GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Geestelijke verlating.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Geestelijke verlating.

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

II.

U zult me toestemmen, dat het absurd zou zijn ich die profeten en dichters te denken, geïsoeerd van hun volk. Dat kan niet. En als ge daar nkomt, dan wordt het hedendaagsche verlateneids-begrip toch waarlijk hypothetisch. Toen de ereld nog niet zoo oud was, schiep God daar ijn eigen volk. Daar moest die gemeenschapscategorie, de wij-categorie wel zeer hooge spanng hebben. Ge hoort er ook niet van pathaloisch ingestelde asceten en kluizenaars. De proeteix en dichters voelden zich vleeschelijk, aati-•naal en geestelijk zoo één, zoo één met huja 'olk, dat we met onze westersche begrippen oeite hebben het ons in te denken. Ge hebt soms oeite om te ontdekken, om, als zoo'n profeet f aartsvader IK zegt, of hij dan bedoelt: zijn olk, zijn nageslacht of zijn eigen persoonlijke ik leen. Als zoo'n O. T. Israëliet, zoo'n O. T. odskind bidt om kinderen, dan slaakt hij de ucht, dat hij uit deze of die vrouw gebouwd ierd. Ge zoudt hier ook het O. T. onsterfelijkieidsbegrip In verband kupnen brengen. Er is elfs in de geschiedenis van David sprake van en gebed, dat God z'n lamp zal brandende houden. Dit is zeker duidelijk, dat die dichters en profeten van uit die nationale binding, van uit at Volk-Gods-verband hun vreugden en hun angsten hadden. Ook de bedding voor de Goddeijke inspiraties lag in dat verband. Vandaar ie hooge vreugd-temperaturen; vandaar die ontredderde angsten in het geestelijk lijden. Als er an ook in hun bewaard gebleven woorden sprake is van gemeenschap met God en verlateneid van God, dan is dat niet te denken geïsoleerd an hun volk.

Ja, het staat er zoo mee: Stel u voor, dat u uit w lichaam uitwipt een protoplasma oei, een evende cel sen ge legt hem geïsoleerd op een azen plaatje, om zijn houding microscopisch te espieden, dan moet u dat heel snel doen, anders s de cel dood. Welnu, als ge een Jood, een Godrnchügen Jood jiit z'n levensverband met z'n olk uitwipt en ge zet hem in uw geest dan ergens n, de eenzame bergen van de Libanon, hoort hoe liij reageert. Psalm 42. Daar hebt ge de O. T. verlatenheid. In .heerlijke, dichterlijke symbolen, ipontaan, reageert hij daarop. Dan snakt hij naar ijn God, naar zijn levenden God. En die gemeen-.chap Gods is voor hem niet denkbaar anders an in gemeenschap met zijn volk. Hij weet wel, at God hem dat niet schenkt, daar apart 'ij de donderende wateren en de loeiende afronden van de Libanon. Zoo zegent God zijn 'nderen blijkbaar niet. Die zegen is aan de tafel er gemeenschap, , daar is God. Naar Jeruzalem; aar de tempel, naar de voorhoven en de altaren es Heeren. De liederen van het O. T., de psalmen ruipen van het bloed der gemeenschap. Er is iiets van het individu in. En het lijkt me toe, dat iit nog niet is veranderd. H|iervan zou nog veel ^^^^ *^ zeggen zijn, maar wat gezegd werd, is welhcht voldoende om te doen gevoelen, dat al ie verlatenheden bij die dichters-en profeten [echts geïnterpreteerd kunnen worden vanuit die jationaal-geestelijke-gemeenschapscategorie. En aarvan vind ik niets bij Voet en Hoombeeck.

