GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Mag met een verbeterde bijbelvertaling langer gedraald?

Bekijk het origineel

Mag met een verbeterde bijbelvertaling langer gedraald?

33 minuten leestijd Arcering uitzetten

XIX.

' Sinds de Synode van 1917, waarop de zaak' ter spraice kwam, is er veel veranderd. Een groot deel van het voorbereidende werk, dat daar noodig werd geacht, is thans geleverd.

Het tekstonderzoelc is thans op een rustpunt gekomen. Andere vertalingen dreigen ook in onze krin-*" gen de Statenvertaling te verdringen.

Voorbeelden ter vergelijfcing van de STV. (= Statenvertaling) met nieuwe vertalingen, welke als voorbereidend werk vooï een verbeterde vertaling kunnen dienen.

1. Uit de Psalmen. 2. Uit Jesaja. 3. Uil •Teremia. 4. Uit de Klaagliederen. 5. Uit Ha-, bakuk. 6. Uit N.alium. , 7., - Uit., 1, . KoniijgBn., 8. Uit Mattheus. " " ' '

Wat in ons vorig artikel'met'•kapitale''-letters was gedrukt, was bedoeld als kursief gedrukt en moest weergeven, wat door deuiSte^fefiStatenvertaling) is ingelascht. s-%«pSpïÊi-

Daar echter deze wijze van 'drakken een verkeerden indruk 'kan wekken, zullen wij vooirtaa.n da inlasschingen, evenals men dat in oude bijbels vindt, tusschen - vierkante haakjes plaatsen.

Wij komen nu tot de drie brieven, welke door Prof. Greijdanus voor de „Korte 'Verklaring" zijn bewerkt n.L Galaten, Efeze en Fihppenzen.

De lezers zullen wel merken, dat Prof. Greijdanus op een beetje andere manier vertaalt dan de aiideren, wier kommentaren wij bespraken.

Prof. Greijdanus vertaalt zeer grammatikaal, maar daardoor krijgt de tekst iets stroefs. Wij respekteeren deze opvatting ten volle. Zij; k'an ook voor een bewerking in deze serie geen kwaad. Maar een verbeterde vertaling zal toch ietwat meer vloeiend en vlot moeten zijn. • Een Hollandsche taalkeimer zal voor menige konstruktie een sprekender uitdrukking moeten vinden.

Dat wij daarmee niet bedoelen ook maar-iets op de waarde van Prof. Greijdanus' werk af te dingen, zal men begrijpen. De verklaring zelf is heel duidelijk. Iedere regel verraadt den main van wetenschap. Dit drietal populaire kommentaren zal voor een verbeterde bijbelvertaling geen geringer diensten bewijzen dan de overige. Wij maakten echter deze opmerking, opdat men zich niet door het ietwat stroeve zou laten afschrikken en vragen: is het dan niet verkieslijker de Stv. te behouden, die noig wel zoo gemalckelijk leest?

Aan den anderen kant mogen wij-er ook op wijzen, dat Prof. Greijdanus zich zoo nauw mogelijk bij de Stv. heeft aangesloten en die onveranderid' heelt gelaten, waar wijziging niet strikt noodzakelijk was.

Het zou ons te ver voeren, indien wij moesten uitleggen, waarom de vertaling van Proï. Greijdanus op Gal. 1:6 en 7: Ik verbaas mij', dat gij u zoo vlug van Christus, Die u in genade geroepen heeft, laat overhalen tof een verschillend evangelie, dat niet een ander is; 'behalve, dat er sommigen zijn, die u in de war brengen, en het Evangelie van Christus willen verdraaien", de voorkeur verdient boven de Stv.: Ik verwonder mij-, dat gij zoo haast [afwijkende] van d^engene, die u in de genade van Christus geroepen heeft, overgebracht wordt tof een ander evangelie, daar er geen ander is; maar' er zijn sommigen, die u ontroeren en het Evangelie Van Christus willen vei-keeren".

Men leze daarop de verklaring zelf na. Alleen dit. •

Men ziet, dat de inlassching der Stv. „afwijkende" hier 'niet alleen zonder schade is 'weggelaten, maar dat zij een verduistering aanbracht, welke nu is weggelaten.

Gebruikt de Stv. tweemaal achter elkaar het' woord „ander", zeer terecht kiest Prof. Greijdanus twee onderscheiden wtforden, want zóó staat het ook in het Grieksch. De Galaten mogai niet denken, dat het evangelie, dat de Judaïsten hun gebracht hebben, wel wat anders is ingekleed, meer passend bij den oorsprong van het Christendom uit het Jodendom, maar in den grond van de zaak toch werkelijk evangelie van Christus. Neen, onderricht de apostel, het is niet maar een ander evangelie, maar het is een andersoortig evangelie, eeu evangelie, dat met het ware e-vlangelie zich niet verdraagt. Dit andersooTtige nu wordt door Pj-qf. Greij^damus weergegOT ^versöhillend". -Zoo komen de fijne nuances van den 'tekst beter uit,

Ook^treft „in de war brengen" beter de bedoeling dan" , .ontroeren", vooral in den zin, vyaarin wij het tegenwoordig verstaan. - M^ÈS-: •/

Baart Gal. 2:6 in de Stv. geen kleine' "móieilijfeheid: En van degenen, die geacht waten wat te zijn, hoedanigen zij eertijds waren verschilt mii niet: od neemt den persoon des menschen niet aan: ant die geacht waren hebben mij niets toegebracht", in de vertaling van Prof. Grijdanus wordt die moeilijkheid ondervangen: Van degenen, die in zeker hoog aanzien zijn — hoedanig zij' vroeger waren, maakt voor' mij geen verschil; God ziet den persoon des menschen niet aan — mij nu hebben, die in aanzien zijn, niets op het hart gebonden". _ '"5: -

