GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Jac. van Looy. †

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Jac. van Looy. †

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

In verband met het overlijden vaa Jac. van Looy, onderbreek ik de loopende artikelenreeks om plaats te gevein aan de onderstaaTide bijdrag-e. C. T.

Zoo langzamerhand beginnen de „Mannen van Tachtig" tot de oude garde te behooren. De letterkundige beweging van omstreeks 1880, die tegen de conventioneele vormen, de rethoriek, het onwezenlijke in dicht en proza uit de voorafgaande jaren met ongebreidelde hartstocht en woede te keer ging, heeft nog maar enkele van haar vertegenwoordigers over.

Ary Prins, Frans Netscher, Herman Gorter, ze zijn niet meer. Kloos, Van Deyssel en Van Eeden •behooren nu tot - de veteranen.

Jacobus van Looy, 'één van de minst met het vendel gezwaaid hebbende, doch de oudste van allen, en door allen om strijd de meest geprezene der prozaïsten dezer beweging, hij is d© vorige week uit het leven weggenomen.

Stil was zijn heengaan, stil en eenvoudig — als zijn leven.

De laatste periode van zijn werkzaam kunstenaarsleven woonde hij in z'n geboortestad, zijn geliefde Haarlem, in de nabijheid van den Haarlemmerhout, waar hij vele van ^ijn wandelingen placht te maken en vele van zijn mijmeringen en verbeeldsels zijn gewrocht in dat zoo begenadigde hoofd.

Den 12den September 1855 werd hij er geboren, yerloor reeds vroeg z'n ouders en groeide als weesjongen op in het Burgerweeshuis. Het knaapje had lust in het drukkersvak en kreeg 'een plaatsje bij de firma A. C. Kruseman. Weldra trok het schilderen hem meer aan en kwam hij bij een Tiuis-©n rijtuigschilder in de leer. Zijn leermeesters op de Teekenschool, welke hij 's avonds bezocht, ontdekten zijn artistiek talent en wisten financiëele hulp voor den weesjongen te verl& ijgen, waardoor hij zich aan de Academie voor Beeldende Kunsten te Amsterdam breeder kon ontwikkelen. Hij ' behaalde er in 1879 het diploma M. O. Teekenen. in 1883 viel hem de Prix de Rome ten deel. Deze stelde hem in staat een studiereis te maten door Spanje, Itahë en Marokko. Teruggekeerd van sfijn reis en in het huwelijk getreden met Titia van Gelder, die tot zijn dood een trouwe gade hem bleef, vestigde hij zich, na een verblijf van enkele jaren in Amsterdam, voor goed in Soest. Hier werkte de schilder-schrijver van 1894 tot 1907. Daarna verwisselde hij deze stille woonstee met zijn geboorteplaats Haarlem, waar hij Maandag •24 Februari j.l. overleed.

Neemt zijn schilderwerk een bijzondere plaats in, is het vaak impressionistisch, fel in lijn en kleur, met scherpe contrasten en door velen zeer gewaardeerd — fijn werk prijkt er van hem in het Stedelijk Museum te Amsterdam — als prozaïst zal „deze grootmeester van het Nederlandsche woord, van lijn en kleur", zooals de Vlaming Em. de Bom hem aan het graf typeerde, een onsterfelijke plaats behouden in de letterkundige galerij.

„In al zijn proza is een vastheid en rust, een kracht en zelfbewustheid, die van Deyssel zelden bereikt", zegt Dr J. Prinsen i). In zijn proza uit .zich een phenomenal© beheeisching van onze rijke taal, ©en wondere schikking van vaak de meest alledaagsche woorden naast ejkaar, die 't fijnst© rhythme toonen, de teerste aandoeningen wekken • ©n door de schoone beeldingen onvergetelijke herinneringen schenken.

En toch geniet Van Looy's werk niet de algemeen© bekendheid ©n waardeering, dien rechtmatigen lof, waarop het bij het romans-en-geÜichtenlezende en zich-met-Jiteratuur-bemoeiende-publiek in ons vaderland aanspraak heeft. Het proza van Van Looy is - van hoog g©halte, vraagt rustige, geconcentreerde aandacht en geduld. Zijn zegging en uitbeelding is vaak moeilijk, en het geheel eischt lezing en herlezing, wil men tot het heerlijk-: Schoon© er van doordringen.