Ze stellen het voor, alsof die O. T. verlatenheid daarin zat, dat die individueele zielen niet meer genoten de zoete invloeiïngen, de aanvloeiïngen, de omtrentvloeiïngen van de Godsgemeenschap. Ik geloof, dat een dergelijke opvatting op een dwaalspoor leidt. En dat zij bij de kinderen Gods, die zich bij het stellen van de diagnose hunner geestelijke bewustzijnstoestanden aan een dergelijke opvatting oriênleeren, onnoodig onrustspanningen en angsten verwekt. Ik heb er de indruk van dat beide professoren het hypothetische begripsweefsel der geestelijke verlating zelf hebben gebreid, 't Is een zeer interessant, regelmatig, stevig breisel, maar ik geloof niet, dat ik verstandig doe mij op de levensweg, ook door dorre en duistere paden, te laten leiden door het resultaat van verouderde, scholastieke spitsvondigheid. Scherp was zeer zeker de waarneming van , wat ontstond. Want zelfs werd de ontdekking gedaan, dat melancholie zonder koortsen is, maar verlating dikwijls met koortsen is vergezelschapt.

Ik herhaal het en ik ben me niet bewust, dat ik daarin verkeerd zie, dat de levensinsnoering in de nationale volkseenheid en in de geestelijke eenheid, door God uitverkoren, door lederen echten lood, daar zag het woord nationale op, en door lederen Godvruchtigen Jood, veel intenser nog werd gevoeld dan wij ons met onze westersche saamhoorigheids-begrippen kunnen indenken. De reflex er van is bij de Joden nog sterk. Als ze tenminste besneden zijn aan het socialisme, anai-chisme en communisme. Ik geef toe: het zou dwaas zijn om het te ontkennen, dat de godvruchtige Jood zijn eigen personale geestelijke leven had, zoo goed als ieder van ons; maar uit het oog mag niet verloren worden, dat hij die personale geestelijke zegeningen pas recht genoot en smaakte en dan ook begeerde in gemeenschap met zijn volk. En de stad, waarvan de zanger zei, dat zijn rechterhand eerder zich zelf vergeten zou, dan dat hij Jeruzalem zou vergeten, was niet slechts het ethnografischOj zelfs niet het nationale.j maar in de allereerste plaats het geestelijk centrum van het volk. Als een Jood buiten zijn volk zwerven moest en lang van zijn tempel verstoken blijven moest, dan voelde hij zich balUng en van God verlaten. De alomtegenwoordigheid Gods was voor den oudtestamentischen Zanger een realiteit buiten de godsdienstige sfeer. Denk aan Jona. Er was maar één volk, dat den waren God bezat en dat was Israël. Dat was de Israëlietische volkseenheid. Het bondsvolk. Het kwam uit in den schreienden Siloniet, uit wiens ziel P'salm 42 barstte, niet op de zegen van de Godsgemeenschap te ontvangen in zijn eentje; in zijn isolement.

„Dan ga ik op tot Gods altaren, tot God, mijn God, de bron van vreugd..." En dat is nog zoo. Daarover straks. De O. T. geestelijke verlatenheid die veelvuldig in de O. T. lyriek doorklinkt heeft dus wel degelijk nationale en een geestelijk-nationale inslag. En dat feit heeft een rijke, symbolische kracht.

Ik wil nog op iets wijzen, dat de O. T. verlatenheid in een eigenaardig existentieel licht plaatst. De geschiedenis van Job vooral leert dat (al is dat misschien in verband met de tijd, waarin Job leefde, niet specifiek Israëlietisch) dat gemeenschap met God, kind zijn van God, het ontvangen van zegen Gods voor het besef ook bestond in concrete, zichtbare, physieke voorspoed en welvaart. En dat de psalmen de indruk wekken, dat het verlaten worden van God, afgedacht van de bovenvermelde wij-categorie, voor zijn besef bestond in achteruitgang in materiëele welvaart en wat vooral bij David uitkomt: in de voorspoed van zijn vijanden. Zelfs Psalm '22, de verlatenheids-psalm bij uitnemendheid, treedt dat sterk aan de dag. Als we dus de O. T. verlatenheid recht willen begrijpen, dan moeten we ze beschouwen niet atomistisch, los van de categorieën, die ik aangaf, maar structureel, existentieel.

Wordt dan alles ook niet veel mooier, heerlijker en natuurlijker. En troostrijker ook? Wijl schriftuurlij ker? Want we kunnen daaruit de troostrijke consequenties trekken dat we daaraan geen toepasselijke parallellen behoeven te trekken teneinde de diagnose vast te stellen van ons eigen persoonlijk, geestelijk geloofsleven.