Ook Gal. 2:14 viel iil de' vertaling' '^i^^-Ki).f. Greijdanus eenvoudiger uit. „Maar toen Ik' zag, dat zij niet recht wandelden ten aanzien van de waarheid des Evangelies zeide ik' tot Cephas in aller tegenwoordigheid: ndien gij' een Jood zijnde, als heiden leeft en niet als Jood, hoe noodzaakt gij dan de heidenen al s Joden te leven ? " De Stv. daarentegen vertaalt een weinig omslachtig: M^aar als ik zag, dat zij ïiiet recht wandelden naar de waarheid van het Evangelie, zeide ik tot Petrus in aller tegenwoordigheid: ndien gij, die een Jood zijt, naar h e i d e n s c h e w ij z e leeft en niet naar Jo, odsche wijze, waarom noodzaakt gij de heidenen naar d e J O' oi 'd s o h e w ij z e te leven? " c^i^^^^^^j

Vergelijking wijst uit, dWll^iïIpï'Greijdanus, „Cephas" leest 'in plaats van „PetrusS; piit, ; ^ vrucht van rijper tekstonderzoek. ': f^'^':

„Als Jood", „als heiden" drukf pxeaies hetzelfde, •uit als „naar Joodsche wijze", „naar heidenscJie wijze", maar is korter en krachtiger.

„Ten aanzien van", dit kan er uit een oogpunt van vlotheid nog mee door. Maar de stroefheid, waarover we daareven spraken, is niet het minst toe te schiijven aan de vaak abstrak'te vertaling van voorzetsels.

Vooral in Ef. 1 is dat sterk. In 'Gal. 2:20 vindt men weer een voorbeeld, dat een inlassching den tekst iets van zijn kraoht kan doen verliezen. De Stv. doet Paulus schrijven: , 6S ik leef, [doch] niet meer ik, maar Christus leeft in mij". Dat woordje „dodi" moet weg. Paulus zegt het veel krasser: , en_-, niet meer ik' leef, doek: hristus leeft in mij".: ^^^^; • '"1

Om nog even op een" eïgéiiaardigheid van Prof' Greijdanus' vertaling te wijzen: hij' houdt veel van Siamengestelde woiorden.

Nu zijn ook' wij daarvan liiet afk'eerig en deelen het puristisch standpunt van sommigen niet.

Toch gaat wellicht Prof. Greijdanvis .hierin een

Zoo vertaalt hf in Gal. 3 : : '2; '•li^É^if^^mmeest ontvangen uit wets werken of uit geloofsgehoor". En verderop in ditzelfde hoofdstuk spreekt hij van~„beloftefc'inderen".

Zouden wij den vertaler in overweging mogen geven zulke samenstellingen te vermijden? Ze zijn o.i. te on-Nederlandsch. 'immftr^^'

Maar nog eens: dit vermindert onze'fea'pdëéring. van zijn werk niet.

En om nu eens een paar heele stukken af te drukken: llereei'st Gal. 3:15—20.

15. Broeders! ik spreek naai-den menscli-zelfs eens menschen verbond, dat bevestigd is, doet niemand teniete, cl niemand doet daartoe.

15. Broeders, ik spreek iii menschelijken vorm, zelfs eens menschen van kracht geworden verbond, of: testainent, doet niemand te niet, of vult het aan met toevoegsels.

16. • Nu, zöö zijn' Se beloftenissen tot Abraham en zijn zaad gesproken. Hij zegt niet: En den zaden, als van velen; maar als van één: En uwen zade; hetwfelk is Christus.

16. Nu werden de beloften gesproken tot Abraham en zijn zaad. Hij zegt niet: en den zaden, als op velen, maar. op éénen: en uwen zade, het welk is Christus.

17. En dit zeg ik: het verbond, dat tevoren van God bevestigd is op Christus, wordt door de Wet, die na vierhonderd en dertig jaren gekomen is, niet krachteloos gemaa-fct, om de beloftenis teniete te doen;

17. Dit nu zeg ik hiermede: de vierhonderd en dertig jaren later gekomen wet maakt het tevoren door God van kracht gemaakte verbond, of: testament, niet - krachteloos, om de belofte te niet te doeu.

18. Want indien de erfenis uit de „Wet is, zoo is zij niet meer uit de beloftenis; maar God heeft ze Abraham door de beloftenis genadiglük gegeven.

18. Want indien de erfenis uit de vi'et is, is ziJ nie' meer-uit de belofte; aan. Abraham echter heeft God haar' genadig gegeven door helofte.

19. Waartoe is dan de Wet'? Zij is om der overtredingen wil daarbij gesteld, totdat het zaad zou gekomen zijn, dien het beloofd was; en zij is door de engelen besteld in de hand des iVIiddelaars. i

19. Wat is dan de strekking van de wet? Om der overtredingen wil is ziJ er br gesteld, totdat het zaad gekomen zoude zijn, aan lietwelt de belofte gedaan was. terwfll zij door engelen besteld was in de hand van een midde-

20. En de IV'Iiddelaar is niet middelaar van éénen, maar God is één.

20. De middelaar is echter niet van 'één, doch God is één.

Men ga zelf de verschillen na, die Vaak klein lijken, ma.ar inderdaad van gewicht zijn.

Die in vers 15 vallen het meest opi. „Ik spreek naar d^n mensch" k'an licht wor-den misverstaan. D^or te vertalen „ik spxeek in m en schelijk e.n vorm", wordt alle misverstand afgesneden.

Naar de beteekenis van: en „verbond, dat bevestigd is" moet men zoeken. Opheldering vindt men echter ' in de vertaling: een verboiia (of testament) dat van kracht geworden Is • En nu'de, - bekfende perikoop: al. 4:20---26.

20. Doch ik wilde, dat ik nu tegenwoordig bij u waa'e, ga mijne stem mocht veranderen; want ik ben in twijfel over u.

20. En ik.zou wenscben op dit oogenblik bij u te zijn, en den klank van müne stem te veranderen, want ik ben in twijfel, over u.

