GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Het Grieksche heldendicht.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het Grieksche heldendicht.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

IV.

Waarop berast nu'de altijd 'weer nieuwe aantrekkingskraicht van deze gedichten? Na een tijd vaa bijna 30 eeuwen zijn ze nog hiet verouderd, en hebben ze niets van hun oorspronkelijke frischheid verloren.

We voelen ons verplaatst in. een 'andere, een schoonere wereld, als we ons in deze gedichten verdiepen, en in zulke oogenblikken als we over ons voelen 'komen de bekoring, die er uitgaat van deze oer-oude maar toch eeuwig^onge poëzie, zijn we geneigd alle 'kritische geleerdheid, die ons het geloof aan de eenheid van des dichters werken wilde ontnemen en waaraan we ons in een nuchter oogenblik gaarne gewonnen gaven, voor kennisgeving aan te nemen.

Nu is het een onmegtelijk'e eisch' een wei-geformuleerd afdoend antwoord te geven op-de vraag-, wiat nu precies de oorzalken zijn van - de onsterfelij'kh-eid van Homerus' gedichten. "E-en hoogdravende lof-pre-diklatie is hier goedko-op-genoeg', maai-wij benaderen de schoonheid niet met onze woo-rden-opstelten. De schoonheidsontroering is 'mysterie, en wij verklaren het mysterie niet mjet onze vlakke terminologie. Zto-o k'unnen wij ons ook de schoonheid van H-omerus' poëzie niet laten demo-nstreeren. beredeneeren, maar onderg'aan!

Het mysterie wijkt al verder terug', hoe meer leven - wij maken met onze armzalige woorden.

De sclioonheid mp-eten wij vooral niet berede neeren maar ondergaan!

Onder dit voorb-ehoud (en nu op-enbaart zich toch ook - weer de no-odzak-elijikheid van het woord) ga ik dan toch iets zeggen over - de scho-o-nheid van Homerus' gedichtem

Toen Sehiller in '1795 zijn Homerus Weer ging lezen, schreef hij |aan Goethe, dat het hem was, alsof hij zwom „, in einem pio-ëtischen Meer". Zoo gaat 'het no-g e-lk ontvankelij'k lezer. Deze to-ovena, ar legt beslag op-ons gevo-el en ons denken tegelijk. Hij wordt, zegt Goethe, door allen gelezen, door allen gehoord, omdat hij zich weet bemind te maken, — zich weet „in te dringen" in den - goeden zin des woords!

Homerus' - gedichten zingen van het algemeen-menschelijke.' Al wat er leefde en leeft in een men-, schelij'ke ziel, het eeuwig-menschelijke, dat is wat ons in de homerische po-ëzie tegemoet treedt in zulk een frischheid - en oorspro-nkelijkheid, dat het •voor elk m-e-nschen-geslacht weer nieuw en waar is! In de 18de eeuw werd Homerus niet ten onrechte genoe-md een „Originalgenie"!

Een op den voorgrond-tredende karaktertrek vaji H-omerus' poëzie 'is haar zonnige vroolijtheid: het is één glanzende lichtende wereld, hoeveel vreeselijk's en treurigs er pok in gebeurt. Het is opmerkelijk, hoe dit laatste op den achtergrond treedt. Van ziekte hooren wij bijna niets, - en (wat opmerkelijk is in een - gedicht als de „Ilias" vol wapengekletter) van het lijden ider gewonden wordt nooit gesproken. Op-het slagveld liggen alleen maar doeden. Als de dichter zijn helden levend van.' het strijdtooneel wil verwij-deren, zijn het altijd weinig beteekenende wonden, die ze op-geloop-en hebben. Ook geen van de beroemde Hom-erische „vergelijkingen" (waarover later) spreekt van een verwonding. Zelfs de ontrouwe dienst.m& .agden, die op bevel van Odysseus bij zijn terugkomst, a-ls hij wraak neem't, worden opgehangen, laat Homerus maar even spar: telen!

Eén ding.is slechts vreeselijk en onbegrijpelijk, dat het leven in deze zonnige wereld eens' moet ophouden. Diat w-e-rpt een donkere schaduw o-ver het zo-nnige schilderij. •

De eenige, . die het leven nooit optimistisch kan; bezien, is Achilles. Hij had zijn eigen lot in - d-e hand gehad. Tussch-en - een kort maar roemvol leven en een lang, maar roem-loos bestaan, had hij mogen kiezen en hij had h-et eerste - geko-zen. Nu berooft hem' A-ga'mlemnon's beleediging van de eer, die Juppiter hem to-ch wel schuldig geweest was als vergoeding-voor zijn korte leven. Na Patroclus' dood zegt hem' zijn mo-eder The-tis, dat het 'hem beschoren is - dadelij'k na Hector te sterven, en hij let er niet eens op. Maar midden in het gewoel van - den slag vervo'lgt hem: -de gedachte aan zijn vroe-geii dood. Dat tre-ft - ons in de woiorden, die-hij richt tot een overw-onnen vijand, die hem' smeekt zijn leven te sparen: „Wat jammert ge toch? Ook' Patroclos stierf', die u ver overtrof. Ziet ge niet, hoe groot en schoon ook ik ben ? Een edelman is mijn vader, - een godin mijn moeder, en 'toch hangt ook mij het doodslot h-oven het hoofd. Het zal morgen zijn of avond o-f middag, - en ook' ik word door speerworp - of pijlschot van het leven beroo-fd".

