GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Dr J. Th. de Vissers ideëen over kunst en schoonheid.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Dr J. Th. de Vissers ideëen over kunst en schoonheid.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

III. (Slot.)

De stelling, door Minister de Visser in zijn parlementaire redevoering van 28 Nov. 1919 bepleit, dat „het christendom een beginsel van kosmische beteekeuis is, hetwelk zich heeft aan te passen aan do toestanden van alle tijden en op alle terreinen", lokte, aldus zei ik op het slot van het vorige artikel, een debat uit, dat opzichzelf van genoegzame beteekenis is om te worden gereleveerd, maar dat ook aanleiding werd tot een nieuw betoog van den Minister, dat in ons verband van belang is.

De heer Scheurer zette het debat in met te zeggen: „Hoe ik sta tegenover de vraag, of het tooneel een middel kan zijn tot verheffing van het volk, daarover behoef ik niet lang te spreken. Men kan er zoo lang in het abstracte over theoretiseeren als men wil, maar de werkelijkheid is, dat naar mijn innige overtuiging het tooneel als zoodanig niet kan leiden tot verheffing van het volk, in den zin gelijk zooeven door den Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen is verklaard. Ik zou oen voorbeeld kunnen aanhalen van twee personen van christelijken huize, die vertrokken zijn naar groote steden en daar in aanraking zijn gekomen met de schouwburgen, maar nu voor de kerk verloren zijn. Ik heb zeer ernstig met die personen gesproken en getracht hen van dien dwaalweg terug te brengen, maar eenmaal op dien weg zijn zij voor ons kerkelijk en religieus leven verloren... De Minister heeft gezegd, dat het Christendom zich moet aanpassen bij elke omstandigheid des levens. Dat is een averechtsche stelling. Niet het Christendom heeft zich aan te passen aan de menschen, maar de menschen hebben te buigen voor God en Zijn Woord. Gaat men dus van de omgekeerde stelling uit, dan is men op den dwaalweg, len slotte moet ik opkomen tegen de verklaring vair den Minister, dat het tooneel ook dienstig zal kunnen zijn voor de religieuze ontwikkeling van het volk. Wanneer wij dien weg opgaan, geloof ik dat wij meer en meer zullen komen in de breede zone, waarin van Christelijke beginselen geen sprake meer kan zijn".

De heer Schouten besloot een betoog (dat verschillende detailpunten uit de rede van den Minister raakte), onder verwijzing naar de motie-Kleerekoper, met te zeggen, dat „wat de Minister doet eigenlijk practisch in overeenstemming is, niet met wat hij wil en niet met zijn geloof, maar met wat de linkerzijde wil".

De heer Van de Laar kwam op tegen 's Ministers uitspraak over het kosmisch Christendom. „Kosmisch Christendom beteekent alle levensterreinen opeischen voor Christus. Dat doet de Minister niet; hij eischt het tooneel niet op voor Christus, want dan zou hij het Christelijk tooneel willen, neen, hij eischt niet op, hij sluit aan. Hij wil met de beste bedoeling een beetje christelijkheid, een beetje religie werpen in het tooneel; hij wil iets verbeteren, maar hij eischt niet op voor Christus. Als men ten slotte zegt — ik heb dat van den Minister met eenige bevreemding gehoord — dat door deze verbetering het tooneel het religieuze kan verhoogen, dan komt men tot een ongeoorloofd comromis, dat in strijd is met het kosmisch Christendom. Voorzeker, ik wil de belijning van het Christendom, maar ik wil ook, uitgaande vaia hetzelfde beginsel, alles opeischen voor Christus, alles ter eero Gods. En als ik die woorden, „ter eere Gods" uitspreek, dan moet het mij van het hart, dat het tooneel, doordat het oen beetje staatsgeld zou krijgen en dan hier en daar wat zou verbeteren, toch geenszins ter verheerlijking Gods zal zijn".

Tegenover deze (en andere) bestrijders stelde e Minister een laatste woord, dat nog eens weer e zaak van de algemeen-principiëele zijde bezag.

„De heer Scheurer", aldus Dr de Visser, „heeft mijn uitspraak aangevochten, dat het Christelijk beginsel zich moet aanpassen aan alle tijden en op elk terrein zijn invloed moet doen gelden. De heer Scheurer heeft het zoo opgevat — en daarom bestreden — alsof het Christendom daarbij van zijn kracht en wezen zou moeten inboeten tengevolge van de omstandigheden en de stroomingen, die zich in den loop der tijden voordoen. Maar dat is hoegenaamd mijn bedoeling niet geweest. Ik zal een voorbeeld noemen om dit duidelijk 'te maken. Gelijk het christelijk beginsel zich aanpast en in de historie zich aangepast heeft aan alle staatkundige vormen, zoo kan het zich ook aanpassen aan alle sociale vormen o.d. die zich in de maatschappij voordoen. Dat wil natuurlijk niet zeggen, dat het christelijk beginsel daarom iets van zijn waarde of wezen zou inboeten, maar dat het moet trachten, zijn invloed ook op die wisselende omstandigheden en vormen te doen gelden. Dat is wat ik bedoel met de tegenstelling tusschen beginsel en stelsel... Ik stel er dubbel prijs op, om mij omtrent de zaak duidelijk uit te spreken, omdat ik allerminst wil 291 geacht worden als Minister, ook maar in één enkel opzicht mijn christelijk beginsel in het staatkundig leven te verzwakken.