Jacobus van Looy was één van ~die fijne, stille werkers, die hun eigen weg gaan, genietend van het Leven, en al wat het biedt aan schoonheid en stille ontroering, zonder veel gerucht, met iets •van die achttiende-eeuwsche rust' en bezinning — 't valt zoo sterk op in zijn laatste werken —, wars •van het huidige, roezige, lawaaierige, op reclamebeluste leven.

Van Deyssel, die hem als vriend wel 't best kende, getuigt het in zijn-woord-voor-'t-graf: „Hij vroeg niet anders dan in stilte te leven en in stilte te doen groeien en als wonderen van bloei uit zich aan het licht te doen komen, zij het in - de diepe en machtige kleuren zijner schilderijen, zij het in zijn geschriften, die in de Verbeelding in 'den mensehengeest de kleurigste voorstellingen 'doen ontluiken, de schatten van begrijpend levensgevoel, waarvan hij de kiemen mee t©r wereld had gebracht". Zoo teekende hem voor eenige jaren ook Willem Kloos in de Nieuwe Gids: „Ik kom er graag toe, om m!ij' te uiten over 'den ongemieenen mensch en kunstenaar Jacobus van Looy. Van Looy immers kan men den groeten Eenling noemen : zich nooit tegen iemand uitsprekende, behalve 'dan in zijn werk, want zich gpart houdende van al zijn tijdgenooten, tegen wie hij slechts een enkelen keer, als hij hen toevallig komt te ontmoeten, 'Op robust-resolute en loch fijn en in zich zelf teruggetrokkene wijze half-schertsend praat of lacht, is hij in waarheid een der allerbeste, want echtste der Tachtigers te noemen, die tevreden met zijn werk ©n de weinige menschen, die hem lief zijn, onvermoeid zijn schilderend en schrijvend scheppen voortzet, en verder zich van den heelen boel niets aantrekt in dit leven daar hij alleen zichzelf ©n niets anders wenscht te zijn"'2).

Is het lezen van Van Looy's werk een steeds Tijker genot van de fijne zeggingswijze-, van het in alle nuanceering zich plooiend en beeldend proza, zijn werk verraadt op bijna iedere bladzijde, dat de schilder aan het woord is, die alles zdet in kleur en lijn en met een Rembrandtieke meesterlijkheid de tegenstelling tusschen licht en donker laat spreken.

De eerste schetsen schreef hij op zijn studiereis in Italië en Spanje en verrieden reeds dadelijk dit meesterschap, dat zijn vrienden in Holland in verrukking bracht. Zoo de schetsen: Een dag met sneeuw en Een Stierengevecht, later vereenigd in zijn klassiek geworden bundel Proza (1889). Zijn in 1892 verschenen Gekken geeft verder verslag van deze studiereis in Marokko. De hoofdpersoon is de rondreizende schilder Johan, die aan 't eind van 't verhaal met z'n "koffertje van den oceaanstoomer, welke hem overzee huiswaarts voert, aan wal stapt en dien wij later als Zebedeus in het driedeelige De wonderlijke Avonturen van Zebedeus de reis door het leven zien voortzetten.

Herkennen we in Johan uit Gekken en in Zebedeus den schrijver zelf, duidelijker nog spreekt het autografisch karakter in 'Jaapje (1918) en Jaap (1923), het met zooveel sobere innigheid neergeschreven, met zooveel teerheid en humor geheelde levensverhaal van het weesjongotje 'Jaapje en den lateren schildersleerling Jaap. Hoe fijn heeft Van Looy er de kinderziel en het knus-burgerlijke stadsleven van het Haarlem van omstreeks 1870 in geteekend.

