GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

HET BOEK VAN DE WEEK

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HET BOEK VAN DE WEEK

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het Réveil In Nederland.

Ongeveer een jaar geleden verscheen er een boeki), dat ik belangrijk genoeg acht om er alsnog de aandacht van onze lezers vooir te vragen. Het handelt over het Nederlandsch Réveil. De schrijfster is Mej. M. Ehsabeth, Kluit. Zoo iemand, dan was zij voorbestemd om een studie te wijden aan dit onderwerp. Als secretaresse der Stiohting „Réveil-Archief", die door tentoonstellingen, vergaderingen en publicaties, niet het minst ook door het verzamelen van archivalia, zulk nutügj werk verïicht, is zij volkomen thuis in de geschiedenis van bet Réveil. Bovendien staat zij, als achterkleindochter van "Willem de Clercq, in relatie tot verscheidene afstammelingen van bekende Réveil-families, en dit verschafte haar toegang tot heel wat ongepubliceerde documenten, die anderen niet zoo gemakkelijk onder oogen krijgen.

Dit, gevoegd bij den rijkdom van het onderwerpi, maakt het begrijpelijk, dat dit werk uitgroeide tot een lijvig boekdeel van ruim 300 bladzijden, . Het is rijk verlucht met, ten deele zeld'zame, afbeeldingen. Dr N. Japikse schreef er een zeer waardeerend© inleiding voor, en het wordt besloten door een register van namen en een lijst van geraadpleegde litteratuur, die tegelijkertijd een beknopte bibliografie van het Nederlandsch Réveil vormt. 2)

Met nadruk wil ik de kennismaking met ^dit werk aanbevelen. Om dat echter in voüe vrijmoedigheid te kunnen doen, begin ik mijn bespreldng met een tweetal kritische opmerkingen van algemeenen aard.

De eerste gaat eigenlijk buiten de schrijfster om. Zijzelf noemt met prijzenswaardige bescheidenheid haar boek „niet meer dan een oriëntatie op het gebied der Réveil-geschiedenis" en somt een aantal onderwerpen op, die zij buiten beschouwing moest laten. Deze opsomming is nog voor aanvulling vatbaar.

Om iets te noemen: hoe staat het eigenlijk met het verband tusschen de Réveil-beweging in en buiten Nederland? Evenals andere schrijvers over het Réveil begint Mej. Kluit haar geschiedwerk met een hoofdstuk over het Réveil in Europa, waarbij zij zich beperkt „tot die landen, wier Réveil invloed op Nederland heeft uitgeoefend". Maar al is een dergelijke handelwijze gebruikelijk, verantwoord lijkt ze mij niet. Dat er contact heeft bestaan, is buiten kijf. De sociale positie en de intellectueele ontwikkeling van de Nederlandsche Réveil-mannen (het woord Réveillisten, door Mej. Kluit vaak gebruikt, wil er bij mij nog niet in) leidde daar vanzelf toe. Door lectuur, vacantiereizen, briefwisseling en anderzins, kwamen zij voortdurend met buitenlandsche geestverwanten in aanraking. Maar contact is iets anders dan invloed.

Van dat contact geeft Mej. Kluit tal van voorbeelden. Maar een nadere bepaling van de grootte en den diepgang van dien veronderstelden invloed zoekt men bij haar tevergeefs. Zoo die inderdaad bestaan heeft, dan moet toch aangewezen kunnen worden, welke kenmerkende trekken in het Nederlandsch Réveil van uitheemschen oorsprong zijn. Een nader onderzoek in die richting zou alleszins de moeite loonen. Daarbij dient men dan echter voorzichtig te zijn met het gebruik van algemeene aanduidingen als „piëtisme" en dergelijke. Juist door hun algemeenheid stichten zij' verwarrmg^ Zoo heeft b.v. het etiket „piëtisme", door Allard Pierson aan de Réveil-vroomheid opgedrongen, vaak tot een verkeerde voorstelling aanleidmg gegeven. Diepere bestudeering zou wel eens tot da conclusie kunnen voeren, dat dit z.g. piëtisme veel meer heeft van een verlevendiging van en aansluiting bij de gereformeerde orthodoxie dan van het geijkte beeld van „het" piëtisme, s) En dit , , gereduceerde" piëtisme kan dan, in plaats vanbuitenlandschen export, zeer wel een voortzettüig zijn van achttiend'eeuwsclie stroomingen binnen en buiten de vaderlandsche kerk. f

In onmiddellijke aansluiting hieraan verdient nog iets anders de aandacht. Gelijk bekend, bestond er binnen den kring van het Réveil, bij alle oprecht© en gemoedelijke vroomheid, een vrij groote verscheidenheid van dogmatisch inzicht, b.v. ten opzichte van het kerkelijk vraagstuk. Deze verscheidenheid, die aan de actie van het Réveil meermalen schade heeft toegebracht en de eensgezindheid bedreigde, wordt gewoonlijk verklaard uit een subjectivistischen en inidividiialistischen inslag. Maar is daarmee alles verklaard? M.i. kan ook hier een nauwkeuriger volgen van de historische verbanden verhelderend werken. Ik denk aan de omstandigheid, dat tal van Réveil-mannen afkomstig waren uit voormalige dissenter-milieus.