Voor mijn besef past een schuchtere reserve in het gebruik van het woord: „geestelijke verlating" bij het qualificeeren van de geestelijke bewustzijnstoestanden van de geloovigen. Er zit in dat woord veel te hooge temperatuur. En het is geladen met een zoo gansch bizondere inhoud, dat net do vraag gewettigd is of het dienen mag tot uitdrukking van de depressionale geestestoestanden in 't leven van Gods kinderen. Het woord verlating weegt zwaar in de teere, gevoelige weegischaal, waarmee het godvruchtig gemoed geeste-'Palij ke waarden weegt. ^^nig,

Het ligt voor de hand, dat in de ver* '^^ handelins over de geestelijke verlatingen, war.iiti' ik aanleiding vond om over dit onderweip na te denken, ook de geestelijke verlating van den Heere Jezus Christus ter sprake komt. Onder de bonte menigte van teksten staat ook de bewaard gebleven bange klacht: „Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij mij verlaten? "

Of ik er goed aan doe, den Heiland in alle opzichten op hetzelfde niveau te plaatsen, als waarop Gods kinderen uit Oud-en Nieuw-Testament en na dien staan, is voor mij heel geen vraag. Hij was een mensch van gelijke bewegingen als wij, uitgenomen de zonde. En in die restrictie gaapt de diepe, breede kloove, waardoor de natuurlijke mensch, ook de wedergeborene, voelt, dat er in zekere opzichten geen analogieën tusschen hem en den Zoon van God bestaan. Vergelijkingen of gelijkenissen met graadverschil. Zoo kan de bange realiteit van de verlating van God, en wat dat voor den Middelaar is geweest, niet iets wezen, dat in hetzelfde vlak ligt als de geestelijke depressies in 't ziele-leven van den gelooviga Omdat die gansch wat anders was. Door de ervaring van dergelijke depressies mag ik mij niet wijs maken, dat de ziel grooter affiniteit erlangt, waardoor ze als het ware vat krijgt op de verlatenheid, die de Heere Jezus onderging. Hij is van God verlaten geweest, opdat wij tot God zouden genomen en nimmermeer van Hem zouden verlaten worden. En dat laatste is heerlijk om te weten en er zich in te verdiepen. Maar de psychische toestand, waarin die verlating van God den Borg en Middelaar bracht, is een gesloten boek. En ik mag daarom voorkomende geestelijke inzinkingen in mijn geloofsleven niet aanschuiven aan de verlatenheid van den Heiland, om het daarmede in vergelijking te brengen. Waar Hij in geheel speciale en absolute zin van God verlaten is geweest, daar neme het kind van God, op hoe hoog niveau God hem ook geplaatst' moge hebben, niet de vrijheid een allure aan te nemen, die allerminst past. Want met de peillooze diepte van de Godsverlating, die het hart van den Heiland ontredderd heeft en waarbij al wat in de Hemel leeft de adem inhield, heeft de depressie van mijn geloofsleven, waarin ik door allerhande oorzaken komen kan, en die ik met dat temperatuur-voUe woord „verlating" qualificeeren zou, niet te maken. We mogen op het gebied van het geloofsleven geen gebruik maken van woorden, die in de Bijbel een inhoud hebben, en die met betrekking tot den Heere Jezus een inhoud hebben, welker diepte we niet kunnen peilen. Een beetje meer geestelijke bescheidenheid, en wat meer reserve zou wél goed passen ook in het groote gezin van Gods kinderen. We moeten willen loopen in het schoeisel, dat naar het volume en de vorm van onze geestelijke kindervoeten is gemaakt.

