christus niets deed en niets kon doen dan in de kracht van den doop des Geestes, hoe veel te meer moeten wij ons afhankelijk stellen van de kracht des Geestes. Wij zien, hoe noodig het is, dat ook wij, na onze wedergeboorte door den Geest, gedoopt worden met den Heiligen Geest. Wat niet door den Geest geschiedt, heeft geen waarde voor de eeoivirigheid. Wij leven in de bedeeling des Geestes, en Hij is het, die Christus in ons een werkelijkheid maakt, zoodat het werk van Christus ook nu nog voortgaat onder Zijn volgelingen.

Wij leven in het Laodiceesohe tijdperk. De algemeene toestand onder de Christenen is lauwheid, fnen is noch koud noch heet; het vreeselijkste, dat er kan zijn, want God zegt tot dezulken, dat Hij ze uit Zijn mond zal spuwen. Wat is in onze dagen anders noodig, dan een doop met 'Vuur en Geest, een doorbreken van Gods Kracht, zoodat het werk des menschen tot schande worde. De lauwheid kan alleen overwonnen worden, als men een Pinksteren beleeft, dat men wederom gelooft, zoqals de Schrift zegt, en niet wat menschen zeggen, dan zullen stroomen des levenden waters uit ons binnenste vloeien, dan zullen wij water scheppen met vreugde uit de fonteinen des heils. Dan zullen wij de woestijn zien bloeien als een roos, en de gemeente Gods zal dan in de kracht des Geestes verrijzen uit haar geestelijken slaap en met haar opgestanen Christus vereenigd in den Geest als overwinnaar wandelen in deze wereld. Wij zullen dan het volle heil in Christus in de wereld uitdragen .en diegenen dié nu nog niet weten, hoe van hun banden verlost te worden, zullen in Gods Idnderen de kracht der verlossing aanschouwen. Moge de Geest, Die op Christus was, op ons allen komen, zoodat wij Hem volgen, en de werken doen, die ook Jezus gedaan heeft, ja nog meerdere, zoo XuUen wij den weg banen voor Zijn wederkomst in heerlijkheid.

Het broeit....

De Hervormde Kerk vertoont soms h'et beeld van een broeienden zameravondhemel.

Zal er onweer komen?

En regen?

Al naarmate men verschillend denkt over Reformatie, zal men vreezen of.... hopen.

In „Het Nieuwsblad van het Noorden" uit zicjh een kerkelijk metereoloog aldus:

Een nieuwe afscheiding op til?

‘t Is net alsof in de Herv. Kerk langzamerhand de tijden er weer rijp voor beginnen te worden. 1886 ligt al weer zoo ver achter ons. Er is toen de kerk - sommigen zoggen kwaad bloed, anderen zeggen goed - bloed al^etapt. We kunnen dat verschilpunt laten rusten; in elk geval was het bloed, dat niet meer deugde in het organisme der Herv. Kerk. AVilde de Herv. Kerk volkskerk blijven en geen sectarische belijdeniskerk naar enge Kuyperiaansche opvatting, dan moest ze uitstooten of moesten zich afscheiden degenen wien ' dat als hoogste ideaal voor oogen stond.

En op 't oogenblik is weer een proces in wording. In Holland en Utrecht vooral, groeit de schare, die do Herv. Kerk ziet als woest en ledig met duisternis in den afgrond en de Geref. Bond wü een nieuwe schepping voortbrengen, terwijl de Confessieneelen hün best doen om in deze niet achteraan te komen en broederlijk hun diensten aanbieden. Maar als de Herv. Kerk zich nu nog niet zoo woest en ledig gevoelt en dientengevolge de goedbedoelde kuur aiWijst, zal er ten slotte wel niets anders resten dan een nieuwe afscheiding. Welke Uittocht mogelijk al wel had. plaats gehad als men maar meer zekerheid had betreffende de kerkgoederen.