Om enkele namen te noemen: De Clercq en Messchert waren oorspronkelijk doopsgezind, Laatsman en Gefken Luthersch, Kohlbrügge (wanneer hij althans tot het Réveil mag gerekend worden) Hersteld Luthersch, Da Costa en Capadose bekeerde Joden. In hoeverre is daardoor hun latere overtuiging beïnvloed?

Met het antwoord op deze en dergelijke vragen, staat de kwestie van de verhouding tusschen Nederlandsch en Europeesch Réveil in nauw verband. Maar in afwachting van de resultaten van nader onderzoek lijkt mij de veiligste opvatting die, welke het Nederlandsch Réveil ziet als een beweging, di© wel parallel loopt en overeenkomst vertoont met bewegingen buiten onze grenzen, maar die toch van den aanvang af een specifiek Nederlandsch karakter draagt. Zóó blijft ook Bilderdijk de baanbreker, en Groen van Prinsterer één van de markantste figuren dier beweging.

Intusschen, deze zeer onvolledige aandiuidingen zijn niet bedoeld als een kritiek op het boek van Mej. Kluit. Zij zelf zal de eerste zijn om te erkennen, dat er nog heel wat studie en onderzoek verricht zal moeten worden, eer wij een eenigermate bevredigende geschiedenis bezitten van het Réveil in zijn oorsprong, verscheidenheid, karal< ter en uilwerking. Êen boek als het hare heeft de verdienste, dat het ons de lacunes in onze kennis weer eens inscherpt. Zoo kan het stimuleerend werken voor verdere studie, terwijl het daartoe tevens een schat van bouwstoffen levert.

En nu mijn tweede opmerking!

Een 'historicus, vooral wanneer hij de gescliiedenis schrijft van geestelijke stroomingen, heeft een dubbele taak. Vooreierst dient hij ©en zoo getrouw mogelijk beeld te teekenen van den feitelijken gang van zaken. Personen en gebeurtenissen, in hun individueele geaardheid, moeten stuk voor stuk de aandacht krijgen, waarop zij recht hebben. Alleen zoo'n gedetailleerde weergave kan ©en ©enigermate juisten indruk bij den lezer wekken van een brok verleden werkelijkheid.

In dit gedeelte van haar taak is Mej. Kluit (ik kom daar nog op terug) uitnemend geslaagd.

Naast en in wisselwerking met deze analytische staat echter de synthetische werkzaamheid van den geschiedschrijver. Hij moet in staat zijn om, op grond' van zijn détail-onderzoek, een samenvattende typeering te geven van zijn stof, waarin de karakteristieke trekken duidelijk naar voren komen.

Hier Mgt, dunkt mij, de zwakke zijde van het boek van Mej. Kluit. En, dan denk ik nog niet eens aan de twee bladzijden aan het slot, waar zij ©en samenvatting geeft van haar werk'. Ook die zijn vlak, en missen een scherpe typeering. Maar vooral het eerste hoofdstuk is in dit opzicht karakteristiek. Het voert den weidschen titel „Het cultuur-aspect van Europa omstreeks 1815". Maar om in vierdehalf bladzijden aan dit onderwerp recht te laten wedervaren is, naast een grondige kennis van het geestelijk leven dier dagen in den ruimsten zin, een vermogen tot synthetische typeering noodig, dat Mej. Kluit niet bezit. Nu is'tet een wat rommelige aaneenschakeling van gemeenplaatsen geworden, die zonder bezwaar achterwege had' kunnen blijven. M, i. had de schrijfster beter gedaan, indien zij er zich toe beperkt had, dezen geestelijken achtergrond van het Réveil alleen incidenteel (b.v. bij de behandeling van Da Costa's „Bezwaren tegen den geest der eeuw") ter sprake te brengen.

Met dit tweetal algemeene opmerltingen wil ik volstaan. Gelijk gezegd', gaan zij gedeeltelijk buiten het boek van Mej. Kluit om. Zij| heeft pioniersarbeid' verricht op een nog veelszins onbekend terrein en daarmee een voortreffelijk resultaat bereikt. Dat zij zoodoende meermaden tot uitspraken komt, die aan bedenking onderhevig zijn, is niet meer dan natuurlijk'.

Ten besluite van mijn kritiek ook daarvan één voorbeeld!

Op blz. 134 staat vermeld van WUlem de Clercq: „Hij scheidde zijn werkkring van zijn litterair en godsdienstig bewogen leven. De drang van zijn geweten bracht hem er toe een scherpe scheid.s^lijn te trekken tusschen het actueel© werkleven en het „eeuwig leven" in den hemel". Slaat dit lüt'sluitend op een bepaalde periode uit De Clercq's leven, dan is er weinig tegen in te brengen. Maar nergens vind' ik aangegeven, dat hij althans in later tijd tot een andere opvatting gekomen is. Toch was dit wel het geval. Ik wijs b.v. op zijn brief aan P. Elout van 13 Dec. 1839*), die karaktei-istiek is voor de houding van hetRéveU tegenover het maatschappelijk leven. Hij' schrijft daar, dat hij in de Handelmaatschappij, waarvan hij secretaris was, „Gods hand nog tot behoud van Nederland' (zag) uitgestrekt", wat hij daar nader toelicht.

