GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De Boeddhistische Christus.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Boeddhistische Christus.

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

IV.

Reeds stipten we aan, dat behalve Tagore ook de Javaa.nsche edelman en proza-dichter Raden ilas Noto Soeroto zijn aandeel heeft bijgedragen tot de overbuiging van het Westersch gemoed naar het Oosten; een zwenking, die immers mede aansprakelijk is voor de opsmelting van Christus in Eoeddha.

Tagore en Noto Soeroto zijn trouwens elkaar sterk verw-ant en deze belijdt zich gaarne discipel van genen.

Wat Tagore heeft gewild en ten déele ook heeft bereikt in Nederland, door den arbeid van Freilerik van Eeden, dat heeft, op zijn wijze, ten deele nog meer opzettelijk, ook Noto Soeroto bedoeld.

Zijn gedichten — om daar mee te beginnen — ademen in velerlei opzicht den geest van Tagore. Men denkë aan „Melatiknoppen", „De geur van Moeders haarrong"; terwijl „De fluisteringen va, n den Avondwind" herinnert aa.n de erotiek van Tagore. Soms geeft de titel reeds bewijs van verwantschap : „een tuiltje offerbloemen" heeft veel weg van Tagore's „Song-offerings", wij-zangen.

Aan Tagore's „spel" van den goddelijken geest, die met de menschen-ziel zijn matte spel begint en voleindt met een zachten glimlach, herinnert dit vers van Noto Soeroto:

Wie zijt Gij^ die mij d roemen, talrijk als sterren, zendt in den nacht van mijn o uwe ten dlieid?

Zijt Gij mijn eenige Vriend, dio zich altoos ver-, , ; [schuilt OU toch steeds roept: „Zoek Mij-, ja, Mij alleen? " Ja! Want eindeloos herhaalt Gij uw spel OU verlaat mij toch niet één seconde.

Maar niet lalleen als dichter, ook ajs denker heeft XotO' Soeroto den geestelijken ba.nd tusschen Java en Nederland, eii — zooals men .eerlijk interpreteeren mag — den ba, nd dus ook tussclien Oosterr m Westen willen aanhalen of aanknoopen. Daarbij is Henri Borel natuirrlijk meer dan belangstellendj loeschouwer. Hoe "kan het ook anders? .Als Henri Borel maar in de verte een Boeddharbeeld ziet, is het hem al goed te leven; tusschen hem en den nederlandschen, daartoe christelijk-gereformeerden, legerpredikant in algemeenen dienst, die in een Boeddha-tempel wel de schoenen van de voeten zich liet doen, maar overigens beleed, < iat de ...stemming" niet^ komen wilde, hgt een afstand, die niet te meteiï is. Een hurkende Aziaat — een Boeddhabeeld! Een kindje van een Klingalees op vaders schoot tegen hem a, a.nleunend — een Boed-'Ihakindje! Want het is ouwelijk en wijs, dat kindje. •Maar Engelsche vrouwen, die vermoeid en bleek zijn, die zijn vermoeid en bleek, en daarmee uifi). ^ou Henri Börel niet jubelen, als Noto Soeroto fon lezing houdt over „De eendracht vaai Indi|ë i.n Nederland".2}? Natuurlijk is hij' er bij; en hij vermaant den Oosterling zijn eigen geest toch "iet te verloochenen; de eigen „adat" vian het (.> osten en de heiligheid van de geestelijkei goederen van Java, zelf, mogen toch vóór alle dingenj gehandhaafd blijven, zoo spreekt hij'3). De eendracht van , Tava en Nederland mag niet gekocht vvorden door een geestelijken veroveringstocht van Xederland uit, doch wel omgekeerd.

En de Oosterling wil wel luisteren. 'Ook Noto Soeroto. Straks gaat hij een levensbesohrijving geven van zijn leenneester RabindranaÜi Tagore*). Daarbij wordt ook diens Gods-begrip aangewezen; «n de manier, waarop dat gebeurt, beteekent niet minder dan een bewuste verwerping van het Westersch christendom, een terugdringen van den Heiland van het Christelijk geloof naar den verschoven hoek. Men raakt hem vanzelf .kwijt, dien Christus, bij den woordloozen strijd van den ruchtloozen Tagore, die zijn god a, anro6pt, en verglijdt 'n de stilte en in de diepte, zonder geluid. iEn straks geelt Noto Soeroto een rechtvaardiging van Tagore's godsbegrip, door de aanhaling van een artikel van een Franschen geest: Henri D. Davra.y; want óver Fransche negatie loopt de weg van Westersch verbleekt christendom gemakkelijker naar Oostersch heidendom en pantheïsme. Zoo citeert Noto Soeroto een artikel van iemand uit het voor Europeanen nabije Frankrijk; en in Europa luisteren ze met open mond, alsof de wereld in Indië opengaat. In dit artikel komt het volgende voor:

