GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

HET DOGMATISCH INDIFFERENTISME ONDER DE JONGEREN.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HET DOGMATISCH INDIFFERENTISME ONDER DE JONGEREN.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

I.

Stellingen:

I. Hoewel het verschijnsel van gebrek aan kennis der vpaarheid en van dogmatiscli indifferentisme niet algemeen onder onze jongeren voorkomt, en daarom niet overschat mag wordein, is het echter allerminst te loochenen, en eispht het onze bij^ zondere belangstelling.

II. Voor 'dit verschijnsel zijn de oorzalcen te zoeken èn bij: do jongeren zelf, èn in factoren, . die btiiten hen liggen, en wat dit laatste - betreft, zoowel in onzen eigen kring als daarbuiten.

IIT. Als oorzaken buiten onzen kring en buiten de jongeren zelf kunnen genoemd •worden:

a. de regelmatige deining op geestelijk terrein, die op een tijdperk van prioriteit van het dogma noodzakelijk een tijdperk van. overheersching der • mystiek doet volgen;

b. de geestelijke stroominigien der laatste Lijden, die voor de religio objectiva de reliigio subjectiva op den voorgrond hebben gedrongen; en

c. de omkeering, die door de geweldige gebeurtenissen der.oorlogsjaren ook op geestelijk gebied veroorzaakt is, en tot relativisme en subjectivisme geleid heeft.

IV. In onzen kr i ng zijn de volgende oorzaken aan te wijzen: '. ~ .

a. een niet te ontkennen, doch evemnin te overschatten objectivisme en intellectualisme, waarop als reactie een overhelling naar het mystieke onvermijdelijk was;

b. het streven in de vroegere jaren om ook die „beginselen", die van oaidergeschikt belang waren, tot primaire principiën te verheffen, op welke overdrijving reactie niet kon uitblijven; en

c. de zucht, die zich ook in eigen kring openbaart, om' het absolüiitbelijnde in te ruüen voior het relatief-ruimere, en de scheirpe formuleering zoo al niet los te laten, dan toch van m-inder vi^aarde te achten.

V. De oorzaken in de jongeren zelf zijn te zoeken in:

a. htm leeftijd, waarin het hart gemialckelijk openstaat voor den invloed van de heerschende geestesstroomingen; en

b. wat de studeerende jongeren aanjgaiat, onder wie genoemd verschijnsel het sterkst voorkomt, in het feit, dat zij èn met de verschillende richtingen op geestelijk gebied èn met de moeilijkheid der problemen, èn met andersdenkenden in eenzelfde organisatie meer in aanraking komen dan de niet-studeerende.

VI. Dit dogmatisch indifferentisme moet worden tegengegaan, omdat het niét alleen onrecht doet aan de waarde van het dogma, en de g^oote beteekenis van de kennis der waarheid, doch niet minder, •omdat het èn aan het persoonlijk geestelijk èn aan ons kerkelijk leven groote schade berokkent.

VII. Hiertoe is noodig, dat deze jongeren bijzonder bearbeid worden, en in prediking, en onderwijs de nadruk gelegd worde op:

a. de omïiisbaarheid van het „kennis-element" in het leven des geloofs en der gemeente;

b. de eenheid en harmonie die er moet zijn tusschen de religio objectiva en subjectiva; terwijl bier-bij niet mag vergaten worden de groote noodzakelijkheid van nadere dogmatische bezinning.

Het onderwerp', dat ik voor u heb in te leiden i), eischt eenige nadere toelichting.

Het heeft hier en daar bevreemding gewekt, dat iy, zij het dan op verzoek van ons bestuur, spreken zal over het dogmatisch indifferentisme onder de jongeren, en mij is de vxaag gedaan: waarom noemt ge speciaal onze jonge menschen? Komt het gebrek aan feennis alleen bij hen vioor? Zouden er onder de ouderen niet velen wezen, die in aflceerigheid van de z.g.n. dorre leer de jongeren overtreffen, en weftt ge door zoo uw onderwerpi te formuleeren, niet mede aan dit kwaad, dat van allerlei onbelijndheid en vaagheid, van allerlei critiefe en ontevredenheid de schuld enkel en alleen op de jongeren wordt geladen?

Deze vragen kan ik niet onbesproken laten.