21. Zegt mij, gü, die onder Je Wet - wilt zijn! hoort g; j •ffet niet?

21. Zegt mü, gij, die onder de wet wilt zijn, hoort gij de wet niet ?

22. Want er is geschreven, dat Aliraham twee zone.x had, éénen uit de dienstmaagd, en ééiien uit de vrije.

22. Want er staat geschre ven, dat Abraham twee zonen kr^eg, éénen uit de dienstmaagd, en eenen uit tie wije.

23. Maar gene, die uit de dienstmaagd was, is na; u' het ïleesch geboren geweest; doch deze, die uit de vrije was, door de beloftenis:

23. Maar die uit de dienstmaagd, is naar het vleesch' geboren, doch die uit de vrije, door de belofte.

24. Hetwelk dingen zijn, die andere beduiding hebben; want deze zijn de twee verbonden; het eene van den Ijerg Sina, tot dienstbaarheid barende, hetwelk is Agar;

24. Dit zijn zinnebeeldige mededeelingen. Want dit zijn twee verbonden, het ©ene van den berg Sinaï, tot dienstbaar beid barende, hetwelk is Hagar.

25. Want dit, namelük Agar, is Sina, een berg in Arabië, ett komt overeen met Jeruzalem, dat nu is, en dienst baar is met hare kinderen.

25. Het woord Hagar echter beteekent Sinaï, een berg in Arabië. En het staat op ééne lijrr met het Jeruzalem van nu, want het is in dienstbaarheid' met hare kinderen.

26. Maar Jemzalem, dat boven is, dat is vi'ij, hetwelk is ons aller moeder.

26. Maar het Jeruzalem omhoog, is vrij. En. dat is onze moeder.

Hierbij slechts een enkele.aanteekening.

De Stv. zegt in vs 24: „hetwelk dingen zijn, die andere b ©'du id ing hebben". Prof. Greijdanas: „Dit zijn zinnebeeldige mededeelingen'. De Stv. is op VS 25 vrij duister: „Want 'dit, [namelijk] Agar, is Sina, ee'n berg in Arabië en komt overeen met' Jeruzalem, dat nu is en dienstbaar is met hare kinderen". Prof. Greij'danus geeft opheldering: „Het woord Hagar echter 'be teek ent Sinaï, een berg in Arabië. En het 'staat op ééne 1 ij'n met het Jeruzalem van nu, .want het is in die'nstbaarheid met hare kinderen". ; rit vers 26 laat Dr Greijdanus het woord „aller" wegvallen en - datiio» grond van de beste handsclniften. . ^ ^ • -

Bij Gal. 6: iï rij'St de vraag: hoe kan Pa.ulus ZOO' schrijven? Er zijn immers wel langere brieven van hem? De Stv. luidt immers: „Ziet ho'e grooten brief ik u geschreven heb met mijn hand". Nu willen wij niet betoogen, dat deze vertaling niet verdedigd kan worden. Maar het kan ook anders. „Ziet met ho© groot e letters ik u geschreven heb met mijne eigene hand". Aldus Dr Gre'ijdanus. Doch .genoeg over dezen brief.

^Thcins iets over „Efeze".

In Ef. 1:8 wordt „voorzichtigheid" der Stv. vervangen door „inzicht", wat in het verband zeker beter past.

, Bij Ef. 1:10 krijgt men een vo-orbeeld van abstrakte vertaling van een voorzetsel. „Om in de bedeeling van "de volbeid der tijden" geeft onze hooggeschatte vertaler aldus weer: in betrekking tot de bedeeling van de Volheid der tijden". 'Ongetwijfeld is 'dit zeer selcuur uitgedrukt. Maar o.i. wordt daardoor de zin te ingewikkeld. Daarop zal iels anders moeten wo-rden gevonden.

Overigens is het laatste deel van dit vers in de Vertaling van Prof. Greijdanus weer mooier. „Alle dingen onder één hoofd te hereenigen in Christus, die in de hemelen , en die op de aarde zijn." Zoo> leest Prof. Greijdanus. 'Maar de Stv.: „wederom alles tof één te vergaderen in Christus, beide dat in den heinel en dat op de aarde is". Ook dogmatisch is dat verschil niet .a^i^fc^.'beteekenis. .^s-^-^-,

ilen versta ons hierin wel.

.Wij laten niet toe, dat de doigmatiek zal uitmaken, hoe er vertaald moet worden.

Van dogmatische exegese moeten wij niets hebben.

De dogmatiek moet juist door de exegese worden bevrucht.

Maar wanneer de exegese toit andere resulta.ten komt dan vroeger, hebben wij ons er natuurlijk rekenschap van te geven, of dit ook voor de dog-.ttiatiek van belang is.

feEn dat js bij dezen tekst stellig het geval. '*: ' Evenwel kxmnen wij bij 'eiken brief niet even

lang stil staan. Daarom zij hier aan de lezers overgelaten de vertaling van Prof. 'Greijda, nus op .Ef. 1:18b—23 met onze Stv. te vergelijken.

ISb. opdat gij moogt weten, welke zij de hoop Zijner roe-~ ping, on welke de rijkdom zij' der iieerlijkheid van Zij'ne erfenis in de heiligen,

1.8b. Om te weten, welke de hoop Zijner roeping is, welke de rijkdom der heerlijkheid Zijner, •^eöfegö'^'^si' de heiligen, '-jsSlS^s^'i

19. En welke de uitnemende grootheid Zijner .kracht zij aan ons, die gelooven, naar de werking der sterkte Zijner macht,

19. en welke ffe" rïftttemende grootte Zijner mogendheid jegens ons, die gelooven, naar de werking van do geweldigheid Zijner sterkte,

, 20. Die HiJ gewrocht heeft in Christus, als Hij Hem uit fle dooden Ireeft opgewekt; en heeft Hem gezet tot Zijne rechterhand in den hemel:

20. welke Hij gewerkt heeft in Christus, toen HiJ Hem uit de dooden opgewekt heeft, en Hem gezet heeft aan Zijne rechterhand in de hemelen omhoog,

21. Verre boven alle Over-.tód, en Macht, en kracht en neerschappij, en allen naam, jl'e genaamd wordt, niet alteen in deze wereld, maar ook in de toekomende;

21. verre boven alle overheid en macht en mogendheid en heerschappij en allen naam die genaamd wordt, niet alleen in deze eeuw, maar ook in d© toekomende.