„De christelijke God is een almachtig souverein en een gedachte rechter, zelfs in Zijn barmhartigheid. Het anthropomorphe en ahnachtige Hoogste Wezen, dat zijn tijd doorbrengt met over ons • te waken zonder ons krachtdadig te kunnen beschermen tegen de zonde, zulk oen God houdt spoedig op, eerbied af te dwingen. Hij heeft ons niet geschapen naar Zijn beeld, maar wij hebben Hem geschapen naar ons beeld. De cultus van zulk een godheid kan niet anders dan slechts uiterlijk en formeel wezen; de godsdienst, die ons slechts dezen onvoldoenden God kan aanbieden, lokt geen enkele universeele liefde uit, geeft geen enkele universeele vreugde.”

Hiermee heeft dus de dichter van het Oosten zoo maar even afgerekend met de religie, da, t wil zeggen, met heel den ontwikkelingsgang, heel de draagkracht van het leven, van het Westen. Want de God van het Westen, het mysterie zelfs van een Christus, die tegenover Boeddha met eigen eischen zou willen blijven staan, kan den dichter niet inspireeren; en daarmee zijn alle kwesties immers vrijwel afgedaan? En indien velen mochten meenen de zangen van Tagore te kunnen lezen met een christelijken glimlach van toch-nog-beterbegrijpen, dan zal NotO' Soeroto met fransche hulp, hen wel yan de dwaling aflielpen. Het is alweer die franschman van daareven, die spreekt:

„Hij” (de God van het christendom) „hij inspireert slechts zelden dit hevig en brandend verlangen van eeu goddelijke aanwezigheid, die is: de honger en de onleschbare dorst van de mystiek.”

Maar tegenover den krachteloozen God, den niet bewegenden Christus van het dogmatische Westen staat dan de God va, n het Oosten:

„In het Oosten daarentegen wordt God niet verbeeld in dergelijke zwakke grenzen; de godsdiensten zijn o n p e r s o o n 1 ij k en vloeien samen met vele philosophische systemen, die ruimte laten voor bespiegelingen, waarin de kleine menschelijke persoonlijkheid geheel en al v e r d w ij n t met al haar begeerten, moeiten, zwakheden en ellenden.... Op het altaar van zijn ziel plaatst het Westen Zijn eigen beeld; den verachten en onttroonden God, en biedt zichzelven een hoogmoedigen eeredienst aan. Het Oosten vindt zijn Godheid in de oneindigheid van het Heelal en in hef ' diepste zijns harten, on erlangt daardoor een wonderbare nederigheid.”

Scherper dan deze franschman 5) kan niemand de religiositeit va, n den modernen W^esterling veroordeelen. Maar gemakkelijker dan hij kan ook niet één zich wijs maken, den overgang te vinden van het zieke Westen tot het Oosten. Het is geen wonder, dat overigens vurige bewondei-aars van Noto Soeroto bij hef lezen van dit stukje Oostersche „nederigheid" pijn gevoeld hebben'').

Waar zoo het Westen zelf zich oyerbuigt naar het Oosten, daar is het geen wonder, dat bewust of onbewust, de Boeddhistische verstilling en verdrooming, de neiging tot het strijdlooze leven, de Christusfiguur der dichters en schrijvers telkens weer haa, r eigen karakter verliezen doet.

Als ook de andere kunstbroeders zich de handen wrijven over Boeddhistische gedachte, uitgedrukt in Boeddhistische kunsf, juist om de Oostersche idee, die hen bekoort'), dan is het geen wonder, dat de ziel van den litterair-aesthetischen Westerling, wanneer de Christus bezien wordt, soms meer ruikt van de kuische lotus, dan van het geronnen bloed, dat toch op Golgotha gedreigd heeft en verschrikt. Reeds hoorden we den naam va, n Miek Janssen noemen. Haar Maria, moeder Gods, wordt gehuld in een gewaad, dat met zijn plooien haast copie lijkt van den mantel van het priesterbeeld Shirensha Sanyo, product van Boeddhistische kunst*). En met Maria deelt ook haar kind in de verdooving, de verstomming:

Het kaars-gevlam verlijnt zijn bloesmend beven, langs 't Moeder-plooien van Haar wit gewaad, ... Gedoofd zijn smarte-woorden, en mijn leven luidloos naar zuivre teederheid 6p-gaat....

