GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Wilt gijlieden ook niet weggaan?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Wilt gijlieden ook niet weggaan?

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Jezus dan zeide tot de twaalven: ilt gijlieden ook niet weggaan? Joh. 6:67.

Niet maar een vraag vol diepen weemoed — zooals het altijd velen voor wil komen — richt de Heiland hier tot Zijne Jongeren.

Maar ook een vraag, waaruit naast Jezus' groote liefde, des Heilands groote wijsheid blijkt.

't Moge anders schijnen, dieper indenken van den toestand, waarin ze werd gesteld, doet ons dit verstaan. En de uitkomst heft allen tvvijfel op.

Daar komen ©ogenblikken in ons leven, waarin een verzoek tot heengaan méérder bindt, dan een bede om te b 1 ij v e n.

Om dat b 1 ij V e n was het Jezus hier te doen, mits het een blijven van ganscher harte^ een blijven na belijdenis, na openbaring van geloof in Hem, in ware liefde tot Hem zoude zijn.

Had de Heere hier gevraagd: gij zult toch bij Mij blijven, o, niijn Jongeren, welk een zwakheid zou er dan bij den Heiland aan het licht getreden zijn!

Welk een verkeerd gevoelen zou er bij de Jongeren zijn wakker geroepen!

Bij Jezus te zijn ware hun een opoffering geworden, in plaats van een hooge eer e, een rijke genade, voor tijd en eeuwigheid.

Wat toch was de toestand?

Jezus was tot heden toe omringd geweest door een groote schare.

Menigten, die Zijn teekenen zagen, volgdeoi Hem, waar Hij ook henenging.

't Scheen wel, alsof het geheele volk straks achter Hem zou komen.

Geen wonder. Hij genas de kranken; kreupelen deed Hij wandelen; zelfs melaatschen werden door Hem gereinigd, en zoo pas had Hij der schare door

314 een wonder overvloed van brood gegeven — alle dingen, die het natuurlijk hart des menschen zoekt en prijst.

Bovendien vindt de opgaande zon altijd stroomen van aanbidders.

Zoo wild© men dan Jezus koning maken I vs 15.

Maar Jezus was ontweken aan dien opzet. Ontweken naar den berg.

Hij zelf alleen! Om te bidden zegt Matthëiis. Want de Heiland betrouwde Zichzelven hun niet toel Neen, ook niet aan wie Hem - volgden met zoo aardsche bedoelingen.

Want Hij was niet gekomen om zoo aardsche oogmerken te bereiken, om de menschen rijk te maken in dingen, die vergaan; maar, om zondaren zalig te maken, hen rijk te maken in God!

Zaligmaker was Zijn naam, zaligmaken was Zijn werk. Zijns harten lust. Zijn eeuwige glorie.

Maar wat voelt daarvoor de wufte massa?

De wereld met haar vleeschelijken zini

De mensch met zijn natuurlijk hart!

En Jezus kende aller hart.

Niemand behoefde Hem te zeggen, wat in aller ziele leefde, en de nre kwam, dat Hij dat aan de massa openbaren wilde.

Gesterkt in het gebed, gaat Hij van deze dingen tot hen spreken.

Werkt niet om de spijze, die vergaat, maar om de spijze, die blijft tot in het eeuwige leven, hetwelk de Zioon des menschen ulieden geven zal. Ik ben het brood des levens. Die tot Mij komt, zal geenszins hongeren en die in Mij gelooft zal nimmermeer dorsten.

En dan gaat de Heiland gewagen van Zijn levenswerk, zoo geheel anders dan de massa dat wenschte. En het einde was, dat Jezus alle bekoring verloor voor de wereldgezinde harten.

Dat alle begeerte, om verder Hèm te volgen, verdween.

En onder het voorwendsel, dat Zijn rede hard moest heeten, nemen zij ergernis aan een Jezus, die voor zondaren sterven wilde, aan een Jezus, die het hooge hart des menschen brak met het woord: , , niemand kan tot Mij komen, tenzij het hem gegeven zij van den Vader.