De tragiek van deze woorden is iets geheel eenigs bij Homerus. Als hij, Achilles, sterven moet, wat hebben dan zij, die Igering-er zijn dan hij, te klagen? Dat hij zoo goed weet, wal; , hem "wadht, — 'dat is het verschrikkelijke!

Hoe anders ziet Hect-ö'r, ''''™ "vele opzichten het tegenbeeld v; an Acihilles, de toekbm'st "tegemoei. Hi] , weet wel, dat, - mlaar niet wanneer hij sterven moet-^ Fijn en scherp is de karakterteekeninf bij Homerus. Als levende m-ensGhen brengt hij ons.

zijn helden nader; het zijn gestalten voor alle tijden en alle volleen, nog even levend en noig even modern als toen de dichter ze zelf het eerst TOOTdroeg' voor een 'Kring v; an bewonderende toehoorders.

Aan de spits van de Trojaansohe onderneming hebben macht en invloed een aanvoerder geplaatst, die, kwetsbaar en licht geraakt, alleen daarom reeds niet berekend is voor zijn taak, omdat hiet hem' ontbreekt aan onbaatzuchtigheid, die persoonlijk voordeel achterstelt bij het algemeen belang. Hem', Agamemnon, gaat zijn macht en zijn aanzien ]]Oven alles. Hij is imm'ers de scepter-draigende kbning door Zeus zelf geplaatst op den Myceenschen troon? ! 'Zijn scepter ontvinig .hij van Zeus zelf! Hephaestus, de vuurlgod, smeedde he'm^ voor den oppergod; Zeus gaf hem aan zijn zoon Hermes, en Hermes gaf hem' aan Pelops, den stamvader van het vorstenhuis, waaruit Agamemnon gespro-ten is.

Daarom is ihij ook de man, die ontzien moet worden. Het zou toch, wat zijn, als hij eens iets moest opofferen, oolv al zou (h'et belang van het geheelei leger op het spel istaa.n. Nog vreeselijker zou het zijn als (hij eens ongelijk moest bekennen!

Hoe fijn heeft de dichter in het begin yan 'de ., Ilias" dezen kloning gieteefcend in zijn hoogheid en onverzettelijkheid. We voelen den rechtvaardigen toorn van Achilles hand over hand toenemen, aanzwellen, totdat hij zich niet langer bebeerschen' tan, en in hoonende scheldwoorden z'n opgekropte ivoede lucht geeft.

Zijn tegenstander Achilles is de belichaming van het edelste ridder-ideaal. Even stormachtig' als zijn dapperheid is de ongebreidelde hartstocht van zijn jeugdig getooed. Een kort bestaan is .h'eml slechts Ijeschoren, maar toch is een volle m: aat van levensleed hem toegemeten. In de „Ilias" zien wij' zijn Karakter gelouterd en geadeld worden: onder den 'druk van het zware lijden rijpt in enkele dagen de jongeling tot man. 'Hij ziet in, dat er nog iets hoogers bestaat dan hardnekkig te volharden in toorn over een ondervonden beleediging. Om zijn vriend te wreken ga, at hij zonder aarzelen den dood tegemoet. Hij is gerijpt in de school des levens. Nooit zou Achilles, zooals hij ons in het eerste gezang Van de , , Ilias" g'eschilderd is, zoo gemakkelijk het lijk van zijn doodsvij'and' Hector aan Priamus teruggegeven hebben. .

Hector is het tegenbeeld van Achilles. Hij leeft zich niet • vrij uit, miaar giaat geheel op in de zorg voor het vaderland en de zijnen, - hij , , de schutse ran Troje"! Al de teedere liefde van den sterken kld voor vrouw en kind is geconcentreerd in het roerend afscheid van zijn Andro^rhache en den kleinen Astyianax. D'e aantrekkingiskracht van dit afscheidstooneel berust, als 'men zich er nader rekenschap van Igeeft, hierop^ dat 'het geheel anders verloopt dan wij met onzen 'modern-letterkundigen sn^aak zouden verwiachten, en toch in zijn strepgklassieken eenvoud vol gratie en bekoorlijkheid is, ja bij den Homerus-lezer een onuitwischbaren indruk' achterlaat.

Zoo berust dus de geheimzinnige werking van Homerus' poëzie o-p de .aanschoiuwelijkë schildering ïan zuivere, schoone menschelijkheid. Hjoe meer we ons in hem verdiepien, hoe meer we het bewustzijn verliezen, dat we ons met onze 'gedachten bevinden in een oer-ouden sajgen-tijd van een vreemd volk, — des te meer groeit onze bewondering voor de trouw en waarachtigheid, waarmee Homerus de mensehelijke natuur, zooals zij eeuwig' was en altijd zijn zal, geteekend (heeft.