In 't leven dool ik als een blad verloren, dat ruischend deint op dorren herfste-wind.... Maar in van vreemde peinzing hoogen toren, treedt zacht Maiia en het' zeegnend kind.... 9)

De scherpte, de sterke stem, het felle bloed, alles, wat maar persoonlijk is en dramatisch, moet bij dezen Christus weg:

En rusten zal 'k bij U.... Lampen droom-vreugd wordt hoog ontstoken, paarl-blank wordt brandend begeeren.... Heeft nu smart, leden-dot geloken, kan geen gerucht meer 't Wonder weeren.... O rusten zal 'k bij U.

Zijt Gij gekomen. Heer.... bleekend rood-bebloeden, vreemden schijn der lucht, zwaar van 't geheimvol zwijgen, ik weet 't wèl, dat Gij nabij moet zijn, mag ik m'n hoofd nu in Uw handen nijgen.... Gij zijt gekomen. Heer.... 10)

En als iemand den afstand tusschen Roomsch dogma en Boeddhisme te groot vindt, om aan, al is 't ook oiibewuste, verwantschap te denken, dan vergete hij niet, dat een Roomsche van de eerste bewustheid, Gerard Brom, i^) in den Olijvenhof Christus alleen maar heeft hooren „zuchten". Ook wordt, zoo vindt Brom, de kruisiging dikwijls wat al te „theaitraal" voorgesteld; en hij vindt de hoogste stijging van Jezus' „tragedie" bij de kruisiging, stiller dan ooit 12).

Maar men moest toch eigenlijk dézen mensch niet meer behoeven te herinneren aan Hem, die „een worm, geen man" was, die „brulde" in zijn lijden en met „sterke roeping en tranen" in Gethsemané heeft gebeden; en die geroepen heeft in duisternis, met „groote stem" van verlatenheid tot God , en die, wederom roepende met „g r o oi t e stem", den geest gegeven heeft.

En zegt dan iemand, diat Gerard : Brom er maar één is, dan heeft hij gelijk. Maa, r hij. Brom, is toch representant. En wat de roomsche g e-meenschap betreft: men kan-ze in tweeërlei vorm zien optreden.

Wie van haar ziet de leelijke beelden, waarover Brom toornt, die denke aan dezen dialoog tusschen twee menschen, die elkaar vonden in een rariteitenwinkel, die met Boeddha-beelden opgepiept zat;

„.....Dat eene daar lijkt net de Maagd Maria, is het niet?

Hij wees op een verguld beeld van een vrouw, een kind aan haar boezem houdende.

— Ja, antwoordde ik, ma, ar het is Kishibojin, de godin, die de kleine kinderen bemint.

— Men spreekt over beeldendienst, ging hij voort peinzend. Ik heb veel dingen, zooals deze, in katholieke kerken gezien. Het komt mij voor, dat de godsdienst vrijwel overal hetzelfde is op de wereld.

— Ik geloof, dat gij gelijk hebt, zeide ik.

Welj de geschiedenis van Boeddha is bijna gelijk aan die van Christus, is het niet zoo'?

— Tot op zekere hoogte, stemde ik toe.

— Alleen, dat hij niet gekruisigd werd."

Ik antwoordde niet, denkende aan de woorden: In de geheele wereld is er geen plek, zelfs zoo klein als een mosterdzaa, dje, waar hij niet zijn lichaiam heeft opgeofferd, ter wille der menschen Wij zijn allen de nog niet ontpopte geesten Va n het on eindige; ieder be viateenge estel ij ken Boeddha, en de duizenden zijn slechts één 13).

Wij zijn allen Boeddha.

Dat-wil, in dezen „rariteiten-winkel" tegelijkertijd zeggen: „Wij zijn allen ongeveer Christus". En niet alleen in Japan, da, t sterk Boeddhistisch is, maar ook in Europa stuiten we op de toch wel heel kromme logica van dezen rariteitenwinkel.