Met betrekking tot de talrijke martelaren, die in het meer vermelde boekje worden genoemd en de zieletoestanden die ze doormaakten in hun laatste dagen en uren, laat zich de vraag stellen: Zijn de spanningen van zulke zielen in zulke tijden niet verre boven de maat? Moet een eenvoudig kind van God zich in de wisselvalligheden van zijn geestelijk leven van de wijs laten brengen, door zich te oriênteeren op de martelaren? 't Is licht te begrijpen, dat in het laatste moment van

hun leven hooge geestelijke spanningen afwisselden met diepe inzinkingen. Vooral na afschuwelijke martelingen en dus in physische uitputting; in hun vereenzaming in vunzige kerkers; uitgerukt uit de engere, warme gemeensehapssfeer van gezin en familie; uitgerukt ook uit de breedere kring van broeders en zusters in Christus. Maar dat op en neervliegen van het geestelijk peil van hun zieleleven, dat misschien ten deele kan verklaard worden uit physische oorzaken ook, is zoo abnormaal, dat het geen zin heeft om daaruit te concludeeren, dat gewone christenen zulke toestanden ook doormaken.

Hoe staat het toch met dat begrip: geestelijke verlating? Dat in de disputatie van Voet en in de verhandeling van Hoornbeeck onder de loupe genomen wordt, 't Ligt voor de hand dat zij de antipode moet zijn van de gemeenschap met God. Ia de geestelijke verlating trekt God zich terug en in de gemeenschap met God is het God. die zich geeft. Wat is nu die Godsgemeenschap'? Dit is toch in geen geval gemeenschap met zijn wezen. God encanailleert zich niet met zijn schepselen, ook niet met zijn kinderen. Er is de distantie van den Oneindige en de eindige, de Eeuwige en de aan tijd en ruimte gebondene. De Heiland heeft door Zijn middelaarswerk de scheppingssfeeren of de creatuurlijke wetskringen niet opgeheven. God laat met Zijn Majesteit geen familiariteiten toe. Geestelijke „vrijage" met God in de eenzaamheid bestaat niet. Misschien glimlacht de lezer: De zaak is echter ernstig en wel gevaarlijk 00; k. Er bestaat ook op het erf van het Christelijk leven in het algemeen ook nog wel waan.

Het is toch werkelijk wel noodig zich reken--'schap te geven van de geestelijke waarden, gesymboliseerd in woorden en zegswijzen, waaraan ^^we zoo gewoon geworden zijn. Het is goed zich daarin nuchter te verdiepen om een klare voorf stelling en een juist begrip te krijgen. En niet ^toeer en niet minder te genieten dan God geeft. E. - is, als we het begrip: gemeenschap met God omschrijven, gevaar van de zijde van het pantheïsme. In het pantheïsme is geen ruimte voor een personalistiscne Ik—Gij verhouding. In het pantheïsme verdwijnt elk distantiegevoel. Zoodra we ons Bewust worden van die personalistische verhouding dan worden we ons ook de distantie bewust. De liefde van God in zeer bizondere zin tot Zijn kinderen heft de distantie niet op. En, misschien klinkt het paradoxaal, maai-de nabijheid Gods wordt het zuiverste en het intenst ervaren, als de ziel zich de distantie het levendigst bewust is. Een gemeenschap met God, waarljij het distantie-bewustzijn zoek is, is auto-suggestie en daarom pure zeltmisleiding. Men voert zich door zelfs de heiligste zelfconcentratie niet buiten zichzelf op. En de alomtegenwoordigheid Gods overbrugt de distantie niet. Juist omgekeerd: het diepe bewustzijn van die alomtegenwoordigheid verdiept ook de distantie. Er zijn tal van woorden en uitdrukkingen, gefixeerd in geïsoleerde texten, die op dit terrein de ziel op een dwaalspoor kunnen leiden, en onnoodig onrustig maken. Omdat ze zucht onder het gemis van iets, dat ze zich als het ideaal van het kindschap Gods voorstelt. Omdat ik, ais mensch, niet buiten de scheppingssferen treden kan, waarin God zijn schepselen bindt en ooTi na de wedergeboorte gebonden houdt, is de gemeenschap met God een fictie, als ik mij die gemeenschap met God voorstel als iets van een vereenzelviging. Dat is zelfs een zeer zondige gedachte. Geïmporteerd uit pantheïstische mystiek. Het lijkt me toe, dat er iets van dat smeltingsprooes zit in dit theologisch geconstrueerd begrip van mystieke gemeenschap, althans bij eenvoudige vrome menschen. Er is dan invloeiïng, doorvloeiïng, omtrentvloeiïng van Gods Geest en wat al niet. Ik geloof er niets van, dat God invloeit, heenvloeit, uitvloeit, doorvloeit, omtrentvloeit. We hebben natuurlijk geen andere taal dan de anthropomorphe om uitdrukking te geven aan de realiteiten, die buiten en boven de schepping liggen. Maar in de Bijbel hebben we ook anthropomorphe taal en die is door Gods Geest geïnspireerd. Doch ik herinner mij niet dat in Gods Woord van bovengenoemde vloeiingen sprake is.

