GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

GEESTELIJKE ADVIEZEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GEESTELIJKE ADVIEZEN

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

(Alle inzendingen, deze rubriek betreffende, aan Ds D. van Dijk, Akkerstraat 26, Groningen.)

Zelfbeproevlng.

V.

Mijn vacantie is achter den rug. Opzettelijk heb ik mij al dien tijd, waarin ik rusten mocht, zooveel mogelijk losgemaakt van den strijd over „zelfbeproeving" en wat daarmee saamihangt.

Geheel heb ik er mij niet van kunnen losmaken, maar in de „arena" heb ik mij toch weinig vertoond.

Met blijdschap ga ik nu evenwel weer tot den strijd' in.

Ds Delleman heeft in de voorbij gegane weken in „De Reformatie" gepubliceerd, wat hij op de reunisten-vergaderiug in Kampen tegen mij had gezegd.

De Hoofdredacteur, Prof. Schilder, is reeds begonnen daar iets tegen in 't midden te brengen.

Zoodoende kan ik, zonder aan mijn schrijven een direct polemisch karakter te geven, rustig voortgaan met de thetische uiteenzetting van mijn gedachten; natuurlijk zal daarin, al is de vorm in hoofdzaak thetisch, de polemiek vanzelf zijn ingesloten.

Mijn laatste artikel eindigde ik met deze woorden: „Met welk een vérstrekkend verschijnsel in ïiet leven des geloofs wij hier te doen hebben, daarover een volgenden keer".

Wat ik met die woorden bedoeld heb, wil ik nu trachten duidelijk te maken.

Van Christelijk Gereformeerde zijde wordt telkens gezegd:

Dat gij zóó spreekt als ge spreekt, komt hiervandaan, dat gij uitgaat van de besluiten van de Synode van 1905.

Op die Synode toch is uitgesproken, dat de kinderen der geloovigen, zoolang zij het tegendeel niet bewijzen, moeten worden gehouden voor wedergeborenen.

Welnu, zegt men^ uitgaande van die gedachte, moet gij er wel toe komen te zeggen, dat men niet moet opwekken tot zelfonderzoek in den door u gewraakten zin; gij gaat immers uit van de overtuiging, dat al die bondelingen ware geloovigen zijn."

Nu kan ik er in de eerste plaats op wijzen, dat, wie zóó spreekt, toch zeer stellig onrecht doet aan de Synode van 1905. Deze Synode toch heeft, tegelijk met het bovenstaande, uitgesproken, dat men er in de prediking wel terdege rekening mee heeft te houden, dat het niet alles Israël is, wat uit Israël is en dat derhalve op zelfonderzoek voortdurend moet worden aangedrongen. Nu gaat het op dit oogenblik niet over de waardeering van die uitspraak of over de exegese daarvan.

Maar duidelijk is, dat het dwaasheid is, te zeggen, dat het door mij verdedigde standpunt vanzelf uit 1905 voortvloeit.

Integendeel. Het door mij verdedigde standpunt is juist in lijnrechten strijd met wat men dan noemt: „de leer van de veronderstelde wedergeboorte".

Wat toch was de fout van hen, die meenden, dat de doop moest worden toegediend op grond van de veronderstelde wedergeboorte?

Deze, dat men de positie van den mensch met betrekking tot het verbond en de rechten des verbonds, afhankelijk maakte van wat in dien mensch aanwezig was, of in hem verondersteld werd aanwezig te zijn.

Dat was mis. De rechten des verbonds rusten niet in wat de bondeling is, maai- in wat God voor dien bondeling wil zijn, in Gods beloften.

Het sacrament is daarom ook een teekeu en zegel van het Woord, dat van Gods zijde uitgaat tol hem, die dat saci-ament ontvangt.

Wie hiervoor oog heeft, verstaat ook welke beteekenis de aanvaarding of verwerping van „de veronderstelde wedergeboorte", voor de onderha- \'ige quaeslie heeft.