, Het: „Naar uwe tenten, o Israël" weerklinkt door de gelederen; „wat deel hebben wij aan den zoon van Jozef!"

En Jezus stond welhaast alleen!

Zijn levenstaak scheen wel mislukt!

En Jezus' Jongeren, wier harten ook zoo vol van joodsche idealen waren, wier harten ook zoo vol gebleven waren van aardsche gezindheden, ondanks het onderwijs des Heeren, stonden nu op eenmaal voor de groote keuze: dezen Jezus lief te hebben, in dézen Jezus te gelooven. Hem te belijden en te volgen, óf heen te gaan, nu hun Jezus, Jezus, zooals z ij Hem gaarne wilden, hun ontvallen was.

't Was voor hen geworden af te zien van een kroon met Jezus op aarde te dragen en van het zitten niet met Hem op tronen te Jeruzalem, en op te nemen het kruis, om het achter Hem te dragen.

O! Als Jezus hun nu gevraagd had bij Hem te blijven, wat was dan de verhouding onzuiver geworden! Wat was Jezus dan klein geworden in hnn oog! Wat waren zij dan groot geworden bij zich zelven.

Maar Jezus doet dan ook gansch anders.

Vol majesteit richt Hij Zich op.

Niet als een, wiens levenswerk mislukt is, omdat de schare was heengegaan; niet als één, die duchten moest, dat ook zij Hèm nu verlaten zullen, spreekt Hij. Maar als een, die zijn levenstaak nu juist begint, die over geluk en zaligheid te beschikken heeft. Wien te verlaten is de dood, Wden tö volgen 't leven. Maar die dan ook gevolgd wil worden uit behoefte der ziel. Met aanbidding in het hart.

En zie nu de zalige vrucht van Jezus' doen.

De Jongeren, die anders misschien in hoogheid des harten nog een wijle waren blijven volgen, zien nu Zijn goddelijke glorie en aanbidden Hem.

En het werk Gods in hunne zielen kwam nu door Jezus' doen tot openbaring, juist in de ure, dat het dreigde te verstikken.

Petrus antwoordt voor de twaalven.

En gedreven door den Heiligen Geest komt hij tot de belijdenis van Jezus' heerlijkheid. Zijn Messiasschap.

Tot Wien zullen wij heengaan?

Gij hebt de woorden des eeuwigen levens, en wij hebben geloofd, dat Gij zijt de Christus, de Zoon des levenden Gods!

Ook in het leven der geloovigen komen tijden, waarin het goed is, dat het „wilt gij soms ook niet weggaan" in majesteit door God gesproken wordt.

En dat het dieper treft, dan al het bidden Gods in het evangelie, door Zijner knechten mond.

Ook in het besturen der gemeente komen oogenblikken, dat de opzieners het den onwilligen en weifelenden luide moeten vragen.

Het is tenslotte niet een eere voor God, noch . der gemeente tot voordeel, dat deze of _die tot Jezus' Kerk behooren wil, maar een eere voor den zondaar, en hèm tot zaligheid, dat hij wonen mag in 's Heeren Tempel welke is de gemeente Gods.

O! Dat wij van die genade klaarlijk overtuigd zijn.

Opdat wij Jezus niet volgen met het hooge hart, als Judas, voor een tijd, en die tot tele ars telling, tenslotte tot een afkeer van Jezus heeft gebracht.

Maar, dat wij volgen als Petrus, die den Heiland zocht met geheel zijn hart, straks ook met een gebroken hart; het zondaarshart van schuld verslagen, maar dat nochtans, ja juist deswege nog te meerder stamelt: Gij zijt de Ohristus, de Zoon des levenden Gods. En Gij weet, dat mijn ziele aan U hangt, méér dan aan eenig ding.

Dat ik buiten U niet kan, in het leven niet, en straks niet in het sterven.

Immers naar het woord van den dichter:

Geef mij Jezus, of ik sterf. Buiten Jezus is geen leven, Maar een eeuwig zielsbederf.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 juli 1931

De Reformatie | 8 Pagina's

Wilt gijlieden ook niet weggaan?

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 juli 1931

De Reformatie | 8 Pagina's