GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Liturgische diensten.

In zijn „Kroniek" in de „Utrechtsche Kerkbode' schrijft Dr Kaajan van Utrecht over „liturgische diensten".

Na een overzicht gegeven te hebben over een dergelijken dienst, die op den tweeden Paaschdag in de Klaaskerk te Utrecht werd gehouden, wijst hij op het gevaar van „romaniseering" dat hier dreigt. Hij bewijst dat aan de hand van Roomsche uitspraken aldus:

Tot mijn spijt kan ik met deze liturgische diensten niet dwepen, ja acht ze niet zonder gevaar.

In de laatste aflevering van „Het Schild" (April 1931), het bekende apologetische maandschrift van Roomsch-Katholieke zijde, schrijft o.m. professor J. P. Verhaar van Warmond in „Op den Uitkijk":

„Dr G. W. Oberman, Ned. Herv. predikant te Utrecht, is een merkwaardig man. Hij behoort tot de groep van predikanten, die zich bewust zijn, dat de protestantsche godsdienstoefeningen langzamerhand verkild zijn en weer verwarmd en devoot gemaakt moeten worden door aanvaarding van liturgische plechtigheden, zooals de R. K. Kerk die altijd gekend en gepraktiseerd heeft. De liturgie, die Dr Oberman in zijn protestantsche kerk heeft ingevoerd is ongetwijfeld een daad van moed, niet het minst om de felle critiek, die van protestantsche zijde werd uitgeoefend. Maar Dr Oberman weet, waar hij overtuigd is van de heilrijke uitwerking zijner daad, ook vol te houden, en zoo komt er langzamerhand meer bewondering en navolging."

Als de Roomsche Kerk-apologeten zoo verrukt zijn over onze liturgische diensten, mag men heuscii wel eens ernstig de vraag stellen: „Zijn wij met onze liturgische diensten wel op den juisten weg? "

Calvinistisch zijn ze allenninst, want Calvijn was voor een sobere liturgie. In den eenvoud zocht hij het waarheids-kenteeken.

Bovengenoemde liturgische diensten herinneren sterk aan die, welke regelmatig in de Anglikaansche Kerk worden gecelebreerd. En wat zien we nu?

In het boek „Geschiedenis der Katholieke Kerk", van de hand van H. M. H. Bartels, pastoor, lees ik o.a. dit (bl. 340, V.V.):

„De Anglikaansche Kerk gaat met reuzenschredeii achteruit. De ritualistische partij gaat steeds vooruit.

In 1923 gingen in Engeland en Wales 12.796 volwassenen over naar de R.-K. Kerk. Sinds 1911 bekeerden zich 132.672 volwassenen."

Hoevelen van deze bekeerlingen zijn eei-st door de liturgische diensten der Anglikaansche Kerk allengs geromaniseerd?

Men juiche zulke liturgische diensten toch niet te luide toe. Men denke ook eens aan de gevolgen. En wie zich aan een ander spiegelt, spiegelt zich zacht.

Wrange vmchten.

„Een lezer" schrijft in het (Vrijz.) Weekblad „Kerk en Volk" het volgende:

Dezer dagen vertelde iemand, dat hij van de Vrijz. Hervormden (ergens) niets meer moest hebben, sinds zijn dochtertje met het volgende staaltje bijbelsch geschiedenisonderwijs thuis kwam:

„Verbeeld je, Noach moest een schip bouwen zóó lang, breed en hoog, met den vorm van een Groninger koek. Hoe kan zoo'n vaartuig nu drijven zonder om te slaan? En .het strandde op den top van den berg Ararat (daarbij wordt op 't bord een driehoek getee-

mend, die den berg voorstelt en de ark er balanceerend boven op), alsof zoo'n groot ding er niet direct af zou vallen. Julie begrijpt wel, dat dit verhaal onzin is."