Wanneer ik begin met te zeggen: „ik bedien den doop op grond van de veronderstelde wedergeboorte" , dan zal men later vanzelf er toe moeten komen om de zekerheid aangaande het recht hebben op — en zich mogen verheugen in de weldaden des Verbonds, te laten rusten in wat in den mensch gevonden wordt, n.l. teekenen van de wedergeboorte. Gelijk men, toen de mensch klein )was, hem het teeken en zegel van de goederen van het genadeverbond heeft gegeven op grond van wat men in hem veronderstelde, zoo zal men straks tegen dezen mensch zeggen, dat hij zich het heil niet mag toeëigenen, tenzij hij in zichzelf de teekenen van wedergeboorte ontdekt.

Maar aan de andere zijde —: Als ik begonnen ben met den doop toe te dienen op grond van wat God tegen dien doopeling zegt, op grond van Gods belofte, dan zal ik ook dienzelfden mensch later, als hij groot geworden is, en hij zoekt de zekerheid des heils, altijd weer afmanen van het zoeken van die zekerheid in iets, dat in hemzelf gevonden wordt, om hem altijd weer te wjzen op Gods genadige toezegging als de eenige grond zijner hope.

Het is dus precies anders, dan men van Chr. Geref. zijde meent.

Het door mij verdedigde standpunt is de meest absolute verwerping van elke poging om den doop op de veronderstelling van wedergeboorte te laten rusten. v

En, dat ik van een zelfonderzoek, als door mij verworpen wordt niet weten wil, komt niet hieruit voort, dat ik alle bondehngen houd voor kinderen Gods, maar alléén hieruit, dat de grond voor toeëigening van de bondsweldaden geheel buiten den mensch, alléén in God ügt.

Uit wat hier gezegd is volgt alzoo, dat, hoezeer men ook die leer der , , „veronderstelde wedergeboorte" verwerpt, men metterdaad aan de grondgedachte dezer leer vasüioudt, zoolang men predikt, dat er geen sprake kan zijn van het zich persoonlijk verheugen in het heil des Meeren, tenzij men bij zichzelf verschijnselen vindt, die ons zeggen, dat het geloof, waarmee men Gods. belofte heeft aangenomen, een echt geloof is.

Bij alle schijnbaar verschil zie ik hier openbaar .worden één en dezelfde fout in de structuur van het leven des geloofs in Gereformeerde kringen, de fout van het verleggen der vastigheid uit God, in den mensch.

Ik begrijp heel goed, dat ik, met dit te zeggen, menigeen pijn doe.

En toch zeg ik het, omdat ik de overtuiging heb, dat hetgeen ik zeg waar is, en dat het om Gods eer en het heil der gemeente gezegd moet worden.

Eerst wanneer men langzamerhand leert zien, aan welke fout men zich, ook bij de beste bedoelingen schuldig maakt, zal er mogelijkheid zijn van genezing.

Daarom word ik niet moede, telkens en telkens weer den vinger op de wonde te leggen en allen, die meenen, dat het zoeken en vinden van kenmerken waarde heeft voor het komen —, het leiden tot geloofsverzekerdheid, toe te roepen: „gij beweegt u, hoe goed gij het ook bedoelt, in de verkeerde lijn; bij verder doordenken zult gij moeten komen tot het inzicht, dat gij den grond der zekerheid wilt leggen, waar ze nooit gelegd kan worden, n.l. in den mensch zelf."

Uitdrukkelijk verwerp ik dus het zelfonderzoek, dat zich ten doei stelt het zoeken naar kenmerken van genade om, als ik die mag vinden, op grond daarvan van de eclitheid van mijn geloof overtuigd — en in dien weg van bet deel hebben aan het heil verzekerd te worden.

Hoe dan de „zelfbeproeving" wèl moet zijn, daarover in de volgende artikelen.

D. V. D.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 augustus 1936

De Reformatie | 8 Pagina's

GEESTELIJKE ADVIEZEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 augustus 1936

De Reformatie | 8 Pagina's