.22. En heeft alle dingen fijnen voeten onderworpen, *n heeft Hem der gemeente Segeven tot een hoofd boven "lUe dingen;

22. En alle dingen heeft Hij onder Zijne voeten gesteld. En Hem heeft Hij als een Hoofd boven alle dingen gegeven aan Zijne gemeente.

23. Welke ZiJn lichaam is, en de vervulling Desgenen, die alles in allen vÈSTvailti-s }? ï> S'? S? t

23. die Zün lichaam is, de vervulling van Hem, Die van •Zich uit allesdH^^^ppzichten vervult.. ^^.-^^^S-

Een enkele opmerkmg ookMyer den'brief de Filippenzen. : : ^^; aan

Hierin zijn de verschillen'Vrij' talrijik'.

Paulus bidt in Fil. 1:9, dat de liefde der Filippenzen „nog meer en meer overvloedig worde in erkentenis en alle gevoelen" (St\f.). Prof. Greijdanus zet voor „alle gevoelen" in de plaats „alle fijn gevoel". Een fijne onderscheiding!

Nog al eens vaak hoort men op. grond van Fil. 1:18 de spreekwijze: Christus wordt onder een deksel verkondigd". Dat moet dan beduiden: inder zuiver. Neen, zegt Prof. Greijdanus, het moet zijn: en voorwendsel.

Ook met Fil. 1:22 komt het er heel aiiders voor te staan. Stv.: Maar of te leven in het vleesch, hetzelve mij oorbaar is, en wat ik verkiezen zal, ^ e e t ik n i e t". Prof. Greijdanus: Indien echter het leven in het vleesch, is dat mij arbeid s v r u c h t. En wat ik verkiezen zal, maak ik niet bekend". Paulus weet het dus wel, maar zegt het niet.

Zélf vergelijke men beide vertalingen op' Fil. 2:5—11. •...., *-, , .-•,

5. Want dat'; ; ^géT^rS^® in u, hetwelk óok in Christus , Tezus was,

5. Bedankt dit onder u, wat ook in Christus .lezus (was).

6. Die in de gestaltenis Gods zijnde, geenen roof geacht heeft Gode even gelijk te zijn.

6. Die, in de gestaltenis Gods zijnde, het zijn gelijk aan God niet gehouden heeft voor een middel om te roeven,

7. Maar heeft Zichzelven vernietigd, de gestaltenis eens dienstknechts aangenomen hebbende, en is den menschen gelijk geworden.

7. maar Zich ontledigd heeft in het aannemen van de igestaltenis van ' eenen dienstknecht, door aan naenschen gelijfc te worden. En in gestalte g evonden als mensch,

8. En in gedaante gevonden als een mensch, heeft HiJ Zichzelven vernederd, gehoorzaam geworden zijnde tot den dood, ja, den dood des kruises.

8. heeft Hü Zich vernederd, , door gehoorzaam te worden tot den dood, en wel. den dood des; jkruises: .

9. Daarom heeft God Hem ook uitermate verhoogd, en heeft Hem eenen naam gegeven, welke boven allen naam is;

- 9. • Daarom heeft ook God ~ijem in gunst den naam gegeven, die boven allen naam is,

10. Opdat in den naam van Jezus zich zou buigen alle .knie dergenen, die in den hemel, en die op de aarde, .; en die onder de aarde zijn,

10. opdat in den naam van Jezus zich zoude buigen alle fcnie dergeneu, die in deir hemel, en op de aarde, en onder de aarde zijn,

11. En alle tong zou belijden, dat Jezus Christus de Heere zij, tot heeiEÉjifeïiieid. Gods, des Vaders. - , ^; pS: : ^

11. en alle tong zoude belijden, dat Heere (is) Jezus Christus, tot heerlijikheid Gods des Vaders.

In 2:22 geeft Paulus omtrent Timotheus volgens de Stv. dit getuigenis: En gij' weet zijn beproeving, dat hij' als een kind zijiien vader, met miji gediend heeft in het evangelie", maar volgens Prof. Greijdanus: Zij'ne beproefde (trouwhartigh e i d) echter kent gij, dat hij' als een kind voor zijnen vader met mij in het evangelie gediend! heeft".

De predikant, die, toen hij aan een nieuwe reeks catechismuspreeken begon, moet gezegd hebben: ezelfde dingen tof u te spreken, is mij niet verdrietig en het is u zeker", zou zich bepaald weleens een keer bedacht hebben, wanneer hij de vertaling van Prof. Greijdanus o-p Fil. 3:1 gekend ha.d: Dezelfde dingen aan u te schrijven is mij g e e n e zaak v a n b e d e n k i n g, u echter tot vastheid".

Paulus aarzelt geen oiogenblik om in te staan, voor wat hij gezegd heeft of zeggen zal, maar het zou kunnen, dat de Filippfenzen wankelden en daarom tracht hij hen tot meerdere vastheid te leiden.

„En ik bid ook u, gij [mijiie] oprechte m e t g e-zel! wees deze [vrouwen] behulpzaam."

Zoo leest men in Fil. 4:3 (Stv.).

'Wie kan Paulus met dezen metgezel hebben bedoeld? Hij wordt nergens genoemd.

Prof. Greijdanus meent echter, dat metgezel hier een eigennaam is en laat die daarom evenals a.ndere eigennamen onvertaald.