Nu heeft de hier geciteerde catecheet in letterlijken zin geen ongelijk, maar de platheid, waarmee hij zoo'n oud verhaal belachelijk maakt, is ergerlijk. Bovendien, wat zin heeft een dergelijke manier van vertellen? We verkeeren toch niet meer in de 18.e eeuw, om oude sagen op zoo'n manier te lijf te gaan. Onze kinderen hebben het zeker niet noodig, want zij bekoromeren er zich heelemaal niet om of zoo'n verhaal' waar gebeurd is. 't Is goed te zeggen, dat al deze verhalen legendarisch zijn, maar moet dat zóó? Mijn zegsman, heusch niet iemand, die van huisuit orthodox is en behept met bijbelsche gevoeligheden, zal nu wel Remonstrant worden, omdat daar van dergelijke puerile bijbelcritiek geen sprake meer is. Maar wanneer zullen vnj, Vrijzinnig-Hervormden, nu eens uitkomen boven de negativiteit en het hooge standpunt (vooral ook paedagogisch) innemen, dat eenvoudig uitgaat van de geloofswerkelijkheid als positief bezit. Moeten onze kinderen, als zij nauwelijks van school af zijn, al in de richtingspolitiek betrokken worden? Ik verwacht, dat genoemd geval tot de uitzonderingen behoort, maar ik signaleer het als waarschuwend teeken.

Ach, weet deze „lezer" niet, dat toch zóó „de" manieren •der vrijzinnigen zijn? En zijn dit niet de wrange vruchten van tachtig jaar „vrijzinnige" volksopvoeding? En och, wat is nu feitelijk het verschil, of je zegt, dat „deze verhalen legendarisch zijn", dan wel of je er mee spot?

Wat heeft de „inzender" liever, dat ik zijn mededeeling omtrent dien dominee „legendarisch" noem, of dat ik er een loopje mee neem? Wat is erger?

Hulppredikers.

„Aan een vriend in Zion" schrijft Ds Broekstra van Eijnsburg in het „Leidsche Kerkblad" over de hulppredikers. Het verheugt ons, dat hij zich bij onze opvatting kon aansluiten. Hij doet dat op de hem eigene vlotte manier aldus:

Nu is het zeker geen gemakkelijk op te lossen probleem. Ons Gereformeerd Kerkrecht kent het instituut van hulppredikers niet. Vast staat, dat zij geen enkel ambt bekleeden. In dit opzicht zijn ze dè minderen van z.g. oefenaars, die tenminste in den regel als ouderling ergens fungeeren. Het is met de candidaten in het algemeen genomen reeds een beetje eigenaardig. Vroeger mochten de studenten in de theologie reeds een stichtelijk woord in het midden der gemeente spreken, nadat zij een proefpreek voor de professoren hadden gehouden. De Synode heeft dit, en terecht, afgeschaft. Maar wat het optreden in de vergadering der gemeente betreft, heeft ook een candidaat eigenlijk geen recht. Ik weet wel, de classis onderzoekt nu een candidaat en na voldoend examen geeft de classis hem het recht om te proponeeren, wat letterlijk wil zeggen, voor te stellen, maar natuurlijk heeft hij daardoor nog allerminst een kerkelijk ambt ontvangen en is dus zijn optreden in genen deele ambtelijk. En een hulprediker is toch in den grond der zaak niet anders dan een proponent. Alleen maar, hij kan toch niet steeds, Zondag aan Zondag, in dezelfde gemeente proponeeren. Nog minder zou hij eigenlijk de andere deelen van het ambtelijk werk in het midden van de gemeente voortdurend kunnen waarnemen. En dit is toch, tenminste tegenwoordig, het werk van een hulpprediker.