Was het eerste werk Proza sterk realistisch en impressionistisch, ja visionair zelfs, als in D e dood van mijn poes en Nacht cactus, zijn latere werk verinnigt en vergeestelijkt zich meer. Met welk een kracht spreekt dit niet in zijn bundel Feesten (1902), wel eens het boek der kleine luyden genoemd. Het zijn de feesten van het kleinmenschelijke leven, van familiegeluk, van kleurenpassie, van klankenweelde, van levensinnigheid, van natuurpracht, van liefde. En 'tis een feest, een int.ens feest van verbeelding en woordmuziek, te lezen en te herlezen: De Bruiloft, Het Vuurwerk, Hartjesdag, Moeders verjaring, De Maaier en De Regenboog.

Moeders Verjaring: het vierde Feest. Wat een schilderstuk van innigheid en kleur! De Verjaardagviering van moeder Weelsen in het stil-burgelijk milieu. Vader sukkelend, niet meer kunnende werken, liggend den heelen dag in de bedstee, moeder bedrijvig en beredderend en beide voor zich heen bepeinzend en herbelevend de dingen van het nu guldende verleden, 's Middags de kennissen en familie op bezoek; 's avonds 't innig vieren met de kinderen. En als deze ÏÏan roridom de tafel zitten en' de avond is gedaald, Antoon de cither voor den dag heeft gehaald en 't ©ene vers na 't ander© eraan is onttokkeld, komt de stem van Weelsen zelf uit de bedstee zingen:

„Halleluja, eeuwig dank en eere!"

Dezelfde innigheid bloeit in de laatste schets: D e Regenboog, het stille genot van twee verloofden, die op hun 'avondwandeling den regenboog zien.

— „Ook dat nog, 'tis een weelde". Omvangen door het zachte geweld waarmee de kleuren overboogden de wereld, hadden zij zich toen eerbiedig voelen worden en zonder woorden. Het was machtig en 'twas teeder; met allebei zijn broze polen stond hij op de aarde gelijk een poort. Doorzichtig en waterwazig en los van struiken en boomen, welfde het zevenbundelige gespante van den grond op luchtwaarts en 'twas heerlijk en 'twas droevig, zoo hij daar gloeide in den hemel, zwaar van laatte.

Onder de vouw van de regenboog zagen zij' de opene poort in; daar leek het nu dieper, ijler en zilverig nog aan 't regenen. Besloten als onder een hoog© lijst rustte er de koele beeltenis van het vlakke land, meer-blauw, van 'kalm licht belegen, allerlei verschieten stonden er op en de verheffingen er in de helderheid „uit van een paar lierkenbre torens.. Wijl om de buitenste krans, hoe hooger hoe blozender, de hemel dichterbij leek en zwaarmoedig toewendde al zijn verstolde ribbelingen en roerlooze vlucht van wazen.

Met vrome oogen bleven zij er naar zien. Nu was het of het klinkklaar uit de ruimte kwam aandringen en dan of het zou verwisschen, ademlijk, om het terug te willen grijpen met je heel© wezen. Maar de boog hield stand. Marie had haar handen om Antoon's arm gevouwen en toen had dat eigene thuis-gevoel haar bevangen, hetzelfde gevoel dat ze kreeg in het voorkamertje van moeder Weelsen, wanneer ze haar hoofd neerlegde tegen zijn schouder. Het waasde door haar gedachten, over Noach en van het teeken des Verbonds, maar al luisterde ze naar Antoon, die uit de gevangenheid vrij, had gezegd: 'twas wonderschoon, en haar toen de Itleuren aanwees, met ontzag, eén voor één. Had zij wel ooit zoo'n zuiver© boog gezien en in zoo een hemel. Ze zagen er het karmozijne rood gloeien als zomerrozen en het ontplook in de hooge zoom en aandeed het oude goud met blijheid; geweldloos; ©en glimlach om jonkheid on joligheid zoo de ernst overwint in een bezorgd wezen. Ze zagen en vergaten t© zien naar het wijdom-stralende en statige dat daar gebood en geljaarde en toch heel en al niet drukte, maar liefelijk al het ontbonden© s'aambond en schooner was 'dan een droom. Het ge»beurde zoo stil, wat als dag-breek eerst bloosde, verging naar het avondlijka oranje, het vervloeide er als water in water, va; n graad naar graad; zoo getijden en jaren gaan; het was ©r als keer en' weerkeer; uit het doovende oranje welde ©r 't klare geel, tot in het brandende midden het aanving te groenen, gelijk in het voorjaar alle takken ontsteken, in het groeien van het Ucht. En dan werd het al plechtiger, het werd er als een verschimmen van vluchtige horizonnen, het groen blauwde en het blauw werd dieper en verstierf in het schemerige paarsch zoo wijlend, of het achterom weer naar het rood verlangde.