Dit klemt te meer na hetgeen de heer Van de Laar heeft gezegd. Die geachte afgevaardigde zeide: wat beteekent dat, een beetje goede dramatische kunst te werpen in de over het algemeen slechte tooneelkunst? Gij moet den Christus in den Staat brengen en Hem prediken.

Ik zou op dat punt wel een debat met den heer Van de Laar wenschen aan te gaan, omdat de hoogheilige Naam, dien hij uitsprak, een zoo gecompliceerd beginsel in zich sluit, dat, wat hij ten goede doet op een enkel gebied van kunst, wel degelijk kan worden geacht te zijn een brengen van Zijn heilige persoonlijkheid (het Karaerverslag is in dezen passus, wegens misstelling onduidelijk: waarschijnlijk is dit de reconstructie', T.). Hoewel het hier geen theologisch gezelschap is, moet ik aan het adres van den genoemden afgevaardigde opmerken, dat wanneer wij zeggen den Christus te prediken, wij niet alleen moeten denken aan de twee groote werken, door Hem tot stand gebracht, van onze verzoening en onze heiligmaking, maar ook Zijn koningschap, krachtens hetwelk Hij in alle poriën niet alleen van het individueele leven, maar ook voor het samenstel van het maatschappelijk leven zijn invloed ml doen gelden.

Hoe het nu met deze zaak verder moge loopen i), ik meen als Christelijk Minister mijn plicht te hebben gedaan".

Dit ministeriëele slotwoord over de tooneelsubsidie, gelegd naast de gegeven citaten in de vorige artikelen en naast de uitspraak over de moderne kunst in het algemeen, naar aanleiding van de quaestie der monumentenzorg, geeft ons het beeld dat we in deze artikelenreeks zochten, van Dr de Vissers ideeën over kunst en schoonheid. Niet de eigen visie is van dat beeld de eerste karakteristiek, maar, zooals een ter zake kundige het uitdrukte, „de reflex van receptiviteit en welwillendheid in waardeering". Verstaande de waardij van de verschillende levensuitingen in de kunst voor het publieke leven en door zijn welwillende persoonlijkheid waardeeringsgezind, trachtte hij, waar hij kon, het goede en schoone te bevorderen, hief hij zijn schild op over dat wat in discrediet dreigde te geraken en streefde naar een mogelijke veredeling en verheffing van de kunst in haar onderscheidene openbaringen. Waar hij die mogelijkheid niet zag, ten aanzien b.v. van het modernistische streven in bouw-en schilderkunst, was zijn afwijzing radicaal; waar hij haar wèl zag, ging hij in zijn waardeering heel ver, verder zelfs dan velen oorbaar achtten (men denke aan zijn huldiging van Couperus bij diens 60sten verjaardag, aan zijn officiëele vertegenwoordiging bij diens crematie, e.d. feiten). De boven gegeven citaten waren in dat opzicht zeer illustratief en het tegenwoord der debaters stelde de schaduwzijde van het ver-strekkende van die waardeering duidelijk in het licht.

De bron echter waaruit die waardeering ontsproot was die van de christelijke appreciatie der kunst als louterende, ideëele kracht, als van God gegeven vermogen der menschenziel om haar dichter te brengen b ij God. Zoo sprak Dr de Visser het uit in de schoone rede, die hij hield bij gelegenheid van 't Zilveren Feest der Chr. Oratoriumvereeniging to Amsterdam in 1931 en bij de onthulling van Schoonderbeeks monument in de Groote Kerk te Naarden in 1929. En in die zienswijze willen we Dr de Visser dankbaar gedenken nu hij is heengegaan. Want daarin heeft hij inderdaad voor het kunstleven beteekenis gehad, wijl men gaarne naar zijn woord luisterde en als regeeringsman door dat woord invloed oefende, ook op andersdenkenden.

C. T.


') Die afloop is geweest de verwerping van de motieleerekoper, maar het aanvaarden van den begrootingspost oor den Mhiister voorgesteld.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 juni 1932

De Reformatie | 8 Pagina's

Dr J. Th. de Vissers ideëen over kunst en schoonheid.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 juni 1932

De Reformatie | 8 Pagina's