Want — dat nu in waarheid , allen, die ond0r de kunstbroeders zich doen gelden, in theologisch opzicht zich boven deze winkel-theologi© uitgeworsteld hebben, voordat zij hun theologische wijsheid omtrent Boeddha-Christus gaaai ver-beelden, ik zou het niet durven heweren.

En wie Rome zien wil in zijn hoogere geestelijke worsteling, die kan zich herinneren, dat de ascese, de vlucht uit de wereld, gelijk deze in het Boeddhisme woiidt verheerlijkt en in den Boeddha wordt aanschouwelijk gemaakt, ook door Rome is overgenomen en daar met niet mindfr opzettelijkheid is geprezen als de opstijging van hen, die , jden berg des Heeren mochten opklimmen", als de perfectie der sterken, der heiligen, der overgegevenen aan God 14).

En de zaligsprekingen van Jezus, zegt 'GerapMl Brom, komeiï alle neer op het zalige van de stilte 15).

Maar indien dait waar zou zijn, dan hadden toch géén woorden sterker dan juist de zaligsprekingen den ^s t r ij d aangewezen als den weg, die

208 sterk maakt voor de stilte. Een strijd, die niet ont-zegt, maar die de hand slaat aan het zwaard, al is het dan ook een [ander dan ran .Simon, die Malchus' oor afslaat.

Want niet het hanteeren van een zwaard, doeh alleen de keuze er van, is door Christus in Simon veroordeeld, daar in dien Olijvenhof.

1) Henri Borel, Wijsheid en Schoonheid uit Indië. Amster-'"'ani, P. A. V. Kampen & Zn, passim.

2) Indische Vereeniging. Voordrachten •. en Mededealirigen, 2e bundel, no. 1.

3) In eenige artik< jlen in „Hindia Poetra" en in „Nederl. tadië. Oud en Nieuw", ter herinnering aan den Indisehen •KünstaVond, 15-17 Mrt. 1916 in den Haagschen schouwburg.

4) Rabindranath Tagore. Een biographische schets, Am-.ster(' - Tl, w. V-rs'uys, 1916.

5) H. D. Davray, in een , art. in „M^rcure de France", vgl. Studiën, ïijdschr. voor Godsd., Wetensch. en lett., nieuwe reelcs, 49e jrg., 87e dl. bl. 227 , v.

6) G. Jonckbloet, b.v. die uitbundig Noto Soeroto prijst (Studiën, 48e jrg., dl. 85, en dl. 86, W. 173; 50e jrg; dl. 90, bl. 28 V.; doch hier met Noto .viedegen staat, 49e jrg., 87e dl., bl. 227 v.

7) Qtto van Tussenbroek, Oude Kunst, jrg. 4, 1918/9, bl. 309, vgl. 311, . en jrg.. 5, .bl. 9—10 .(de • Visser).

8) Van Tussenbroek, Bij hef priesterbeeld-van Sh; S., Oude Kunst, IV, 309. (Haarlem, J. A. Boom).

9) Ana Ce Bron, bl. 31.

10) Aan den Einder, bl. 75.

11) In meer dan één opzicht dan ook een tegenvoeter van Karet van den Oever, met wi& a nog al eens getwist is.

12) Areopaag, Hilversum, 1923, 152.

13) Lafcadio Hearn, Kokoro. Vert. J. P. Wesselink—v. Rossum, Amsterdam, Meulenhoff, z. j. - hl. 200, '201.

14) Heinrich Weinel, Jesus im 19. Jahrhundert, Tubingen, 1914. ^32. Zie ook de tamelijk sympathieke, bespreking van den Roomschen F. v. Lith over „Het gebod van Ardjoena tot Ciwa", die in dit product van hindoeïsme en boeddhisme toch nog veel weet te waardseren. „Ook onder de Hindoo's zijn er, zegt hij, zielen, die naar (jod gestreefd hebben eai den oorsprong (I) en het einddoel (!) van dit streven ook bereikt (I) hebben, aj was het dan ook. onder den naam Ciwa of Boeddha". Studiën, 56e-jrg., lOle deel, 1924, Ie halfjaar, 378. Tegenover déze Roorhsche verwording is de scherpe kritiek van Karel v. d. Oever een weldaad.

15) Areopaag, 153.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 maart 1925

De Reformatie | 8 Pagina's

De Boeddhistische Christus.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 maart 1925

De Reformatie | 8 Pagina's