Zoo wordt het dan: Ja ik' bid ook u, echte S y n z y g u s, grijp met haar (d.i. met Euodia en Syntycïie) aan. -

Hij zou dan als echte Synzygus worde'U aangesproken, omdat hij zijn naam naar waiarheid draagt. Een veel misbruikte tekst is ook: Uwe bescheidenheid zij allen menschen bekend". (Stv. Fil. 4:5). Onder de betere vertalingen kiest Prof. Greijdanus voor: Uwe b i 11 ij'kh ei d zij' iDekend aan alle "menschen.

-s Schrift en SchrlftüeschouwinB.

III.

Het onderscheid, zooals men van schismatieke zijde gemaakt heeft tusschen Schrift en Schriftbeschouwing, komt dus hierop ueer, dat men feitelijk nooit kan spreken: dit leert de Schrift, maar: dit leert mijn. Schriftbeschouwing.

Wanneer men de zegswijze: dit leert de Schrift, toch behoudt, doet men dit gemakshalve, om praktische redenen. Maar eigenlijk is het een elliptische uitdrukking, welke in gebrekkige kortheid weergeeft, wat men bedoelt.

De Schriftbeschouwing gaat dan wel o ver-de Schrift, wordt gehouden naar aanleiding van de Schrift, maar de Schrift zelf staat er buiten. •

Het is er mee, als. wanneer men kroonjuweelen bewondert. Men beziet ze van voren en van ter zijde. Misschien mag men ze in de hand nemen. Men is er in verrukking over. Maar die juweelen zijn dood.

Zoo kan men ook over de Schrift in extase zijn. Haar voor onfeilbaar houden. Maar er zich toch tegenover stellen, gelijk men tegenover een uitstalHng van edelgesteenten gaat staan. Hoe hoog men dan van zijn waardeering voor de Schrift opgeeft, men verklaart haar toch voor dood.

De Schrift wordt op die manier ve r mechanise e r d.

Zij wordt alleen middel voor ons om ons aan een Schriftbeschouwing te helpen.

Maar in de Schrift zelf zit geen werking.

Die moet van buiten af komen.

Zij is de machine, welke bewegingloos daar staat en niets produceert.

Is dat geen door en door mechanischeSchriftop vatting?

op vatting? En moet het niet verwonderen, dat die juist gehuldigd wordt door hen, die het woord „organise h" als sjibboleth hebben gekozen?

Duidelijk komt hierdoor aan het licht, dat bij hen de leuze: wij komen op voor een organische Schriftiieschouwing, een vlag is, welke de lading niet dekt.

Dit is het merkwaardige feit van den dag: z ij, die den mond vol hebben van een organische Schriftbeschouwing, gaan van een zeer mechanische Schriftopvatting uit.

Dat deze onze gevolgtrekking zuiver is, kan als door een. proef op de som worden bewezen.

"Een paar weken geleden, toen wij deze artikelenreeks reeds waren aangevangen, schreef Dr Geelkerken: „Welnu, zoo is de Heilige Schrift op zichzelf een donker en dood boek, als niet de Heilige Geest èn licht schenkt aan ons_zielsoog, waarmede wij haar lezen èn licht werpt op het landschap der goddelijke realiteiten, waarvan zij gewaagt. De Heilige Geest is het, die de Schrift opent voor ons bewijstzijn, en ons bewustzijn voor die Schrift; die het Woord als middel der genade gebruikt voor Z ij n werk en de Schrift maakt tot het levende Woord van God".

Wij spatieerden: z o o is de Heilige Schrift op zichzelf een donker en dood boek.

Daarin heeft men de bevestiging van wat wij schreven: de onderscheiding tusschen Schrift en Schriftbeschouwing, zooals die van schismatieke zijde wordt gemaakt, is de dood-verklaring van de Schrift.

Wel schijnt, wat Dr G. over den Heiligen Geest en Zijn werking er op volgen laat, het krasse van zijn eerste uitspraak weer goed te maken.

Doch dit is niets dan schijn.

De Schrift wordt hier losgemaakt van den Geest.

Zij wordt op zichzelf genomen.

En dan is zij donker en dood.

Eerst door een daarbij komende werking des Geestes wordt zij tot het levende Woord van God.

Zulk een redeneering toont, dat de vele vraagstukken, welke zich bij het Schriftprobleem voordoen, niet zijn doorgedacht.

Er wordt eenvoudig over heengegleden. Hoeveel dogmatische feilen in die paar zinnen worden begaan is niet gemakkelijk uit te maken.

Hier wordt o.a. een verkeerde voorstelling gegeven van de verhouding tusschen Woord en Geest, tusschen het geschreven Woord en Woord Gods in ruimeren zin, tusschen den inhoud van het Woord en de illuminatis (verlichting) des Heiligen Geestes, tusschen de Schrift en de ongeloovige, die haar leest en hoort.

Behoeft het hun, die hun belijdenis kennen, nog aangetoond, dat deze redeneering en de Schriftbeschouwing, waarop ze zich baseert, geheel en al ongereformeerd is?

Dat zij in flagranten strijd is met artikel 5 van onze Nederlandsche Geloofsbelijdenis?

Dr Geelkerken beweert, dat de Schrift op zichzelf een donkerendoodboekis.

Maar het genoemde artikel van onze Geloofsbelijdenis, waarin over het gezag der Heilige Schrift gehandeld wordt, zegt, dat wij zonder eenige twijfehng gelooven al wat in deze boeken begrepen is, niet zoozeer, omdat de kerk het leert, maar inzonderheid, omdat de H. Geest getuigenis geeft in onze harten, dat zij van God zijn „e n dewijl zij ook het bewijs van dien.bij zichzelven hebben: gemerkt de blinden zelve n tasten kunnen, dat de dingen, die daarin voorzegd zijn, geschieden".

De belijdenis noemt dus naast elkander: het getuigenis des Heiligen Geestes in de harten der geloovigen èn het getuigenis der Schrift zelf. -

De Schrift is op zichzelf een dood boek. Aldus Dr Geelkerken.

Neen, zegt de belijdenis, de Schrift getuigt en bewijst, ze is levend.

