GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

GEESTELIJKEADVIEZEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GEESTELIJKEADVIEZEN

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

(Alle inzendingen, deze rubriek betreffende, aan Ds D. van Dijk, Akkerstraat 26, Groningen.)

„Een Stem van onder de Galerij".

Daar is een boekje verschenen onder bovenslaanden titel, geschreven door J. Hollander.

D© bedoeling van dit boekje is, dat zich daarin eens zal laten hooren een gewoon lid der ge^ meente over de beweging, die er op dit oogenblik in onze Gereformeerde Kerken valt te constaleeren.

Een dergelijk schrijven is te waardeeren. De gemeente heeft recht en roeping om actief deel te nemen aan den strijd, die in haar midden en in haar belang gestreden wordt.

De broeder, die deze brochure geschreven heeft is bovendien een man, die de pen weet te voeren en die, al is hij dan ook een „leek", toch wel zooveel inzicht heeft in de dingen, waarover het gaat, dat hij als tolk van de broeders en zusters onder de galerij, kan optreden.

Wat ik in dit schrijven zeer waardeer is dit, dat er zóó klaar uit spreekt de liefde tot — en de trouw aan onze Kerken.

Op elke bladzijde is het te proeven dat broeder Hollander met heel zijn hart het beste zoekt voor 's Heeren kerk.

Dat brengt er mij toe om uit de verte, van achter mijn schrijftafel, de hand naar hem uit te steken en te roepen: „Broeder, geef mij de hand, en laten wij samen zoeken het heil van Sion".

Maar nu ter zake. Ik zal niet alles aanroeren, waarover de stem van onder de galerij het heeft; een paar dingen, waarbij ik mij ook persoonlijk betrokken gevoel, wil ik in dit stukje even onder de oogen zien.

Broeder Hollander heeft het o.a. over de wijze, waarop de dominé in het midden der gemeente heeft te verkeeren. Ik weet niet of hij kent uit het boek van A. J. Hoogenbirk „Om de Kunst", de schets „Predikant Ambulant". Deze schets werd geschreven omstreeks 1903 en geeft vrijwel dezelfde gedachten als br. Hollander nu in zijn brochure.

Ik wil eerlijk zeggen, dat ik door het lezen er van mij diep verootmoedigd heb gevoeld. Wat ons eigen geweten ons telkens zegt, dat krijgt in de woorden van dit geschrift sterker klank.

Inderdaad, wij moesten veel meer leven voor Gods volk, met meer overgave, met meer wegcijlering van onszelf. Dat is waar en ik wil niet in het minst breken de kraclit der slagen die ik in het geschrevene op mij neer voel komen. Ik kan mij ook niet anders voorstellen of bij menig Dienaai- des Woordis zal het lezen van deze brochure levensbezinning en levensherziening brengen.

Maar ook de man, die, als hij staat voor den rechter, de tegen hem ingebrachte aanklacht als waar erkent, zal niet behoeven, zelfs niet mogen nalaten de poging om zijn misdaad tot de ware proportieên terug te brengen.

Ik meen^ dat wij, dienaren des Woords in de groote stadsgemeenten, daar ook recht en roeping toe hebben.

Daartoe moge het volgende dienen.

Broeder Hollander wil hebben, dat de dominé meer contact met de gemeente zal hebben.

Maar weet hij wel hoeveel contact er is? Weet hij wel hoeveel zieken en ouden er zijn in een wijk van een paar duizend zielen, hoeveel bezoeken er afgelegd moeten worden vóór de dominé toegekomen is aan wat wij dan maar zullen noemen de gewone huisbezoeken? Vergis ik mij niet, dan maakt hij zich ook schuldig aan de eenzijdigheid, dat hij wel oog heeft (en terecht) voor wat er niet gebem-t, maar dat hij niet voldoende op de hoogte is van wat er wèl gedaan wordt.

Heeft br. Hollander er zich wel eens van op de hoogte gesteld hoeveel contact er bestaat tusschen den dominé en zijn wijk, door de bezoeken, die er aan de pastorie komen, waarbij broeders en zusters raad komen vragen in alle mogelijke moeilij kheden ?

Ik zou dat niet graag willen missen; maar dat neemt zijn tijd. Om dat te kunnen beoordeelen zou br. Hollander eens een weekje bij een dominee moeten logeeren en bij hem op de studeerkamer moeten gaan zitten en eens onthouden hoe vaak de telefoon gaat en de deurschel. Nog eens, ikl vind dat mooi en ik vind het een gelukkig verschijnsel, dat men met zijn nood' naar de pastorie komt. Maar het doet toch wel wat jpijn, als het werk, dat daarin schuilt, zóó weinig gezien en als arbeid aan de gemeente erkend wordt.

Men zegt wel eens: „de dominé's in de groote steden moeten ook aan het gewone huisbezoek doen"; accoord.

Maar laat men als men dat vraagt, zich dan ook de dingen toch eens nuchter voorstellen.

