GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Ons geloof en onze intellectueele moeilijkheden.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Ons geloof en onze intellectueele moeilijkheden.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

IV.

We kwamen iu ons vorig artikel tot de conclusie, dat gelooven in de eerste plaats wil zeggen: niet zelf het gegrepen hebben, maar door Gods genade en waarheid gegrepen zijn en dat daarom werkelijk niet, om te kunnen gelooven, eerst alle vragen voor ons behoeven opgelost te zijn.

Bedoelen we daarmee nu toch weer, dat we den twijfel moeten verheerlijken, of dat we, in Barthiaansehen geest, b.v. onzen jongen menschen moeten gaan aanraden alles maar volstrekt prol3lematisch te zien?

Daar is vanzelf geen sprake van. Daar zijn er in onzen tijd al meer dan genoeg, die maar steeds vragen om te vragen alleen, die, zooals Lessing dat in zijn bekende fabel eens heeft aanbevolen, voor. de keus geplaatst de waarheid te zoeken of ze te vinden, aan het eerste, het zoeken, de voorkeur geven boven het andere. En dien geest van relativisme en scepticisme hoeven wij werkelijk als opvoeders van de jongere generatie niet nóg meer aan te wakkeren.

Integendeel we hebben geen poging onbeproefd te laten om ze daarvan te genezen en ze op te voeden tot geestelijke klaarheid en beslistheid, tot een weten, wat ze gelooven, tot een vaste overtuiging, niet alléén in het centrale, maar zooveel het kan ook in wat méér aan den omtrek ligt.

Alleen, dat bereiken we niet, dan wanneer we juist op dit punt zoo serieus mogelijk te werk gaan en met de grootst mogelijke teerheid en tact onze jonge menschen weten aan te pakken.

Daarbij komt het, meenen wij, er allereerst wel op aan, dat we ze werkelijk begrijpen en te weten komen, wat er achter hun vragen en moeilijkheden zit. Dat kan immers tweeërlei zijn. Daar kan achter zitten wantrouwen van het hart. Gemis aan echt kinderlijk geloof, niet willen buigen voor wat God in Zijn Woord met goddelijk gezag.ons geopenbaard heeft. En }ieel vaak is het dat ook. De geest van de autonomie, van het, óók in z'n denken, zichzelf de wet te willen stellen^ van de verwerping van alle autoriteit is karakteristiek voor heel de moderne wijsbegeerte. Maar men vindt dien werkelijk niet alleen in de kringen der wijsbegeerte in engeren zin, maar even goed onder hen, die van Kant of Neo'-Kantianisme nog nooit hebben gehoord. Het is de bacil, waarmee eenvoudig heel de atmosfeer onzer moderne wereld besmet is en waar zoo goed als niemand, zelfs niet in de christelijke kringen geheel vrij van blijft.

Maar achter veler vragen en twijfelen kan óók iets anders zitten, n.l. oprechte drang om zuiver de dingen te zien, eerlijk verlangen om klaar te komen met allerlei raadselen van wereld en leven, Waarachtige begeerte om te midden van de inderdaad vaak bange problematiek van het leven van dezen tijd Gods weg te vinden.

Welnu, die twee —• die niet zelden ook bij één mensch dooreengestrengeld liggen, zoodat we 2MDOwel met het een als met het ander te doen hebben — die twee hebben we nu bij onze jonge menschen zoo scherp het kan te onderscheiden. En v.Qorzoover we achter hun Vragen dat eerste, dat ongeloof, dat wantrouwen voelen, hebben we met allen ernst en liefde er bij hen op aan te dringen, öat ze toch meer biddend zoeken te komen tot die geestelijke onderworpenheid "en die kinderlijke geloofsovergave, wat Jezus noemt dat „worden als de kinderen", wat voor critisch-denkende jonge menschen niet het minst in onzen tijd wel, in* zekeren zin, heel moeilijk is, maar zonder hetwelk' we toch nooit in het koninkrijk Gods zullen ingaan.