De Schrift is op zichzelf een donker boek. Zoo weer Dr Geelkerken.

Neen, zegt de belijdenis, de Schrift is helder zelfs voor blinden, voor ongeloovigen. Want als die blinden voor de Schrift worden geplaatst en ze willen niet zien, dan kunnen ze nog tasten, dat de dingen, welke daarin voorzegd zijn, geschieden.

Zoo staat dan Dr Geelkerken tegenover de organische opvatting van de Gereformeerde belijdenis een mechanische opvatting van de Schrift voor.

De Schrift is by hem een dood mechanisme geworden, dat van buiten af, door den Geest, in beweging moet worden gebracht.

Na Assen voorspelden wij, dat na korter of langer tijd wel blijken zou, dat Dr Geelkerken verder van ons af staat dan de punten, waarover het ter Synode liep, misschien deden vermoeden.

Deze voorspelling is reeds nu uitgekomen.

Dr G. verkeert in uitdrukkelijkpl Gereformeerde belijdenis.

Hij Iiaalt — zonder het zich bewust te zijn, dal nemen we aan, maar daarom toch niet minder daadwerkelijk — een van de pijlers, waarop het gezag der Heilige Schrift rust, omver.

Wij hebben reeds vóór de Synode erop gewezen, dat het dubieus stellen van de beide met name genoemde Paradijsboomen en het spreken van de slang slechts symptomen waren, maar die uitingen waren van een gevaarlijke ziekte.

Bie ziekte is thans openbaar geworden. De schismatieke Schriftbeschouwing is zeer ernstig krank.

-^ Drie benoeniiiiBen.

Het pas verschenen Jaarverslag van onze Vrije Universiteit, dat do gunstige metamorfose, welke het verleden jaar heeft ondergaan, dit jaar heeft laten doorwerken, spreekt van groote zorgen en donkere wolken.

De zware buien, welke aan den-kerkelijken hemel dreven, dreigden zich ook boven onze Universiteit te ontlasten.

Maar die zwarte wolken zijn toch omzoomd door zilveren randen.

De financieele toestand heeft onder dat alles weinig of niet geleden.

En nu, nadat het jaarverslag gedrukt en verzonden was, werden niet minder dan drie benoemingen gepubliceerd.

Mr Dooyeweerd en Dr VoUenhoven werden tot gewoon, Dr Waterink tot buitengewoon hoogleeraar benoemd.

Dit beteekent alzoo vervulling, vervulling van een opengevallen plaats (vacature-wijlen prof. Zevenbergen), van een open komenden katheder (in verband met de emeriteering van prof. Geesiuk) en tevens ui tJbjK: ^*. ding (een nieuwe leerstoel in de paedagogiek). f Affi-ft

Wij brengen den benoemden hier publiekelijk onzen gelukwensch.

Moge het gebed van ons Gereformeerde volk voor hen opgaan.

Stelle onze God hen in staat de wetenschappen, waarin zij benoemd zijn, uit den wortel der Gereformeerde beginselen tot opbloei te brengen. ' JJ^^^^^Si^, -

-^; Heugelijke versclUjnselen.

Een goede tijding uit een ver land is als koud water op een vermoeide ziel, zegt de Spreukendichter.

Welnu, er is een goede tijding gekomen uit een ver land.

Vervulde Indië, gezien de discussies in de kerkelijke pers aldaar, ons met eenige vrees, de classis Batavia heeft opei^lijk haar instemming betuigd zoowel met de dogmatisch-oxegetische, als met de kerkrechtelijke besluiten van Assen en alzoo de vrees weggenomen. Hierin ligt immers ook opgesloten, dat, mochten er in Indië gevonden worden, die aan do zijde van Dr Geelkerken staan, zij naar de aanwijzingen van Assen zullen behandeld worden. Het moederland kan gerust zijn.

Werd telkens in de schismatieke pers gevraagd: waarom laat men de schrijvers van „Ons aller moeder" ongemoeid, de kerkeraad van Amsterdam teekende bij een besluit, dat hij nam, ten""opzichte van bezwaarde broeders, aan, dat ook Dr B. Wielenga daartoe had medegewerkt.

De kerkeraad van Rotterdam deed een nog opzettelijker mededeeling aan de gemeente.

Hij publiceerde:

Naar aanleiding van vragen, die gedaan zijn, constateert de Kerkeraad opnieuw, dat al onze predikanten, ook zij, die medegewerkt hebben aan de brochure „Ons aller moeder", zich geheel geconformeerd hebben aan de beslissingen van de Asser Synode.

Mochten er zijn, die op grond van deze brochure zouden meenen, dat de bedoelde beide predikanten de bijzonderheden uit het Paradijsverhaal disputabel willen stellen, dan spreekt de Kerkeraad uit, dat daartoe, hun vrijwillig gegeven verklaring gehoord, alle grond ontbreekt.

Ds J. A. TAZELAAR, Praeses. A. VAN ROON, . Scriba.

Alzoo, aangaande drie van de vijf schrijvers van „Ons aller moeder", heeft men geruststelling ontvangen. Wij vleien ons, dat zulk een mededeeling aangaande de overige twee niet zal uitblijven.

Memoreeren we nog, dat Ds J. C. Rullmann, van wien toch reeds bekend was, dat hij zijn oordeel omtrent „Ons aller moeder" in volkomen bevredigenden zin herzien had, een hartelijke en zeer sympathieke recensie gegeven heeft van de „Open Brief", welke de Synode aan de kerken gericht heeft.

Deze teekenen merken we met dankbaarheid jegens den Heere op.

Bij de gevallen, die onze kerken nog in spanning houden, en bij de waakzaamheid, welke nog altijd geboden is, mogen we dit goede uit Gods hand niet voorbijzien.

-^ Een Janus-flBUur.

Verschillende comité's van actie of van „herstel der eenheid" slaan in de laatste weken een Janus-figuur.

Zij toonen twee aangezichten.