— „Ja, schat, zei ze, ifc zie het." t

In zijn bundel Reizen (1913) is Theobald van Hoorn uit Hilversum, de hoofdpersoon, die met z'n Emilia een reis maakt door Marokko, van Tanger naar Fez, van Looy weer, die waarschijnlijk in 1902 het vroeger door hem bereisde gebied opnieuw in gezelschap van zijn vrouw bezocht. Een levendig reisverhaal, met meer sprankelende humor dan in Gekken.

In 1910 verscheen het eerste deel van De Wonderlijke Avonturen van Zebedeus, later gevolgd door Nieuwe Bijlagen en Nieuwste Bijlagen. Bij eerste lezing voor de meesten een wonderlijk boek, dat volgens Van Looy zelf „als een tijdsbeeld beschouwd moet worden van een bij zonderen Nederlandschen kunstenaarsgeest". Dr J. Prinsen typeert het cils „het fijne weefsel van hartstocht ©n ironi©, bespiegeling en droom".') Hier is de oudere, tot volle levenswijsheid gegroeide Van Looy aan "'t woord, die zijn veelzijdig talent er ongebreideld kan laten gaan. „Toch is er nog wel wat anders uit te hooren dan die zich in klank en toon openbarende liefde voor natuur en leven", verzekert hij in z'n epiloog in 't laatste deel. Onder vaak losse scherts en bonte verdichtsels uit zich een klare, gemoedelijke levenswijsheid.

Bleek uit de vroegere geschriften, dat de ontroerende innigheid van het Christelijk milieu Van Looy niet ongeraakt heeft gelaten, in de Zebedeus en in de kort geleden verschenen bundel Nieuw Proza (1929) missen we den diepereh levenstoon en warmte van 't Christelijk leven. Nergens brengt Van Looy ons in een sfeer, die ons Christelijk aanvoelen schrijnt, maar sterker wordt in later werk de afzijdigheid van de hoogere dingen, missen we helaas een tot Godskennis gerijpte levenswijsheid.

En al zijn we dankbaar, dat Van Looy ons steeds in een frisch, vaak Hollandsch, tot opgeruimdheid stemmend milieu binnenleidt, waar een ze'kere levensblijheid heerscht, en van de in de moderne romanliteratuur strijk en zet domine©r©nd© levensconflicten in zijn werk niet reppen wil, toch betreuren we den oppervlakkigen levenstoon, vooral in zijn later werk.

In den jongsten bundel Nieuw Proza laat hij; juffrouw Ernestine in de schets Het Boschplekje (hl. 88) dan ook denken: „Religie, dat zoo iets stils als religie het toch al reeds zoo moeilijke leven nog moeilijker maakte".

Zijn heengaan, we erkennen het gaarne, is voor ons vaderland het verlies van een van zijn groot© zonen, die als echt Nederlandsch kunstenaar onvergankelijk werk schiep, die begaafd was met talenten, waarvan ook wij de heerlijke vruchten mogen lezen, die de kleine dingen om ons heen tot groot© schoonheid wist op te heffen en ~de rijke pracht van onze beeldende taal in al haar zuiverheid zoo


1) Dr , T. Prinsan, Handboek tot de Nededandsche Letteriundige Geschiedenis, blz. 695.

2) D© Nieuwe Gids, _ Npv^ .1925.

3) Dr J. Prinsen, idem, blz. 696.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 maart 1930

De Reformatie | 8 Pagina's

Jac. van Looy. †

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 maart 1930

De Reformatie | 8 Pagina's