GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Dwergscholen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Dwergscholen.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

III.

Het lange citaat, dat wij verleden week gaven uit de brochure-Smit, ontving sedert het uitkomen eenige nadere toelichting door een ingezonden stuk, van de hand van den schrijlv'er, in „De Standaard" van Zaterdag 26 September.

Dr v. d. Vaart Smit schrijït daar aldus:

Hooggeachte Redactie,

Naar aanleiding van verschillende besprekingen der brochure „De toekomst der Lagere School", welke voorzien van een „woord vooraf" van Zijne Excel-Jentie H. Colijn in Juni j.l. verscheen, zou ik zeer gaarno op een enkel belangrijk onderdeel dezer besprekingen de aandacht willen vestigen.

In „De Heraut" van 12 Juli j.l. schrijït Prof. Dr. Grosheide, dat hij bezwaren heeft, om van de Overheid te vragen — „ik zeg niet de erkenning van het feit, dat er richtingen bestaan — maar wel het aanwijzen van richtingen. Dat zal haar ook nooit gelukken, er zijb. grensgevallen, overgangen, enz.”

Hierbij sluit zich aan in „de Standaard" van 18 Juli j.l. de schrijiver der „Groninger brieven' 'met de commentaar: „De ouders moeten in de stichting van een school vrij zijn en de Overheid zorga alleen voor een rechtmatige verdeeling van wat uit do Staatskas voor het onderwijb wordt uitgegeven”.

En in denzelfden geest schrijft de recensent van „De Rotterdammer" 16 Sept. j.l. zeggende: „Splitsing van scholen van overheidswege is O'ngewenscht. De overheid is er niet om de godsdienstige richtingen te onderscheiden en aan te wijzen. Dat moet ons volk zélf doen: onze theologiseerende natie zou daar practisch allerminst van gediend zijb. Bovendien is 'teen vrijheidsbeperking die niet overeenkomstig ons principe is. Men moge de voortgaande splitsing betreuren, in ieder geval moet er ook ten deze vrijheid bestaan zooveel als maar mogelijk is.”

Hooggeachte Redactie, de eenstemmigheid dezer zich bij elkander aansluitende en overigens — het zijl met dankbaarheid gezegd — zeer vriendelijk en waardeerend oordeelende recensenten — zon een fabel doen ontstaan, die niet anders dan fabel is.

Immers, van voorstellen, als men bij 't lezen dezer drie recensies in de brochure vermoeden zou, ben ik oolc zelf en op dezelfde gronden, als bijiv. de laatstgenoemde recensent een tegenstander. Ook meen ik, dat, indien waarlijk de brochure voorstelde, wat op deze wijize vermoed zou worden, bezwaarlijk het „woord vooraf" van den leider der anti-revolutionaire partij er in verschenen zou zijn. En mét Prof. Grosheide zeggen we vermoedelijk allen: „niet het a a n w ij z e n van richtingen ligt op den weg der Overheid, alleen het erkennen van het feit, (lat er richtingen zijn". Inderdaad, zóó is het. Deze formuleering van Prof. Grosheide drulct zeer juist en zeer zuiver uit, wat we niet en wat we w è 1 willen. Niet aanwijzen van richtingen! Wèl erkennen van 't feit dat er .richtingen zijn! Juist op deze gedachten zijn de voorstellen in de brochure gebouwd.

En hoe ’t dan komt, dat drie recensenten niettemin meenen, dat er in de brochure iets anders staat?

Waarschijnlijk heeft de (noodzakelijke) beknoptheid der brochure dit mis-verstaan jn de hand gewerkt. Moge ik dan nog kort preciseeren, dat de voorstellen in de brochure op dit punt alleen bedoelen een „publiek erkennen van het feit, dat er richtingen zijn", en dit nog zelfs op zeer beperkte wijze, namelijk alleen ten opzichte van de staatscinanciering. 't Schoolprobleem heeft voor ons, antirevolutionairen, immers tweeërlei pool, ©enerzijds de staatsfinanciering, die onmogelijk in staat is of zal zijn een onbeperlcte splitsingszucht met met de volle 100 pOt. te honoreeren; en anderzijd's de V r ij h e i d der ouders, die niet „gemaszregelt" worden mag, ook niet door eenigerlei nood van 'do schatkist. En de vraag is nu: hoe dat bi| elkaar to brengen: beperkte financiën en onbeperkte vrijheid? En dat zonder dat het ééne aan het andere opgeofferd wordt! En in dit verband stelt dan de brochure voor, dat de Overheid bij de financiering zich beperke tot een in hoofdzaak erkennen van drie hoofdrichtingen onder ons volk. Maar even sterk en met minstens ovenveel nadrulc stelt de brochure daarnaast den eisch, dat de v r ij^ h e i d der ouders om scholen van hun richting te stichten, onbeperkt moet blijven. En dit laatste stellen we zelfs, gelijk de „Standaard"-hoofdartikelen „om de vrijheid der school" dit deden, als het albeheerschende principe voorop. We zijln 't hierin met onze recensenten .principieel en volkomen eens. Hoe 'teen het ander vmden kan en vinden moet, werkt de brochure dan nader uit. 't Liep hier te wijd, indien we dit wilden citeeren.