In Amsterdam heeft het comité besloten niet als comité zich tot den kerkeraad te richten, maar wel als comité ten opzichte van de bezwaarden te blijven voortbestaan.

Op andere plaatsen ontbinden zich de comité's, maar reiken tegelijk gedrukte bezwaarschriften uit, waaronder de bezwaarden slechts hun naam hebben te teekenen.

Het Centraal comité acht het wenschelijk, dat geen dienstdoende predikanten in zijn midden zitting nemen, maar rekent wel op hun moreelen steun.

Dat spel van: zoo ben ik comité en zoo ben ik het niet meer en van: ik laat u los en ik houd u vast, is alles hehalve verheffend.

't Is taktiek. Maar ook een eerlijke?

't Is oppositie. Maar ook e'en loyale?

Amsterflam-Zuld.

In de verschillende bladen heeft men de steun-aanvrage van de kerk van Amsterdam-Zuid kunnen lezen.

Hoewel ons blad in den regel dergelijke gevallen niet bespreekt, hebbeia we zeker geen jaloezie té vreezen, wanneer wij hier een uitzondering maken.

Men zal toegeven: 't geval zelf is een uitzondering.

Zoo goed als zeker krijgJ: Amsterdam-Zuid door minnelijke schikking, spoedig een van de twee kerkgebouwen, die haar rechtens toebehooren.

Maar ixit eigen waarneming kunnen wij verzekeren, dat dit voor de gemeente veel te klein is.

Er moet onmiddellijk tot, 4ittft> nwen van een tweede kerk worden overgegaan, 't^^^^'

Kerkeraad, Classis en Synodale Deputaten verklaren, dat dit de draagkracht der gemeente ver te boven gaat.

Daarom wordt de hulp van alle kerken ingeroepen.' Allen, die dankbaar zijn voor de besluiten van Assen, hebben nu de gelegenheid om dat niet all^^^te.woorden, maar ook met de daad te bewijzen.' •'••: ifei

Laten do kerken, die ge'woon zijn voor kerkbouw op andere plaatsen wat uit een fonds je. af ie„ zonderen, ditmaal eens een anderen weg volgen. ' - ^^^^^^^g Met minder dan een volle, goed vóörbéréïdë, warm aanbevolen kollekte, kan geen enkele kerk volstaan.

^E Persoonlijk feit.

Helaas moet ik de aandacht vragen voor eon persoonlijk feit,

In de schismatieke en als echo daarvan ook in do liberale pers werden mij steken gegeven, omdat ik, naai' men beweerde, modewerker aan „De ïelcgraaf" zou zijn!!

•Nafuurlijk heb ik daarop Jiiet geantwoord. Een kerkeraad in do buiu't van Amsterdam was ook

al ongerust geworden en vro& g mij om inlichtingen. Ik zond ze per omgaande. In zijn kerkbode was vermeld, dat men bij mij zou intormeeren. Tenminste zoo las ik in andere bladen. Of men ook de; gemeente er mee in kennis gesteld beeft, da.t ik de gewênschte inlichtingen gegeven had, weet ik niet. Diezelfde andero bladen althans zwegen erover.

Verder hoorde ik van de zaak niets moer. Totdat: .zij „.verleden week in een van onze beste bladen, ''i^^^^: "„Rotterdaiumer", in de Vragenbus werd opgerakeld en'dat op een manier, welke^ — ik zal er een van de zachtste kwalifikati, e^g? |ij^f' kiezen — ongemanierd moet heeten. " - _-Men oordeele zelf.

2452. G. de L. te R. 1. lud-erdaad komt de naam van Professor Hepp voor als verzorger van een rubriek of als medewerker in een circulaire, die de „Telegraaf" verspreidt. En we begrijpen levendig, dat u een oogenblik verstomd hebt gestaan, toen u dat las. Terecht vraagt u: Hoe is dat mogelijk? En u zult wel niet de eerste zijn die dat gevraagd heeft. We beleven rare dingen tegenwoordig en het ergste is, dat de betrokkenen het „raar" vinden, dat je ze „raar" vindt.

Het beste is dat u den Professor maar ee.ns schrijft, dat u het zoo „raar" vindt. Als alle menschen dat deden, die voor de eigen Chr. Pers ijveren en het onbehoorlijk oordeelen, dat een van onze voormannen de ruiten en deuren van zijn eigen huis intrapt, zou zoo'n Professor misschien nog tot de ontdekking te brengen zijn, dat hij inderdaad „rare" dingen doet.

Is het niet in den trant, vvaarin „Het Volk" over AVijnkoóp spreekt?

Toch stoot ik mij aan den toon niet het moest.

Daardoor, , .wpndt , _4eze, ^Vragenjjus-medewerker alleen

Het eiigste vind-ik > 'he't^^: ^^-; aan~*.veT[rouw'ën, mmm. dat hierin aan het licht tree^fffcljj.'

Deze medewerker had' aan-dén vrager moeten antwoorden: prof. Hepp kan geen medewerker van „De

Telegraaf' zijn. Zooveel vertrouwen behoorde hij in mij wel te hebben.

Ik meen daar krachtens heel mijn verleden aanspraak

op te mogen maken. En zoo hij toch nog aarzeling kende had hij slechts bij zekeren verslaggever van „De Rotterdammer" te informeeren, welke steeds mijn houding is tegenover christelijke en niet-christelijke pers en die had hem

wel van zijn ziekelijk wantrouwen kunnen genezen.' En zoo hij dien weg niet wilde inslaan, had hij mij kunnen schrijven en ik zou hem uit den droom heb­

ben geholpen. . •

Maar in stee daarvan zaaide hij giftig wantrouwen. Het jammere is, ik herhaal het, dat hij daartoe de gelegenheid vond in een van onze uitnemendste pers­

organen. In zoover had hij succes, dat velen zich tot mij om

inlichtingen wendden. Zeer gunstig stak de toon van die brieven af bij

dien van den Vragenbus-medewerker. Er waren er ook, die hun verontwaardiging luchtten over zijn — ik zal het maar zóó zeggen — inferieur

geschrijf. Zelfs deelde een korrespondent mij mede, dat hier­

achter schismatieke sympathieën spelen. Ofschoon dat veel zou verklaren, neem ik het — mijn vriendelijke schrijver boude het miji ten goede — liever

niet aan.