Nu voelen we deze dingen hier in 't Noorden niet zoo sterk. De bui zit in 't Zuiden. Maar toch, net als bij een onweer soms losse zwarte wolken de komst van de eigenlijke bui melden, zoo ook hier. De geest van 't Zuiden dringt hierdoor. I'ypeerend daarvoor is, wat in een gemeente als Enumaül—Lattelbert plaats grijpt. In die gemeente zijn de vrijzinnigen in de meerderheid. Maar bij de beroeping van een predikant, brachten ze zeer liberaal, uit een oogpunt van gemeentebelang, hun stem uit op een orthodox predikant. Evenwel, deze predikant was een klein deel der gemeente niet „zwaar" genoeg. Dientengevolge ging men hem eerst al bij een bezoek, dat hij aan de gemeente bracht, onheuscli bejegenen. „Hij behoort niet lot onze partij" en als hij niet tot onze partij behoort, slaat men den weg der doleantie in. Zoo beleggen de ontevredenen in Lettelbert met een paar kerkeraadsleden aan 't hoofd, zelf samenkomsten in de kerk, waarin men een oefenaar laat optreden. Hoewel 1ste Kerstdag te Enumatil een orthodox predikant optrad, zou men toch in Lettelbert tegenover hem gepreeld hebben, zoo niet op het laatste oogenblik de consulent storend tusschenbeide was gekomen. Inderdaad de tijden worden wser rijp. Zoo de Herv. Kerk hare breede grondslagen niet prijs wil geven — en een compromis met dezen geest is onmogelijk — en ze zich niet laat overrompelen, zal er eerlang niet anders opzitten dan een nieuwe uittreding. Er zijn hier in 't Noorden meer gemeenten, waar een minderheid. bijzonder gevoelt voor dominees, die geen gezangen laten zingen, ja nog meer voor godsdienstonderwijzers met singuliere gaven. Inderdaad, de Herv. Kerk staat aan den vooravond van een crisis.

Groei van den 'Geref. Jongelings­bond.

Het „Geref. Jongelingsblad" geeft een jaar-statistiek over den groei van den Bond.

Enkele provincies, die het voorbeeld geven, schitteren niet. moesten

Wat bhjkt hieruit ?

Allereerst, dat de Bond in vereenigingental klom met 2.37 pet.; of anders gezegd van 760 op 778 kwam.

En in aantal vereenigingsleden klom de Bond met 1.44 pet.; of anders gezegd, hij kwam van 18892 op 19164 personen. Bijna twintig duizend I

Hoe is die winst nu provinciaal verdeeld?

Het sterkst gingen vooruit in vereenigingental de kleinste provincies n.l. Drente en Utrecht.

Het minst gingen vooruit in vereenigingental de provincies Friesland en Gelderland.

Hel sterkst ging vooruit in personental de kleine provincies Drente en Zeeland.

Het minst gingen vooruit in personental de provincies Friesland en Groningen. .

Noord-Holland en Overijsel slonken in aantal personen. Noord-Holland slonk bovendien in aantal vereenigingen.

N.-Brabant-Limburg bleef onveranderd in aantal vereenigingen, maar ging in personenaantal in voorwaartsche richting.

Zuid-Holland won in aantal vereenigingen, maar het personengetal wijst in dalende richting.

Vooruitgang, hetzij in vereenigingen, hetzij in personen, hetzij in beide vinden wij dus bij Gro.iingen, Friesland, Drente, Overijsel, Gelderland, Utrecht, Zuid-Holland, Zeeland, N. Brabant-Limburg.

Alleen bij Noord-Holland is èn in vereenigingen èn in personenaantal achteruitgang.

Maar Noord-Holland haalt dat onder 's Heeren zegen in 1923 wel op. Voor deze hoop hebben wij grond. En Zuid-Holland zal ongetwijfeld op-zjja hoede zijn.

In Zuid-llolland gaat ook het politiek© leven niet zoo florissant als vroeger. Op kerkelijk gebied is het altijd moeilijk een bruikbare maatstaf te vinden, maai' toch is, als men hier en daar luistert, ook op dat terrein roemen niet „oirbaar".

Eenparig de schouders onder den last. En 't parool: „niet afbreken maar opbouwen" of anders: Niet critiseeren maar ageeren.