Maar zoodra we tot de ontdekking komen, dat er, bij misschien allerlei kleingeloof, toch bij hen óók die eerlijke waarheidsdorst leeft, dat hunkerend verlangen om tot klaarheid te komen, mogen we bij dat aandringen op geloovige onderwerping alleen het niet laten. Ja, in dat geval zou het zelfs^ gelijk we reeds eer aanduiddeii, groote schade kunnen opleveren, als we zoo deden. Dan dienen we, bij onze gpwekking tot kinderlijk geloof, die steeds op z'n plaats blijft, nu óók geen poging onbeproefd te laten om, voorzoover wij daartoe in staat zijn, ze uit hun moeilijkheden uit te helpen of althans ze de richting te wijzen, waarin ze verder hebben te zoeken.

En daarbij komt het er dan wel op aan — we herhalen het nóg eens — dat we ze precies nu óók in die moeilijkheden begrijpen. V/e zijn nog al eens geneigd om, zóó als iemand ons iets vraagt; , meteen zelf het woord te grijpen. Maar laten we toch liever, als het althans werkelijk serieuse vragen en moeilijkheden zijn, eerst maar eens luisteren.

Ach, voor velen, die werkelijk, óók intellectueel., met twijfel te kampen hebben — en die zijn er toch wel, al komen ze minder veelvuldig voor, dan weleens beweerd v/ordt — is dat opzichzelf al zooveel waard, dat ze zich eens mogen uitspreken en dan tot iemand, van wien ze gevoelen, dat hij zich werkelijk voor hen interesseert.

En ja, dan daarna komt het moeilijkste voor ons, als we moeten gaan probeeren hun vragen te be"antwoorden. Daarbij komt het er voor ons vooreerst op aan, zelf zooveel mogelijk klaar en helder inzicht bezitten in de vragen, vooral de vragen, die het leven van dezen tijd beroeren. En ieder zal het ons toegeven, dat valt niet alleen voor de eenvoudigen, maar óók zelfs voor ontwikkelden niet mee. Daarbij zullen zelfs de meest intelligente en religieus-en cultureel bijgewerkten onder onze ouders en opvoeders zich voortdurend weer onvoldaan moeten voelen, omdat het aantal vragen, dat in dezen wanhopig gecompliceerden tijd rijst, steeds meer overstelpend begint te worden.

Maar niet alleen zal daartoe onze kennis en bekwaamheid telkens weer te kort schieten; in het algemeen hoeven we er ons ook heusch geen illusie van te maken, dat alle vraagstukken, zelfs bij het licht van Gods openbaring hier in deze bedeeliag reeds bevredigend op te lossen zijn.

Daar heeft men b.v. de vragen met betrekking tot de verhouding van geloof en wetenschap; zoolang de wetenschap voortgaat, zullen dciar telkens weer moeilijkheden op dit gebied rijzen.

Of daar heeft men de zoogenaamde raadselen van het Godsbestuur, daarover kunnen we a priori wel reeds zeggen, dat een a|daende verstandelijke oplossing niet bestaat; het ideaal van een theodicee, een rechtvaardiging van Gods doen, dat ook intellectueel bevredigt, is steeds een illusie gebleken en zal het steeds weer blijken, afgedaoht nog van den rationalistischen hoogmoed, die reeds in het eischen van een theodicee — althans in den gebruikelijken zin van het woord — spreekt.

En geen wonder, dat die volkomen afdoende oplossing van de verschillende moeilijkheden niet te geven is. Want, zooals we óók reeds in ander verband opmerkten, we kennen in dit leven nu eenmaal ten deele en bij alle antwoorden, die we kunnen geven, blijven steeds weer nieuwe vragen over.