Terwille van deze schrijvers nu wil ik op de zaak ingaan.

Op dat stukje in de Vragenbus zelf • zou ik nooit hebben gereageerd. Er moet door „De Telegraaf" volgens don een een circulaire, volgens den ander eon reklamoboekje, volgens een derde een prospelrtus zijn uitgegeven. Wat het nu eigenlijk is, weet ik nog niet. Ik heb het nooit in handen

Daarin zou dan mijn naam moeten voorkomSa'^ verzorger van een rubriek of als medewerker. Wat ér precies staat, weet ik vanzelf ook niet, wijl ik het nooit onder de oogën heb gehad. En do vrageubusmcdewerker van „De Rotterdanimor" schijnt het ook aj: , niet piecies te weten. Tegenover deze onwetendheid staat echter, dat 1 tusschen „De Telegraaf" en.mij geen enkele ban' of verbintenis beslaat. '

Is dat den "ivantrouwende duidelijk genoeg? Nu vorontschuldige Tiij zich niet, dat hij de dupe' is geworden van een verkeerde publikatie.

JXeen, hij is de dupe geworden van zijn eigen wani trouwen en gemakzucht.

01 ik dan nooit een loiter in „De Telegraaf" heb geschreven?

Zeker, ik heb er eens twee artikelen in geschroven over „Calvinisme en Humanisme", voluit met mijn naam ondei'toekend. Er zou eeu^serie van theologische beschouwingen in geno'emd blad verschijnen on om over , hj Calvinisme voor te lichten zocht men mij aanij, .l"

Ik had daartegen geen bezwaar, gelijk men algemeen in onzen kring daartegen geen bezwaar maakt. Prol. Diepenhorst, do pohlieke Hoofdredacteur van

„De Rotterdammer" nog wel — wist de V'rageiibusmcdewerker dal niet — plaatste op die w.ijze ook een aitikel ol misschien wel meer in „De Telegraaf".. _i

Mr Heemskerk ook. .;

, .Mr G, H, A. Grosheide schreef tweo artikelen iF„Hli Handelsblad".

Mr V. H. Rutgers stond aan het „Ilaagsch Maandblad'» — torh ook geen pe.riodiek van onze richting! ^ van iMei 1925 een bijdrage at. -

Van PJ'ÖL Anema herinner ik mij een artilèl „De Groene Amsterdammer". Zoo zou ik kunnen voortgaan.

Ik zou kunnen teruggaan tot Kuyper en Bavinck toe. Onze mannen hebben nooit het standpunt iugcnouien, dat wanneer door do niet-christölijke pers voorlichting over bepaalde punten werd gevraagd, dit , beslj|| moest worden afgewezen. ': •_

Dat standpunt mag ook niet worden ingenomen. * 'Men .zou daarmee tot op zekero hoogte zijn roeping als propagandist voor onze beginselen verloochenen.

Do twee artikelen, welke ik schreef, waren uitsluitend bestemd voor hen, die het Calvinisme nooit anders dan vau don buitenkant hadden loeren kennen.

In oen van onze bladen zouden zij dan ook niet op hun plaats zijn geweest. Zonder effckt zijn ze niet gebleven. Onder de korrespondentie, welke ik ontving, was ook een verzoek om lektuur ovor het Calvinisme,

Wij staan in den evangelisatie-arbeid voor de moeilijkheid: hoe bereiken wij de intellektueelen?

Meer dan een referaat is er over gehouden.

Een oplossing - werd niet gevonden.

Hier opende zich echter oen weg.

Ik heb-vrijmoedig getuigd van ons heerlijk Calvi-' nisme.

Het was voor mij een ongezochte, welkome gelegenheid.

Wanneer ik morgen aan den dag de uitnoodiging ontving om in een Roomsche kerk de Gereformeerde wereld-en levensbeschouwing aan te prijzen, ik zou die zeker aannemen,

\Vanneer mij het zonderlinge voorstel werd gedaan om in een Schouwburg, waar — laat ons zeggen — „Blanke Ballast" wordt opgevoerd, in , de pauze te spreken over het geloof in Christus en ik kon er op rekenen, dat het geen grap was, ik geloof niet, dat ik lang zou aarzelen, om er aan te voldoen.

Zou ik daarmee onze menschen in de verleiding brengen om Roomsch te worden of den schouwburg te bezoeken?

Dat is iipmers te dwaas!

Zou ik door bij een enkele gelegenheid te schrijven in een of ander niet-christelijk persorgaan, onze menschen in den waan brengen, dat b.v. de liberale, p_^ even recommendabel is als de christelijke? '-^^^

Zoo onnoozel zijn onze menschen niet! Die weten best te onderscheiden.

Zij zijn ^ in dit opzicht niet zoo kleingeestig als de meergemelde Vragenbus-medewerker,

Wij vertrouwen intusschen, dat onze degelijke „Rotterdammer", welke wij zonder voorbehoud aanbevelen, dezen medewerker de kastijding zal toedienen, welke hij verdient, — niet ter wille van mij, maar van den man zelf, opdat uit hem een welgemanierd, goed antirevolutionair journalist. groeie.

Ook hopen we, dat het blad hem erop wijzen zal, dat hij openlijk zijn verontschuldiging heeft aan te bieden, — wederom niet ter wille van mij, maar van onze menschen, die hij met zijn ongemotiveerd wantrouwen zocht aan te steken.

HEPP.J

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 juni 1926

De Reformatie | 8 Pagina's

Mag met een verbeterde bijbelvertaling langer gedraald?

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 juni 1926

De Reformatie | 8 Pagina's