Aan trouwe werkers met onbluschbare geestdrift ontbreekt het ook in Zuid-Holland niet.

Gispen redivirus.

De „oude” Gispen liet aan - de Kerk' twee zonen na in den dienst des Woords.

Ds Willem Gispen, de oudste, is bekend om' zijn moedige actie voor Gereformeerde drankbestrijding.

Ds Jan Gispen, de jongste, predikant in Groningen, ontpopt zich' als navolger van zijn A^ader op het terrein der journalistiek.

Ziehier de eerste proeve:

Brieven aan den Zoon van „Een Vriend te Jeruzalem.”

Waarde Vriend!

‘t Is een heel waagstuk, waartoe ik me door de Redactie van „De Bazuin" heb laten verleiden om „in den trant van mijn vader" in dat oude Weekblad te gaan schrijven. Die woorden tusscheii haakjes, hoe vriendelijk en streelend ook voor mija kinderlijk gevoel, doen het hem juist. Vele jaron achtereen kwamen er brieven uit mijn ouderlijk huis in het Uwe. Gij' zult u dat, evenals ik, nog goed herinneren. Die brieven trokken in hun tijd nog al de aandacht. Ds schrijver werd er nog al eens om geprezen en de lezers van „De Bazuin" waren er niet bijzonder mee ingenomen toen die briefwisseling betrekkelijk plotseling gestaakt werd. En nu na meer dan frivintig jaren zou ik aan u gaan schrijven in den trant als mijn vader dat aan den uwe deed. Daar zit nu juist voor mij het waagstuk in. Schrijven in den trant van een ander gaiit eenvoudig niet. Ieder vogeltje zingt zooals ie gebekt is en namaak is altoos iets minderwaardigs. En nu hield mijn vader — ik mag dat als zoon toch wel zeggen — er letterlijk in alles een eigen trant op na. Hij had een hartgrondige afkeer van alle namaak op elk gebied. Hij' was altijd zich zelf. Hij gaf zich zooals hij was in zijn spreken en schrijven en persoonlijken omgang. Hij liet zich onder geen enkel menschelijk Juk brengen. Keurden menschen dat in hem af, dan antwoordde hij heel kalm, dat hij' nu een keer was, wat Gods leiding van hem gemaakt had en dat de menschen hem maar nemen moesten zooals hij was. Bovendien was Artikel 8 van onze Kerkenordening ten volle op hem toepasselijk. Singulier was hij in den volsten zin van het woord en de kinderen van zulk een man erven wel den naam, maar niet de singulariteit. Toen ik als candidaat het land door trok werd ik Zaterdagsavonds door mijn gastheer en Zondagsmorgens door den kerkeraad gewoonlijk verwelkomd met de woorden: een zoon van Ds Gispen, nietwaar! 't Benauwend gevoel dat in mijn zenuwachtigheid dan over me kwam laat zich in woorden niet uitdrukken. Hoe Jong toen ook nog, dit wist ik wel, dat de menschen graag vergelijkingen maken en nog al waarde hechten aan erfelijkheidseigensobappen en, och arme, menschen van artikel 8 planten zich niet voort!

