GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

GEESTELIJKE ADVIEZEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GEESTELIJKE ADVIEZEN

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

(Alle inzendingen, deze rubriek betreffende, aan Ds D. van Dijk, Akkerstraat 26, Groningen.)

Een merkwaardige brief.

II.

In het slot van ons vorig artikel wezen wij er op, hoe de cardinale fout van den schrijver van dien merkwaardigen brief was, dat hij niet leefde uit het geloof, maar bij de bevinding; niet bij wat God zegt, maar bij wat hijzelf gevoelt.

Blijkbaar is de worsteling tusschen geloof en bevinding bij Huet geweest van het begin zijner hekeering af.

Hij heeft, zooals velen van de lezers misschien weten, , ook een bundel gedichten uitgegeven onder den titel: „Afrikaansche Gedichten". Deze gedicliten zijn alle ontstaan op Afrikaanschen bodem.

Het eerste dagteekent uit den tijd vlak na zijn komen tot Christus. Het laatste couplet daarvan luidt aldus:

„Ik heb, ik heb 't gevoeld, dat Gij mij kunt [vergeven, Mijn schulden zijn te zwaar — voor mij, maar [niet voor U. En schoon mij 't ruim gevoel reeds spoedig [heeft begeven, 'k Wil trachten in 't geloof thans verder voort [te leven, En denken: wat Hij was, dat is Zijn trouw [ook nu."

Duidelijk laat zich in dit vers reeds de fout in Huels geloofsleven onderkennen. Hij zegt: „Ik heb 't gevoeld, dat Gij mij kunt vergeven". Dat is niet juist. ' Dat kan een mensch nooit gevoelen, dat kan hij alléén weten uit het Woord. Op het oogenblik, waarop hij dat schreef, , was zijn gevoel ook al niet zoo helder meer. Hij voelt het zich al weer ontglippen. En nu wil hij gelooven.

„'kWil trachten in 't geloof nu verder voort te leven". Dat was juist. Alléén, hij heeft blijkbaar niet radicaal gebroken met de gedachte, dat ook ons gevoel, onze bevinding, bron kan zijn van de kennis van Gods gezindheid tegenover ons.

En waar iemand met die gedachte niet radicaal breekt, daar zal hij telkens van het geloof weer tot de bevinding worden teruggedrongen en zal zijn zekerheid met zijn gevoel op en neer deinen. Zoo ging het bij Huet. Tenslotte heeft hij zich toch weer overgegeven aan de golven zijner bevinding.

En wat is het gevolg daarvan? In zijn Afrikaansche Gedichten had hij gejubeld:

„'kHeb lief, mijn hart is overgoten. Van heiige blijdschap in den Heer, Voor mij heeft Jezus' bloed gevloten, Niets rukt mij uit Zijn handen weer."

In dezen brief zegt hij: „God de Heere Zelve heeft mij bij het licht Zijner ontzaglijke heiligheid aan mijn waangeloof, schijnvroomheid, huichelarij ontdekt. Dat is nu een jaar geleden. Sedert dien is er bij tusschenpoozen veel met, of liever in mij geschied. Maar ik ben niet verlost". Daar hebt ge het. Als het gevoel van zijn zonde wat erg sterk is, dan zegt hij: „al wat ik vroeger mij verbeeldde van mijn verlossing, was inbeelding."

Als op een goeden dag het gevoel van verlossing, door ik weet niet welke omstandigheden weer opleeft, dan zal hij weer juichen. Hij zegt: „Hoe gelukkig acht ik hen, die het mogen weten, dat zij door den Vader aan den Zoon gegeven zijn en door den Zoon tot den Vader zijn gebracht". Maar hij bedoelt daarmee niets anders, dan menschen, die dat op een oogenblik gevoelen, zooals hij dat vroeger ook gevoeld heeft; maar die dat natuurlijk ook op een gegeven oogenblik weer zullen kunnen kwijt raken, zooals hij dat ook weer kwijtgeraakt is.

Onvastheid. Een tweede bitter gevolg van deze verkeerde houding is 1 ij d e 1 ij k h e i d. Hoor hem eens: „Mochten mijn blinde oogen nog eens geopend worden! Mocht ik nog eens waarlijk door Goddelijke kracht mijn leven verliezen; enz."

„Och mocht ik nog eens". Dat is lijdelijkheid. Hier ontbreekt elk inzicht in den eisch des Heeren, dat wij gelooven zullen. Hier is enkel een wachten op wat het den Heere behagen zal nog eens te doen. En als het dan niet komt, ja, dan blijft er tenslotte niet anders over, dan de oorzaak daarvan bij den Heere te zoeken.