En daarom, komt men tot ons met vragen, ten aanzien waarvan we zelf nog niet tot klaarheid zijn gekomen, laten we dan toch veel liever het eerlijk uitspreken, dat wij daar óók geen uitweg mee weten, dan met een oppervlakkig antwoord ernstige vragers af te schepen. Immers dat te verklaren, dat wij óók niet alles weten, is heusch geen schande, maar zóó vanzelfsprekend als het kan. En die eerlijke bekentenis zal ons veel minder het vertrouwen van onze jonge menschen doen verspelen. dan als we een air aannemen van het wél te weten, maar intusschen toch eigenlijk maar een antwoord in schijn geven.

Maar andererzijds mogen we toch niet tevreden zijn, als we niet getracht hebben, zooveel het eenigszins kan, deskundig op de vragen in te gaan en bij het licht, dat Gods Woord ons geeft, althans den weg naar de oplossing hebben gewezen.

En daarvoor zullen we niet alleen zelf hebben te studeeren, zoover we daartoe, een ieder in zijn positie, de gelegenheid hebben; daarbij zullen we ook onze jonge menschen tot ernstig studeeren hebben op te wekken.

Er zijn er onder onze jongeren, dien het met hun vragen vrel ernst is, maar bij wie hot feit, dat-20 iu vele vraagstukken de oplossing niet weten, eenvoudig of voor een groot deel gevolg is van intellectueele traagheid. Ze willen wel onder elkaar zoo nu en dan eens zwaarwichtig over allerlei redeneeren. Maar eens serieus studie maken van wat onze voormannen b.v. ten aanzien van de gewichtigste tijdvragen geschreven hebben, daartoe komen ze niet.

Het komt soms voor, dat iemand voorgeeft werkelijk heel ernstig te zitten met bepaalde moeilijkheden, terwijl, als Ijiij eens de moeite genomen had, behoorlijk Kiiyper en Baviuck te lezen, tal van die vragen reeds geen vragen meer voor hem zouden zijn geweest, of althans voor een groot déél zouden zijn beantwoord.

En als we zóó op - dat studeeren bij onze jonge menschen aandringen en zelf, zooveel we kunnen, zo daarbij trachten te helpen, vragen bij hen trachten te wekken en ze de richting zoeken te wijzen en met die vragen gereed te komen, dan zullen we ook werkelijk onze jongeren geestelijk opvoeden.

Nietwaar, er zijn er weleens onder de ouderen, die het eigenlijk niet zoo prettig vinden, dat onder de ion geren zooveel vragen rijzen en velen van hen met zoo ernstige moeilijldreden zitten. Dat moest zoo toch niet zijn. We hebben toch liever niet, dat in een geestelijk zoo bewogen tijd, als waarin wij leven, onze jonge menschen geestelijk inslapen of met oogkleppen voor door het leven gaan en bedaard maar alles beamen, wat vnj ze voorhouden, zonder zelf zich bewust van de dingen geestelijk rekenschap te geven. Zou het die richting uitgaan, dan wordt het in de christelijke gemeente binnen eenige jaren „de dood in den pot". En dan zal de wereld ook niet lang meer van ons notitie nemen.

Neen, maar wat vnj allen toch willen, dat is, dat er steeds meer komen jongq menschen, die door het geloof rust hebben gevonden in Christus en gefundeerd zijn op het onwankelbare fundament van Gods Woord, maar die dan ook, een ieder naar de maat van zijn gaven en krachten en op de plaats, waar God hem roept, meeleven, meeworstelen met heiligen ernst en diepe eerlijkheid in de bange geestelijke worsteling van dezen tijd.

En gelukkig als er ouderen zijn, die aan zulke jonge menschen de verstandige tactvolle, maar bovenal geloovige en liefderijke leiding weten te geven, waaraan ze thans, méér dan ooit tevoren, zoo dringende behoefte hebben.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 juni 1931

De Reformatie | 8 Pagina's

Ons geloof en onze intellectueele moeilijkheden.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 juni 1931

De Reformatie | 8 Pagina's