Maar zoo wordt het haast een puzzle, die ter oplossing wordt aangeboden. En dan gaat men uit van de mijns inziens juiste gedachte, dat een hulpprediker een hulp kracht is en moet blijven. Anders is het veel beter een tweeden predikant te beroepen. Voor zulk een hulpkracht is er in den tegenwoordigen tijd werk genoeg te vinden. In „De Reformatie" wijst Prof. Waterink o.a. op verschillenden arbeid, welke men aan een hulpprediker zou kunnen opdragen. Hij wijst b.v. op het jeugdwerk, dat vaak heel stiefmoederlijk moet worden bedeeld. Men was voor eenigen tijd erg warm voor een Jeugd-ouderling. Maar dit vuur is al heel spoedig uitgedoofd. In de practijk scheen het toch nog al moeilijk te zijn om zulk een Jeugd-ouderling te vinden, en indien hij gevonden was, om in de practijk met succes te werken. Dit verwondert mij niet. Het is, vooral in den tegenwoordigen tijd, nog niet zulk een gemakkelijk werk onder de jeugd te arbeiden. Ik heb zoo een vermoeden, dat er wel eens een jeugd-ouderling geweest zal zijn, die zich de vraag wel eens gesteld zal hebben: wat ben ik toch begonnen! Want ook onder ons is het opstandige der lieve jeugd niet altijd afwezig. En het is buiten kijf, dat een candidaat in vele gevallen met meer succes bij de jeugd zou kunnen optreden, dan menig ouderling, hoe uitnemend de man ook als ouderling mocht zijn. Ik zeg dit in geen enkel opzicht om laag neer te zien op de ouderlingen. Ik heb steeds veel lof voor deze mannen-broeders, die metterdaad veel opofferen om geheel belangeloos de gemeente te dienen met hun gaven en hun tijd. Maar om met de jeugd, vooral tegenwoordig, om te kunnen gaan, vereischt wel een bijzondere begaafdheid. Voor een candidaat, als gestudeerde, is er alvast eenige meerdere kans, dat de jeugd naar hem zal luisteren. Een bekwame leider is in vele plaatsen zeer gewenscht.

Formuliergelieden.

De formulier-gebeden behooren onder ons wel eens tot de „vergeten" „stukken". Och... men vindt het eigenlijk wat vreemd, wanneer iemand een formulier bidt. Ook op den kansel.

De classis en de kerkeraad van Amsterdam kent eigenlijk geen andere zede, dan dat het formuliergebed, vóór en na de desbetreffende vergaderingen wordt gebeden. Maar dat zijn toch wel uitzonderingen.

Juist acht ik deze opmerkingen van Ds Klaarhamer in het „Friesch Dagblad":

De tegenzin tegen formulier-gebeden is onder ons gereformeerden niet zoo sterk meer als vroeger wel het geval was.

Men is langzamerhand gaan inzien, dat de formulier-gebeden van onze kerk niet zoo dor en droog zijn als ze maar al te dikwijls werden gezegd te zijn. Dit kwam dan meestal van menschen, die nooit de moeite hadden genomen van ze eens aandachtig te lezen.

Het eerst zijn in herstel gekomen de gebeden van de doopsformulieren en van het avondmaalsformulier. Vooral toen de onderwijzing van deze formulieren weder ingang kreeg in het hart van de gemeente, moest men erkennen, dat in die gebeden om alles werd gevraagd en voor alles werd gedankt wat de gemeente te bidden en te danken had.

Later zijn ook de gebeden voor de kerkelijke vergaderingen (of zooals het in de nog niet naar het oorspronkelijke verbeterde drukken heet: voor en na de handelingen des kerkeraads) weer in eere gekomen. Het trof ons dezer dagen bij het inzien van de acta van het synodaal convent van nederduitsche gereformeerde kerken in 1887 te Rotterdam gehouden, dat wijlen Dr Mr W. van den Bergh, die namens de roepende kerk van Voorthuizen de samenkomsten opende, „voorging met het gebruikelijke gebed voor de handelingen des kerkeraads", gelijk in art 1 staat te lezen. En zoo iemand, dan was hij toch wel een man des gebeds.

Intusschen bleef de schat, die in onze formuliergebeden ons van de vaderen is overgeleverd, nog veelszins ongebruikt. Vooral die voor het huiselijk en persoonlijk gebed.

De Synode van Arnhem heeft ook deze gebeden herzien. Vooral met het oog op den zinsbouw, die niet meer van onzen tijd is. De lange zinnen, met tusschenzinnen, maken het ons wel wat heel moeilijk de rustige gebedsstemmirig vast te houden. Daarin is nu verbetering aangebracht.

Ds Klaarhamer bewijst dit dan door het gebed „voor kranke en aangevochten menschen" te doen afdrukken, en zegt dan:

Wellicht zullen anderen evenals wij getroffen worden door de innigheid en gepastheid van dit gebed. Inderdaad, in onze oude formuliergebeden hebben we nog een schat, die al te veel wordt vergeten.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 april 1931

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 april 1931

De Reformatie | 8 Pagina's