’t Gaat dus in de brochure niet om eenigerlei beperking der vrijheid. Verre van dat! En in tegendeel! 't Gaat juist in de brochure om 't verdedigen en zo ofmogelijk technisch fundeeren dier vrijheid. Want dit is zeker, dat wie de vrijheid der lagere school w a a r 1 ij k wil, met volle kracht zich óók moet geven aan de andere zijde van 't probleem, de beperktheid der staatsfinanciën. Van de gezonde constructie der verhouding tusschen dit tweeSrlei, „onbeperkte vrijheid en „beperkte staatsfinanciën", hangt niet alleen de staatskas, maar hangt ook de vrijheid af!

Met beleefden dank voor verleende plaatsruimte.

Hoogachtend, hooggeachte Redactie,

Uw dw. dr.

Dr. H. W. VAN DER VAART SMIT.

Zuid-Beyerland, 23 Sept. 1925.

Eigenaardig is het, dat het eerste bezwaar, dat we zouden noemen, hier door Dr V|. d'. V. S. wordt behandeld. Maar niemand zal o.i. kunnen zeggen, dat de zaak door dit ingezonden stuk helderder is geworden.

Immers Dr v. d. V. S. maakt onderscheid tusschen het erkennen van het feit, dat er richtingen zijn, en het aanwijzen van "bepaalde richtingen.

Nu zegt hij „dat de voorstellen in de brochure op dit punt alleen bedoelen een „publiek erkennen van het feit, dat er richtingen zijln", ©n dit nog zelfs „alleen op beperkte wijize, namelijk alleen ten opzichte van de staats-financiëering”.

Het wil me voorkomen, dat, in het licht van wat D.r V. d. V. S. in zijn brochure schreef, we hier te doen hebben met een bedenkelijken vorm van optimisme. Immers de schrijiver wil de over­ heid alleen maar laten erkennen, dat er(!) richtingen zijn. Nu zou ieder verwaöhten, dat dat „erkennen" dus daarin bestond, dat die overheid zeide: „er zijn vele richtingen, en ik moet nu in mijn wetgeving op die veelheid van richting rekenen". Dat is erkenning van het feit, dat er richtingen zijn.

Maar Dr v. d. V. S. doet héél anders.

Hij zegt: er zijn richtingen. Nu komt de Overheid en die erkent van die richtingen enkele h o o f d - richtingen. Zij' zegt: ik erken: de Neutrale, Roomsch-Katholieke en Plrotestantsch-Christelijke richting.

Daarmee doet die Overheid evenwel wel degelijJc het wefk van iemand, die bepaalde richtingen aanwijst. Waar toch haalt die Overheid het recht vandaan om naast de Roomsehe b.v. niét de Joodsche richting te noemen? En waarom zou die overheid — wanneer het protestantsch-christelijke volksdeel ongeveer V4 vaai het totaal is — ook niet van een socialistische richting mogen spreken?

Dat dit alles nu in het voorstel van Dr v. 'd. V. S. niet geschiedt, wijist er op, dat volgens zijn voorstel de Overheid wel degelijk zich stellen moet boven de richtingen om onder die richtingen te kiezen, naar een bepaald principe.

Dat blijkt ook hieruit: Dr v-d. V; . S. zal wenicèt zeggen: ja maar naar mij'n inzicht en violgens mij'n verdeelprincipe kan de overheid niet beter doen dan zóó. En dan zeggen we: juist — maai* daarmee dringt u die overheid een bepaald' verdeelings-principe op, waardoor en waarbij' zich die overheid dus weer stelt boven de partij'en en richtingen, en waarbij' alzoo het tóch weer gaat om het oordeel van de overheid over de richtingen.