Als het u nu maar goed is, dat ik in mijn eigen trant aan u schrijf en dat de eenige overeenkomst tusschen wat vroeger plaats vond en nu weer begint deze is, dat iemand, die den naam van zijn vader draagt u in het verre Jeruzalem mededeelingen doet van wat in Nederland op menig gebied voorvalt, dan wil ik het wel probeeren aan de uitnoodiging van „De Bazuin"-redactie gevolg te geven. Vindt ge dat niet goed, zeg het dan maar eerlijk en ik staak o ogenblikkelijk mijn nauwelijks begonnen briefwisseling. Ik ga dan nog niet tot do werkeloozen behooren en van mijn recht op wachtgeld zal ik ter wille van de algemeene bezniniging aanstonds afstand doen. Er is echter nog een andere reden, waarom ik het een waagstuk a.cht deze rubriek in „De Bazuin" voor mijn rekening te nemen. Liederen zonder woorden bestaan er wei, maar brieven zonder woorden zijn, voorzoover mij bekend, nog niet geschreven. Als ik — en dan nog wel heelemaal naar Jeruzalem — U schrijven ga dan moet ik u ook wat te zeggen hebben. En nu zal het mij aan schrijvensstof wel niet gauw ontbreken. Er gebeuren in onze dagen vele en wonderlijke dingen, ook in ons goede landje tot zelfs op kerkelijk gebied toe. Maar, en dat is het waagstuk, als ik u die dingen ga. vertellen, zooals ik ze zie en naar' den indruk, dien ze op mij' maken, dan word ik in den vollen zin van het woord een zoon van mijn vader. Wat heeft die man veel moeten hooren als hij in den rumoerigen tijd, welken hij meemaakte, eerlijk zijn opinie uitsprak tegenover uw vader! Als den dag van gisteren heriimer ik me, dat nog uit mijn Jeugd. Vrijdags en Zaterdags hoopten de bladen zich in mijn ouderlijk huis tot een respectabel bergje op. En dan zat mijn vader met een glunder gezicht te lezen, terwijl wij als jongens soms in eens vroegen, . nadat wij de oogen van vader goed hadden aangezien: krqgt u erg er van langs? Nu dat gebeurde nog al eens van meer dan ééne zijde, 't Antwoord op onze vi'aag kregen we gewoonlijk pas de volgende week in „De Bazuin" of ook wel eens eerder als we heel ondeugend, eens de copie lazen eer die gepost werd.

En dat wordt nu misschien mijn toekomst ook, nu ik u van alles en nog wat schrijven ga. D^ vrijheid toch heb ik me bedongen om de dingen

te mogen zeggen zooals ik ze zie. En dan kon het «iet mijn rustige rast wel eens gedaan zijn! Tot nu toe bewoog ik me nog niet op het vaak glibberig pad van onze „groote" kerkelijke pers. Wel heb ik mo al schuldig gemaakt, vele jaren lang aan het schrijven in wat door velen tegenwoordig niet zonder minachting genoemd wordt „zoo'n kerkbode". Maar 't was een nauw afgepaalde rubriek, welke ik daarin to verzorgen had en daarmee was ik opperbest tevreden. Ik bleef buiten do vunrlinic van den kerkelijken strijd en kon mijne gedachten over den gang van vele dingen in ons kerkelijk, politiek en sociaal leven netjes voor me houden. En dat is toch zoo'n rustig leven. Niemand valt je aan over onuitgesproken gedachten. Een zwijgend inensch kan in zichzelven eens hartelijk lachen of ook diep zuchten, maar wordt niet dadelijk in •fe publiek daarover ter verantwoording geroepen. Hij zit in een bomvrije kazemat en voelt zich daar zoo heerlijk veilig.

Maar daar ben ik nu uitgehaald en moet de vuurlinie in. En nu zou ik geen zoon van mijn vader zijn als ik daar toch ook niet iets bekoorlijks in vond. Al is iemand niet-strijdlustig van aard en is hij gezegend met een ziel, die naar den vrede haakt, toch zou hij geen man, bovenal geen christen wezen, zoo er nooit de begeerte bij hem opkwam om ook eens iets te zeggen. Altoos zwijgen gaat ook niet en elk woord lokt toch niet steeds een wederwoord uit. En wat is er in onze dagen veel te zeggen! Uw vader en de mijne hebben ook een oigenaardigen tijd meegemaakt, vooral op kerkelijk gebied, maar toch van onze tijdsomstandigheden hebben zij zich zelfs geen voorstelling kunnen maken. Wat een ommekeer der dingen vond er plaats, sinds zij mochten ingaan in de eeuwige rust! De wereld-Icaart kreeg een ander aanzien. Machtige rijken werden omgekeerd. Veel van het oude is voorbijgegaan, en of dat nieuwe dat kwam beter is, staat nog te bezien. En wel is Nederland nog één van de meest gezegende landen der aarde, maar wat is daar ook een evolutie bezig zich te voltrekken, letterlijk op elk gebied. Een gewoon mensch heeft moeite om op de hoogte van zijn tijd te. blijven. En als hij dan eens rustig nadenkt over het vele, dat er rondom hem plaats grijpt, ja dan wil hij ook wel eens wat zeggen om uiting te geven aan wat zijn denken bezighoudt. • j