Het schijnt me toe, dat het genieten van den eenen mensch in den anderen, ook als scheppingsordinantie ook hier het symbool is van dat edeler genieten, het genieten op het hoogste menschelijk niveau, het genieten Gods. Laat ik hier nog even een opmerking inlasschen. Ik kan het niet klaar krijgen voor mijn begrip, dat wij naar een trinitarische indeeling zelfs het wezen Gods op drieërlei wijze kunnen genieten: n.l. het genieten van God den Vader, en van God den Zoon, en van God den heiligen Geest. In aardsche sferen is zoo'n analyse absurd. Stel u voor, dat u in het Concertgebouw een driestemmig koor hoort ruischen. En dat iemand dan na afloop zou zeggen: Ik heb dat koor genoten als bas; ik genoot het ook als tenor; ik genoot het ook als sopraan. Geloof maar, dat zoo'n zonderling aller verwondering gaande maken zou. Neen, de totaliteit geeft het genot. De analyse maakt alle genot dood.

Hoe staat het met het character van de, .gemeenschap tu, sschen twee menschen. En laten we dan niet met woorden spelen en nog minder sentimen­ teel doen. Laten we dan het heerlijkste nemen, dat er in het natuurlijk leven op aarde te vinden is onder twee menschen. Twee jonge menschen van verschillend geslacht, die elkaar gevonden hebben. Elke gedachte aan een sexueele inslag in die verhouding blij ve uitgeschakeld. Trouwens in die eerste vinding van elkaar is daarvan niets bewust aanwezig. Bij onbedorven jongens en meisjes. Die wederzij dsche bekoring ligt uitsluitend in het aesthetische vlak (Sublimeering). Nu, die twee hebben gemeenschap met elkaar. Psychische gemeenschap. "Wat wil dat nu zeggen? Absoluut niet, dat de twee zielen versmelten. Of u zoudt over de ziel moeten denken op occultistische wijze. Naar die zienswijze is de ziel iets, waarin het lichaam aanwezig is, maar die zich tot ver buiten de begrenzing van het stoffelijke lichaam kan uitbreiden. De mensch wandelt en beweegt zich binnen de ziel. Neen, gemeenschap tusschen i twee geliefden, bestaat naar haar wezen daarin dat het zielsbewustzijn van den een vervuld wordt van de realiteit van de ander. Die ander bestaat buiten hem, en blijft ook buiten hem bestaan, maar de zichtbare verschijning van de ander en daai^bij de levensopenbaring in gebaar, blik en woord is zijn levensvervulling. En omgekeerd natuurlijk.

Ik zou hiervan nog veel kunnen zeggen, maar ik ben tevreden, als u met me eens zijt, dat het woord gemeenschap toch niet moet verstaan worden in die zin, dat er wezens-of zielsversmelting plaats zou vinden. Die aldus genoemde gemeenschap blijft beperkt tot het waardeerend en liefdevol zich laten vervullen van een andere levenstotaliteit en levensopenbaring. Omdat beiden op elkaar aangelegd zijn in dit geval. En in die zin is er ook levensmodaliteit op een vaste onveranderlijke zielebasis mogelijk. In die zin is gemeenschap dan óók wederkeerige zielsinwerking. '

J. V. D.

(Slot volgt.)

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 juni 1934

De Reformatie | 8 Pagina's

Geestelijke verlating.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 juni 1934

De Reformatie | 8 Pagina's