In de maanden, waarin het huisbezoek plaatsvindt loopen de catechisaties.

Dat beteekent (ik zal nu maar mij bepalen tot Groningen) dat de predikanten door kerkeraadsvergaderingen en catechisaties vrijwel altijd vier avonden van de zes bezet zijn. Zaterdagavond kan men geen huisbezoek doen. Blijft over één avond in de week. Neem nu aan, dat een dominé in de wintermaanden geen enkelen avond voor zichzelf hebben mag; goed. Maar daar zijn toch ook nog wel eens vergaderingen voor den kerkeraad; die moeten toch ook een plaatsje hebben.

Laat ik dadelijk er bij zeggen, dat, om zulke commissievergaderingen mogelijk te maken, heel vaak de middaguren, zelfs des Zaterdagsmiddags in beslag genomen worden.

Hoeveel avonden blijven er dan over voor huisbezoek? Laten wij nu maar eens nemen 26 avonden in het jaar. Stel het aantal bezoeken per avond op twee; dan wordt dat in een jaar 52.

Maar de wijk telt 600 gezinnen. Denkt men nu werkelijk, dat de gemeente daardoor bevredigd zou zijn?

Neen, wij doen ons werk niet goed. Maar br. Hollander had er toch ook wel eens aandacht aan mogen wijden, dat dat voor een goed deel ook ligt aan de omvangrijkheid van dat werk in groote stadskerken.

Ik geloof trouwens, dat het op de hoogte zijn met wat er in de gemeente leeft ook nog wel meevalt. Ik geloof, dat wij, dominé's, tegenwoordig misschien beter dan iemand anders weten wat er geleden wordt door der tijden nood onder Gods volk.

Ik zou daarover wel eens met br. Hollander wülen praten.

Ja, zal men zeggen, maar gij, dominé's bemoeit u te veel met alles en allerlei.

Daar zit ongetwijfeld een element van waarheid in.

Maar heeft de schrijver er zich nu ook wel rekenschap van gegeven hoe dat komt?

Komen ze niet tot ons, de verschillende organisaties in de gemeenten met de vraag om hulp?

Dominé, wilt u een stukje voor ons schrijven? Dominé, wilt u een woordje voor ons spreken?

O, ik doe dat zoo graag; maar als wij dat dan doen, is het wel heelemaal billijk, dat men later zegt: „dominé, u moet ook eens neen kunnen zeggen"? Zijn dergelijke dingen dan niet „arbeiden in de gemeente"? De gemeente zelf vraagt het toch?

Ja, wel zeker, hoor ik mij daar iemand toeroepen, maar jullie, dominé's, gaat zoo vaak uit spreken en jullie schrijft in allerlei kranten en zóó.

Ik stem toe, deze dingen zou men kunnen laten.

Maar —, als gij eerst bedenkt, hoe weinig avonden of een dominé in een groote stad vrij heeft, voor zichzelf, dan is het terstond al duidelijk, dat de tijd, die hij hiervoor geeft, afgezien van de vraag, of hij er toch ook niet recht op heeft één avond voor zichzelf te hebben, al zéér gering.

Bovendien, heeft ook biv. de jeugdbeweging, in 't generaal genomen, geen recht op de dominé's? Is dat geen arbeid in Gods Koninkrijk?

Zouden onze kerken de Pers kunnen missen?

Hebben zij geen behoefte aan geregelde geestelijke leiding?

Ik zeg nog eens, op dit terrein is b e z u i n i g i n g van tijd mogelijk.

Maar de groote vraag is voor mij, rof, als alle dominé's zich van dit werk onthielden, er straks niet een krachtige roep door de kerken zou gaan: „Och, broeders, dienaren des Woords, houdt u niet afzijdig, helpt ons in ons organisatie-leven, helpt ons met uw woord in de pers."

Nog eens: als br. Hollander slaat, dan buig ik mijn hoofd en zeg: „mea culpa", , , ik heb gezondigd" ; maar evenzeer ben ik overtuigd, dat hij eenzijdig de dingen ziet en dat Mj te weinig oog heeft voor de waarheid, dat de kerken, de groote stadskerken schuldig staan, door te weinig arbeiders in den wijngaard te zenden en dat zij daardoor zelf meê oorzaak worden van te kort in de bearbeiding der kudde.

Maar wat ik veel en veel erger vind, dat is wat br. Hollander schrijft over wat in den laatsten tijd in onze kerken aan de orde is over de quaestie van het „Zelfonderzoek".

Wat hij daarvan zegt, acht ik onverantwoordelijk; dat getuigt er van, dat hij niet doorziet, waarover het hier gaat; dat is snijdend onbillijk tegenover hen, die hij door ziük schrijven treft.

Begrijpt broeder Hollander dan niet, dat als wij over deze dingen schrijven, het ons te doen is, niet om het handhaven van eigen meening, maar 45 om het heil van Gods Kerk, om de eere Gods en van Christus?