Ik heb mijn bezwaren tegen deze Réveilgeschicdenis niet verzwegen. Niemand late zich daardoor echter weerhouden, om dit boek ter hand Ie nemen!

Het Réveil is in het geestelijk leven van ons volk een factor van groote beteekenis geweest. Zijn invloed doet zich nog heden ten dage gelden. Het bevatte tal van kiemen, waaruit zich de latere politieke, kerkelijke, sociale en wetenschappelijke christelijke actie ontwikkeld' heeft.

In 'de periode vóór 1860 (dit j.aar heeft Mej. Kluit, m.i. terecht, als eindpunt gekozen) kan men, ondanks alle schakeering, nog van een zekere ©ejiiiheid' in het Réveil spreken. Maar ook vóór dlien hegirmen de lijnen al te wijken. Denk b.v. aan het geschil tusschen Groen en Da Costa inzake het kerkelijk vraagstuk.

De schrijfster is er in geslaagd', om van die verscheidenheid binnen den éénen Réveilkring ©en aanschouwelijk en helder beeld te ontwerpen. Zij weerstaat de verleiding, om te gaan schemiatiseeren. Zij geeft niet de geschiedenis van meeninr gen en overtuigingen, maar van personen.

Dit is juist één van de aantrekkelijkste kanten van 'dit boek. D© menschen leven. Dank zij welgekozen citaten uit vertrouwelijke brieven en dagboeken, zijn wij als het ware in de gelegenheid, om hen gade te slaan in hun dagelijksche moeite en strijd', in hun vroomheid en in{ hun gebreken.

Hoe vlak bij ons komt hier b.vi. het vrienden, paar Da Costa en De Clercq te staan! Ho© nauw waren zij aan elkaar verbonden! En wat hen vooral vereenigde was hun gemeenschappelijke drang om ook anderen deelgenoot te maken! van het verworven heil.

Met name aan Willem de Clercq heeft Mej. Kluit, begrijpelijkerwijze, veel aandacht besteed. Deze teere en innig-vrom© man, die het zichzelf ZOO' moeilijk maken kon, is wel één van de meest sympathieke Réveil-figuren. Alleen reeds terwilie van hem is de lectuur van dit; boek ©en genot.

Maar ook Bilderdijk en zijn paladijnen. Groen van Prinsterer en de Haagsche heea-en, de Amsterdamsche patriciërs en de „verspreide" vrienden, zij trekken voorbij in hun individiueele geaardheid. Zooveel mogelijk laat Mej. Kluit hen zelf aan het woord, daartoe in staat gesteld door den rijken schat van archivalia, waarover zij bcscliikte. Zoodoende is er in deze bladzijde iets blijven hangen van de sfeer van intimiteit, die het Réveil kenmerkt.

Het is niet mijn bedoeling, hier een inhoudsoverzicht van dit werk te geven. Ook de algemeen bekende dingen viudt men er in terug. Het handelt immers over heel het Réveil. Maar ook zij krijgen, door de üiteressante bijzonderheden die er van verteld worden, meer kleur en leveni.

En al is dan „de" geschiedenis van het Réveil nog niet geschreven, voorloopig heeft Mej, . Kluit ieder, die belang stelt in deze „geestelijke voorouders", ten zeerste aan zich verplicht.

Hj. SMITSKAMP.


1) M. E. Kluit. Het Réveil dn Nederland. H. J. Paris, Amsterdam, 1936.

2) Volledig is deze lijst niet en niemand zal dat eischen. Maar het bekende werk van Dr L. Wagenaar, Het Réveil en de Afscheiding (Heerenveen 1880), dat nog altijd beteekenis heeft, had toch niet mogen ontbreken.

3) In dit verband wijs ik op het (eveneens in Mej. Kluit's litteratuurlijst ontbrekende) Amsterdamsche proefschrift van Dr K. Groot. Die Erweckungsbewegung in Deutschland und ihr literarischer Niederschlag als Gegenstück zu dem Hollandischen Réveil. (1932.) .^vi^itfS.., , , .-, .

4) Voor 't eerst gepubliceerd in de „Bijdragen betrekkelijk koloniale en andere aangelegenheden, getrokken uit de papieren van wijlen den minister Elout" (1874) en gedeeltelijk herdrukt in De Bosch Kemper. Geschiedenis van Nederland na 1830. Deel III, Lett, aant., blz. 63 v.v.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 mei 1937

De Reformatie | 8 Pagina's

HET BOEK VAN DE WEEK

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 mei 1937

De Reformatie | 8 Pagina's