Daarom heb ik alle bezwaren maar op zijde gezet en beloofde ik om de andere week u te schrijven. Van harte hoop ik, • dat dit besluit „De Bazuin" geen schade doe, want dat zou mij, gedachtig aan de dagen van ouds, meer spijten dan ik zeggen kan. In de stille verwachting, dat deze eerste brief u niet onaangenaam zal zijn, blijf ik gaarne na u nog een rijk gezegend jaar toegewenscht te hebben, met hartelijke groete t.t.

J. Gispen.

„De Wekker” en wij.

Nog altijdis het tmij niet g'eluk't in „De Wekker" iets te ontdekken, dat op een principieel verschil

Wel vond ik een recensie over eenige werken raa Dr Kuyper — den gevreesden man van „de onderstelde wedergeboorte" —die 3I weer aantoont, hoe ééns-geestes wij zijn!

„Dagen van goede boodschap", door Dr A. Kuyper. Uitgever J. H. Kok te Kampen. Dit werk "bestaat Uit vier deeleri. I. In den Kerstnacht. II. Paaschmorgen. III. Pinksterdag. IV. Oud-en Nieuwjaar. Elk deel afzonderl. kost f 1, 60, geb. f2, 50. Het geheele werk f 5, 50, geb. f 9, —. Hiervan zijn nu verschenen Deel I In den Kerstnacht en Deel IV Oud-en Nieuwjaar, terwijl Deel II en IH spoedig •Aüllen volgen. In deze meditaties van den groeten meester, wordt een uitnemende rijkdom van gedachten gegeven. Dr Kuyper wist, wat er leefde in de ziel van Gods kinderen en kon dit op uitnemende wijze weergeven. En daartegenover weet hij te plaatsen d& n rijkdom der genade Gods, geopenbaard in de zending en overgave van Zijnen Zoon. Bij de wisseling des jaars weet hij dit alles .helder te belichten, met het licht, dat uit Gods Woord Uitstraalt. Het is een waar genot, deze meditaties te lezen, zij verbreeden den gezichtskring, verdiepen het geestelijk leven en doen soms beschaamd den blik neerslaan. We zouden bijna zeggen, niemand verzuime deze werken, welke soms de diepste snaren der ziel doen trillen, zich aan te schaften.

Jacqueline van der Waals.

Dr de Moor doet in „Dje Heraut" een zeer nuttig opvoedkundig werk door een uitvoerige en p^nimeerende bespreking van één on^er zeldzame christan-kunstenaressen.

Ziehier een fragment.

Ik heb Jacqueline van der Waals in haar verborgen leven beter leeren kennen door haar fijne boek „Noortje Velt". Het lijdt voor mij geen twijfel, dat ze in de figuur, waaraan de roman zijn «tel ontleent, zichzelf heeft geteekend. Het is een écht ziele-boek; om het verhaal' moet u het niet lezen. Niet dat het daarin gebrekkig zou zijn of minder belangwekkend — volstrekt niet. Doch het ontleent zijn eigenlijke beteekenis, althans voor mij, aan de zielkundige ontwilikeling, die het ons doet volgen. Hoe prachtig is die Noortje Velt geteekend, met haar rijke fantasie en gevoelig gemoed! Hoe zien we langzaam aan in haar de christelijke overtuiging opkomen en rijpen! Nog eens: Gereformeerd is ze stellig niet, en dat is jammer. Maar het mag ons niet beletten om te waardeeren wat hier zoo delicaat geschetst wordt; en wie b.v. gesterkt wil worden tegen het modernisme, vindt hier kostbaar-materiaal. Allen, die innerlijk wat dieper . leven, die weten van twijfelvragen en afgronden, en soms ook met stille vreugde opzagen naar de lichte hoogten des eeuwigen levens, zullen dit boek, dunkt me, met groote sympathie lezen en veel van zichzelf erin terugvinden.