Kijk, br. Hollander meent, dat dfe dominé's de gemeente niet kennen.

Maar wij zitten toch wel zooveel aan ziekbedden en sterfbedden, dat wij weten hoe het in 't algemeen staat met de zeïserheid, met de blijdschap des geloofs onder Gods volk.

O, aan die zekerheid ontbreekt zoo ontzaglijk veel; daardoor mist Gods volk zijn blijdschap en daardoor krijgt God niet de eer die Hem toekomt.

En dat is het wat er ons toe ^bracht heeft ons te bezinnen en, toen wij tot de overtuiging gekomen waren, dat wij hadden gevonden waar de wortel van bet kwaad school, den mond open te doen en te roepen naar wat wij gevoelden als den weg des Woords.

Het is het mededoogen met de twijfelende zielen, met de arme schapen, die niet durven te eten van de weide, waarin God hen voerde, dat wij niet aflaten van te getuigen.

En nu zegt br. Hollander:

„als men de Gereformeerde Kerken kapot wil maken, — dan moet men kwesties als deze aan de orde stellen"; en —

„Als men ons, menschen onder de galerij, uit de Gereformeerde Kerken wil drijven (ik gebruik dit woord met opzet), naar gemeenschappen, waar wij niet hooren, dan laadt men wel een groote veranlwoordelijkheid op zioh."

Broeder Hollander heeft willen waarschuwen; prachtig.

Maar dan moet hij er zich ook rekenschap van geven wat hij zegt en hoe hij het zegt.

En nu moet hij zich eens goed indenken wat dat inhoudt, dat hij hen, die uit voUe overtuiging, om Gods en der gemeente wil, meenen, dat zij zoo moeten spreken als zij spreken, op die manier te lijf gaat.

Hier slaat de stem van onder de galerij over.

Hier is over het werk van broeders, die even fel als br. Hollander het heil van Sion begeeren, een oordeelen, dat geen pas geeft.

En werden daar nu nog steekhoudende argumenten voor aangevoerd. Maar daaraan ontbreekt het in dezen.

Inderdaad, broeder Hollander toont, dat hij het vraagstuk dat hier aan de orde is niet alzijdig genoeg zich heeft eigen gemaakt. Hij schrijft: „Gedurig zelfonderzoek naar den „staat", bij het Ucht van Gods Woord en door de werking van Zijn Geest, doet de wortels van het geloof dieper in de aarde dringen en verbindt nauwer aan Christus."

Ja, dat staat er nu zoo maar. Maar nu komt eerst de vraag:

„wal bedoelt br. Hollandter met dat „zelfonderzoek naar zijn slaat"?

Bedoelt hij daarmee; dat men zich telkens moet afvragen: „geloof ik in Qiristus, als in m ij n Heiland, op grond van Gods verbondsbeloi'te; m.a.w. doe ik in dezen wel wat God van niij cischt? "

Dan zijn wij het met hem eens.

Maar bedoelt hij daarmee het onderzoek: „of ik wel die eigenschappen en kenmerken des nieuwen levens vertoon, waaruit ik kan weten of mijn geloof echt is, m.a.w. of ik wel wedergeboren ben en dus werkelijk deel aan Christus heb of, m.a.w., mij Christus m a^ toeëigenen"; dan sta ik tegenover hem en dan tart ik hem om te bewijzen, wat liij zegt, dat zulk zelfonderzoek de wortelen des geloofs dieper in de aarde doet slaan.

Hier is bij broeder Hollander wel „beweren", doch geen bewijzen.

Want wat hij verder zegt: „Ik vraag mij af: lieb ik nu meer dan veertig jaar tevergeefs onderde Gereformeerde prediking gezeten? Altijd verkeerd beschouwd en behandeld? " — dit bewijst natuurlijk niets. En wie niet meer grond voor zijn beweringen aanvoert, mag niet zoO' maar kerkverwoeslend noemen het werk van broeders, die oprecht meenen dat zij juist zóó de kerk van Christus bouwen.

Als dat de wijze moet zijn, waarop de gemeente reageert op de ernstige pogingen, die bedoelen haar leven tot rijker ontplooiing te brengen, dan doet zij èn aan zichzelf èn aan haar herders onrecht.

En broeder Hollander zou goed doen, met zich eens af te vragen of hij door zóó te doen, misschien ook eens schade zou kunnen doen aan het werk Gods aan Zijn kerk.

Hij moet zich er eens goed rekenscihap van geven, of hij op deze wijze ook, zonder voldoenden grond, een verkeerde, eigenlijk opstandige mentaliteit in de gemeente wekt.

Een stem uit de gemeente, daarnaar willen wij gaarne luisteren; maar — die stem zegge niet

meer, dan zij verantwoorden kan.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 november 1936

De Reformatie | 8 Pagina's

GEESTELIJKEADVIEZEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 november 1936

De Reformatie | 8 Pagina's