Zoodra een Overheid sommige richtingen wèl en andere niet erkent als gerechtigd tot het op haar kosten .stichten van een schoiol, stelt zij' zich aan als oordeelaarster over de richtingen; wijist ze dus aan; oefent ze dus critiek; en doet ze alzoo iets, dat ze niet doen mag.

Maar zoo zal Dr v. d. Y. S, zeggen: „ik 'wil de vrijheid der niet-aangewezen riclitingen immers niet beperken. Die mogen ook scholen bouwen. Alleen uit eigen beurs”.

Ja, maar primo heeft dat met de kwestie yaa het aanwijzen van bepaalde richtingen door Öe Overheid weinig te maken. Door die opmerking verandert de zaak waar het om gaat niets.

En secundo wordt hier wel neel precies gewezen op een O' n r e c h t, waarover we later hopen te schrijven.

Maar ter eerster instantie gaat het om de vraag of onze onderwijs wetgeving dien kant uit moet, dat de Overheid bepaalde richtingen erkent (en andere niet erkent) voo< r het toekennen van het recht van gesubsidiëerde-scholen-bouwen.

Dat — ofschoon ïk het woord „erkennen" gebruikte in den vorigen zin — ik hier practischte doen heb met „aanwij'zen" behoeft o-.i. geen betoog meer.

Maar in de p.ractijk zullen de moeilijkheden nog erger worden. , ;

Immers Dr v. d. V. S. spreekt over „de Piiotestantsch-Christelijke groep". Die zal „scholen met den Bij'bel" kunnen oprichten, die gesubsidieerd worden (pag. 39, broch.). Maar wat is nu het adres van die prot.-chr. groep?

Stel u voor op-een do-rpi is een afdeeling van de Ver. voor Chr. Volksonderwij's, ©en afd. van Ger. Schoolverband, en een vereeniging, di© bedoelt in „deze verwaarloo'sde streek" een Evangelisatieschool te stichten.

Welke vereeniging (afdeeling) heeft dan recht op subsidie? Of moet dan op instigatie van kie Overheid er fusie plaats vinden ? Of moet men allen tesamen zich bij „christelijk-nationaal" voegen ?

Hoe denkt de geleerde schrijver zich toch in

De practijk zijn voorstel? Immers de schoolstichting moet vari onderaf opkomen, uit het leven komen dus; en dat leven kent riiet de grootheid .pratestantsch-christelijk" onderwijs. „Christelijknationaal" komt er *t dichtst biji. Maar wanneer (Jat dan gesubsidieerd wordt, kan "dan 'b.v. in een dorp als Gorssel waar alleen Chr. Volksond. is, geen subsidie worden gegeven? Zoo ja, dan dus ook aan een school van öer. Schoolverband, waar (Jie alleen voorkomt? En mogen dan later in het eerste dorp een G-ereformeerde en in 't laatste een Hervormde school geen subsidie hebben? Zoodat volgens Overheidsregeling er een nieuw spreekwoord ontstaat: „wie eerst komt, eerst 't protestantsch-christelijke meel maalt? ”

Of indien alleen „Chr. Nationaal" erkend wordt, op welken grond kan dan b.v. de school in Gorssel, •die de eenige christelijke daar is, geen subsidie ontvangen?

En waarom heeft in dergelijke geVallen de Overheid het recht „christelijk-nationaal" aan te wijzen?

We noemen slechts enkele voorbeelden, om te doen zien, hoe we, met alle waardeering voor de brocbure van Dr v. d. Y. S., toch de gedachte van het „erkennen" (lees „aanwijzen") van richtingen door de Overheid, op theoretische gronden niet kunnen aanvaarden, en om practische redenen, op zijh zjachtst gezegd, vrijwel onmogelijk achten.

Maar hier is meer.

Inzonderheid wordt hier de Ti i s t o r i e van ons onderwijs zeer krachtig geweld aangedaan.

Vooral de historie van ons „protestantsch-christelijk" onderwijs.

Daarover in een volgend artikel.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 oktober 1925

De Reformatie | 8 Pagina's

Dwergscholen.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 oktober 1925

De Reformatie | 8 Pagina's