Laat me een voorbeeld geven hoe ik dit bedoel. Blz. 54 lees ik: „„Ik wou", dacht ze bitter, „dat ik mezelf uitvegen kon als een som op de lei, die niet wil uitkomen — het is zoo'n vreeselijke gedachte, dat een mensch altijd ergens moet zijn — Ook nadat hij gestorven is."" Uit het nummer der bladzijde blijkt u, dat we nu nog in het begin zijn. Op blz. 191 zegt ze: „Ik ben dwaas geweest, God, ik heb U willen dwingen — en zie, ik ben een kind, dat nog geen stap alleen kan doen zonder verdwalen. ... Neem mijn hand in Uw handen. God, breng me, geleid me, waarheen ik gaan moet. Ik ben nu niet bang meer voor verdriet, ik ben alleen maar bang me weer te vergissen."" Natuurlijk moet ik me tot zeer korte aanhalingen beperken; maar ik meen, dat deze twee citaten in hun onderling verband toch menigen lezer reeds een indruk zullen geven van wat dit boek bevat èn aan diepgaande zelfontleding en aan beelding van een zeer belangwekkend zieleprooes.

Nog één enkel, zeer kort citaat uit die mooie bladzijden 156—158: „Ik ben een kind. God, ik heb behoefte aan een God, en als ik een oud vrouwtje zal geworden zijn, een grijs, oud vrouwtje, dan nog zal ik een kind zijn, dat de hand van haar vader in de hare voelen wil, de stem van haar vader wil hoeren, zeggende: „vrees niet, kindje, het is alles goed." Neem mijn hand in de Uwe, God, zeg het mij, laat het mij voelen, dat Gij bestaat ...., dat het niet door hersenschimmen is, dat ik mijn ziel, dat moede kind, tot rust breng."

Op blz. 206 vertelt Noortje, dat ze geestelijk incognito leeft. Menschen bereiken elkaar nooit, zoo meent ze. Ik ben toch van oordeel, dat ze door deze biecht — mag ik het zoo noemen — velen bereikt heeft en bereiken zal, en dat haar verzen zeker veel duidelijker worden voor wie dezen roman in zich heeft opgenomen.

Voor de winteravonden.

In „De School met den Bijbel" vond ik' onderstaande som.

„Buiten verantwoordelijkheid van de Redactie".

Wie deze som, ondanks de oplossing, niet kan begrijpen, moge zijn kracht beproeven aan het vraagstuk: uit welke geestesgesteldheid is dez; e som geboren, en wat nu heeft de maatschappij daarvan ?

Marie en Anna zijn samen 44 jaar. Marie is tweemaal'zó oud als Anna was, toen Marie half zo oud was, als Anna zal zijn, wanneer Anna drie maal zo oud is, als Marie was, toen Marie driemaal zo oud was als Anna. Hoe oud is Marie?

Oplossing: Er was dus 'n dag, waarop Marie 3 X zo oud was als Anna. (Dat moment in 't vervolg aan te duiden door „die dag"), 't Verschil is en blijft dus:2 X Anna's leeftijd op „die dag".

Er komt ’n dag, waarop Anna 3 X Marie's leeftijd van „die dag" zal bereiken, dus 9 X haar eigen leeftijd van „dio dag". En Marie's leeftijd was op zekeren dag de helft daarvan, dus 41/2 X Anna's leeftijd van „die dag". Anna's leeftijd was toen 21/2 X haar eigen leeftijd van „die dag". Marie is dus n u 2 X 21/2 X = 5 X Anna's leeftijd van „die dag" en Anna (5 — 2) = 3 X Anna's leeftijd van „die dag". De verhouding van M.'s en A.'s leeftijden is dus 5:3, en Marie is dus ^/g x 44 = .^71/2 jaar oud.

B. W.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 januari 1923

De Reformatie | 8 Pagina's

PERS-SCHOUW.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 januari 1923

De Reformatie | 8 Pagina's