Waarlijk, geen blinde grijsaard, m^ar een 'man, die m'et een opien en helder oog de wereld bekeek, heeft zulke gedichten gecomiponeerd! En juist, die scherpe waarneming van het kleinste en schijnbaar onbelangrijkste kunnen wij in onzen gejaagden tijd, die ons blind en doof miaakt yoior het wonder, dat ons van alle kanten om'rin'gt, weer van den ouden Homerus leeren.

Waarlijk verfrisschend werkt de openhartigheid, die in 'deze Homerische m'enschenwereld nog' niet gebonden door de conventie van een verfijnde cultuur, overal aan den dag treedt: het is de „homerische naïvieteit". „Gehaat als de poorten van Kades is mij deigene, 'die iets .anders uitspreekt dan Iiij in zijn hart verbergt." Dit principe van Achilles geldt oo'k voor den 'dichter en voor het spreken en ba.ndelen van al zijn helden. Nog'.mag men in deze Ho'merische wereld .zijn geheim'ste gedachten en wenschen openlijk uitspreken. Het bevreemdt ons hoe „rüc'ksichtlos" - zich vaak uitspreekt htet egoïsm'O', dat wij toch zoo zorgvuldig imogelijk trachten te vertergen. Het staat in de wereld van Homerus nog niet „pedant" zijn eigen roem te verkondigen, zooials Odysseus zich aan de Phaeaciërs voorstelt als den beroemden heW, wiens roem' tot aan den hemel reikt". Als we ons eens verplaatsen in deze kin-•lerlijk-naïeve zienswijze, valt het ons plotseling op, hoe 'bo'ze"'; ? verKchte tijd staat in het teeken van de holle phrase en de conventioneele leugen!

Het naïeve in Homerus is zijn kinderlijkheid, zijn natuurlij'ldieid. Schiller schaart in een opstel „Ueber naïve und sentimentalische Dichtung'" Ho'merus ook' onder 'd© „naïeve" dichters. Wanneer, ^eg't Schiller, noemen wij iemands handelwijze naïef? .Als hij in zijn oordeel over - de dingen hun gekimstelde en ingewikkelde verhoudingen over het hooifd ziet en zich houdt laan de eenvoudige natuur. Als een vader zijn. kind vertelt, dat deze of gene man van armoede omkomt, en h& t kind aan-dien arm'en man de portem'Onnaie van zijn vader gaat brengen, dan noemen we die handelwijze „naïef"; de gezonde matuur sprak uit de handeling van het kind, en in een wereld, waarin de gezonde natuur heerschte, ZOU het Volkomen z'echt gehad hebben zoo te handelen. Het ziet lalleen den nood van dien man, eri het meest voor de hand liggende miiddel, die-n nood te lenigen. Naïeveteit fcan daarom' nooit een eigenschap zijn van slechte menschen en bedorven karakters, maar alleen van kinderen en kinderlijk gezinde menschen. Zij handelen en den'ken dikwijls midden onder de gekunstelde verhoudingen v; an de groote wereld naïef. Zij vergeten, dat zij te doen hebben m'ct een verdorven wereld, . Sancta si'mplicitas!

Als voorbeeld van de Homerische naïeveteit kiest Schiller de merkwaardige episode in het zesde boek va.n 'de „Ilias", waar "Grlaukos en'Diomedes in het gevecht als vijanden elkaar ontmoeten, en zich gereed maken tot een tweegevecht. Als ze echter elkander hun 'namien en hun afkomst bekend maken, blij'kt het, dat hun vaders „gastvrienden" waren. Diomedes steekt lonmiiddellijk zijn speer in den grond en - spreekt vriendelij'k met Glaukos. Zij beloven elkander ten slotte, dat zij in den strijd elkanders wapenen zullen ontwijken, en sluiten vriendschap'. Verder stelt Diomedes voor, dat zij elkanders wapenrusting ruilen, opdat ook de anderen het zien mogen, dat zij vriendschap gesloten hebben.

Moeilijk zou zich een mioiderne dichter kunnen weerhouden zulk een handeling te prijzen, omdat hier de hartstocht van den oorlog wijkt voor edelc'r gevoelens.

Van dit alles geen-, spoor bij lïomierus: hij verliest zich niet in 'beschouwingen over deze edelmoedige handeling!

Er is iets anders, dat hem 'meer in beslag' neemt. Nuchter, en lalsof hij over iets alledaag'sch gespxo^ ken heeft, gaat hij verder: , , Maa'r Zeus verblindde; Glaukos, zoodat h'ij in zijn onbedachtzaam'heid zijn gouden wapenrustinig, die honderd runderen waard was, inruilde tegen Diomedes' koperen, die slechts negen runderen waard was"!

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 april 1923

De Reformatie | 8 Pagina's

Het Grieksche heldendicht.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 april 1923

De Reformatie | 8 Pagina's