Temeer niet, omdat uit mijn stellingen reeds een conclusie is getrokken, die ik met alle kracht moet bestrijden. De redacteur van het kerknieuws in de „Nieuwe Rofterdamsche Courant", die zoo vriendelijk was aan mijn stellingen een niet-onbelangrijke bespreking te wijden, heeft n.l. in die theses dit gelezen, dat er in onze kerken een min of meer scherpe tegenstelling' bestaat tusschen ouderen - en jongeren. Die ouderen, zoo meent genoemde scribent, loopen wel in het gareel. Zij honden aan de zuiverheid der belijdenis krampachtig vast. Zij' hechten .alle waarde aan da juiste formuleering van de waarheid, maar de jongeren kennen geen interesse meer Voor het dogma. Zij begeeren iets anders dan de strakke leerstelligheid, en waar uit hen de gemeente groeit, zal spoedig, zoo profeteert de Rotterdamsche ziener, de Gereformeerde Kerk van karakter veranderen. Voor dit beweren, waarin o-i/merk'elijke bezorgdheid spreekt, worden tal van argumenten aangevoerd. Gewezen wordt op het instituut van jeugdouderling, dat in onze kerken is opgekomen. Herinnerd wordt aan de synodale waarschuwing tegen de N. C. S. V. Nu weer beroept men zich op mijn stellingen, en zoo is de slotsom Van de „N. R. C." en van anderen: de ouderen-verstarren, niaar de jongeren leven. Zelfs meent genoemde k'erknieuwsredacteur op grond van stelling Va te kunhen schrijven: „zijn de volwassenen in de kerk voor invloeden onaantastbaar, dan zou de gevolgtrekking zijn, dat de jongeren het levend bestanddeel vertegenwoordigen, in welk geval hun zich wijzigend type voor de kerk nog grooter beteék'enis krijgt" ^).

Die tegenstelling tusschen oud en jong ik aanvaard niet.

Zij is ook niet uit mijn stellingen te lezen.

Met opzet ben ik begonnen met op den voorgrond te stellen, dat het verschijnsel, wat hier besproken wordt, niet algemeen voorkomt, of^ om in de taal van de „N. R'. C." te spreken, niet epidemisch is. Ik leg daarop' 'allen nadruk. Ik denk er niet aan om het contrast tusschen ouderen en jongeren, dat zoo Vaak geponeerd wordt, te verscherpen, want men doet onzen jongen. menschen over hei algemeen onrecht, wamieer men in het stuk' dei belijdenis en der levensbeschouwing tusschen hen en de ouderen een klove ziet. Daarmee ontken ik niet, dat tot het stellen van zulk een tweeheid aanleiding is gegeven. Toegestemd moet worden, dat er jongeren zijn, die spreken en doen alsof dit contrast er werkelijk is. Ik' meen ook, dat de beweging en de critiefc der „jongeren", (jongeren dus tusschen aanhalingsteefcens), meegewerkt heeft, wellicht tegen haar wil, om onze jeugd in een hoek te duwen, waar ze niet thuis is en niet thuis hoort, — maar wanneer met zekere Schadenfreude beweerd wordt, dat er in onze kerken twee stroomingen zijn, waarvan de een e, - die der ouderen, de belijdenis en het dogma hoog houdt, en de andere, die der jongeren, zich van de belijdenis afkeert, moet tegen die beschuldiging, ook uit naam van onze gereformeerde jonge menschen, protest worden aangeteekend.

Zoo is, Gode zij idank, onder ons de toestand niet.

Veel klachten over de jeugd zijn schromelijk overdreven.

Het euvel van _ dogmatisch indifferentisme komt evenzeer bij de ouderen voor. Wie in valsch-mystiefce of in sommige intellectueele kringen luister! naar de stemmen der ouderen, komt zeer zeker tot de conclusie, dat de jongeren ook in dit op^ zicht „piepen", zooals de ouden voorzingen. Maar v^raarom dan gesproken over het dogmatisch indifferentisme onder de jongeren? Waarom deze laatste woorden niet weggelateai? In de eerste plaats, omdat het gebrek aan kennis endeantipathie tegen de leer bij de jongeren toch een eigen feiaralcter draagt, en ten tweede om in een vergadering als deze sp-eciaal oaize aanidaeht op de jongeren, dat z ij n dus onze jonge menschen, te richten. Dit onderwerp' is dus niet te beschouwen als een uiting van critiek, ma, ar als een bewijs van belangstelling in en meeleven met der jongeren leven en strijd.


1) Ik geef het referaat precies zoo weer, als ik het voor de predikanten-conferentie te Utrecht op 24 April j.l. hield.

2) Avondilad A 2 April.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 mei 1924

De Reformatie | 8 Pagina's

HET DOGMATISCH INDIFFERENTISME ONDER DE JONGEREN.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 mei 1924

De Reformatie | 8 Pagina's