Maar daar moet men toe komen als men leeft bij stemmingen, die wij niet in onze hand hebben. Tot heilige activiteit komt men alléén, als men ziet, dat alles afhangt van de geloofsdaad, waardoor ik het mij van God gegeven Woord aanvaard.

Een derde pijnlijk gevolg van dit leven bij het gevoel, bij de bevinding is de onzekerheid bij het zoeken van zijn pad door het leven.

Merkwaardig klaar komt dit uit in het woord uit dezen brief: „Gelijk u zeide, zonder duidelijke roeping des Heeren inwendig, kan ik van hier niet gaan. Ik heb geen recht of aanspraak die te wachten. Want wie ben ik? " Blijkbaar had Ds Huet toen hij dit schreef een beroep. En nu is het alweer het gevoel, waarop hij te zeil gaat.

Want wat is die inwendige roeping anders? Als een dominé een beroep heeft, dan heeft hij zich eenvoudig en nuchter af te vragen: „waar zal ik, zoover ik dat beoordeelen kan, het meeste kunnen doen tot uitbreiding van Gods Koninkrijk; ook mag hij, als hij daaraan de belangen van Gods Koninkrijk niet ondergeschikt maakt, gerust rekening houden met zijn eigen neigingen en met de belangen van zijn gezin. Maar al dat spreken over „inwendige roeping" heeft geen beteekenis.

Aan het licht des Woords hebben wij in zulke omstandigheden genoeg. Ook hebben wij geen enkelen grond, waarop wij zouden mogen verwachten, dat God ons in ons hart nu nog eens zou zeggen, wat wij hebben te doen.

Natuurlijk mogen wij bidden om licht. Maar dat beteekent nooit een inwendig licht. Dat beteekent nooit anders dan dat God ons oog opent voor wat het Woord, in verband met alle omstandigheden, van ons eischt.

Alleen als wij den Heere door Zijn Woord tot ons willen laten spreken, kunnen wij rustig en zeker gaan.

Wie te rade gaat met „inwendige roeping" en inspraken, weet nooit wat hij moet en loopt tenslotte gevaar toch nog te doen, wat zijn eigen begeerte is, misschien vlak tegen Gods wil in. „Ik ben bevreesd", zegt Huet, „voor leeringen van menschen. O, mocht ik nog eens werkelijk van den Heere geleerd worden". Alweer die onvastheid. Hij is bevreesd voor leeringen van menschen. Waarom? Omdat hij niet leeft bij het Woord. Nu heeft hij geen controle; nu kan hij het ware van het valsche niet scheiden; en nu hoopt hij er maar op, dat de Heere hem innerlijk leeren zal. Alsof wij aan het Woord niet genoeg hadden.

Waartoe zulke dwaling leiden kan blijkt uit de levensgeschiedenis van Huet. Na het schrijven van dezen brief is hij een tijdlang spiritist geweest. Omdat hij aan het Woord niet genoeg had, heeft hij zijn zekerheid gezocht bij de dooden. De man, die gejubeld had van de liefde Gods in Christus:

„'tis niet mijn hefde, waarop ik moet bouwen, Gode zij dank, 'tis de liefde mijns Gods",

die man zit straks te luisteren naar wat door tafeldans en dergelijke de geesten hem zouden willen vertellen. Gelukkig is hij daar later van teruggekomen. Maar hoe duidelijk blijkt daaruit, waartoe de mensch komt, die niet eenvoudig, , kinderlijk, bij de Schriften leeft.

En nu zou men kunnen zeggen: „Is het zoo noodig, dat gij ons op deze dingen wijst? " Ik geloof, dat dit meer noodig is dan gij denkt. Naar aanleiding van het artikel over dat z.g.n. visioen kreeg ik twee brieven, waarin men de waarde van dergelijke dingen tot op zekere hoogte toch nog wilde handhaven.

De schrijver van den eenen brief meende, dat, door die verschijning, die zuster bepaald werd bij het Woord en vat kreeg aan het Woord en zoodoende later rustte in het Woord. Het was dus ten slotte toch niet die verschijning, dat visioen, waarop zij vertrouwde, maar het Woord, dat haar door die verschijning op de ziel gebonden werd.

Maar dat is toch niet juist. Deze vrouw kende van tevoren dat Woord ook wel, maar ze durfde het niet gelooven. Nu het op zulk een wonderbare wijze (naar zij meende) tot haar was gebracht, nu durïde ze het wèl aan. De zekerheid, dat het heil voor haar was, ontleende ze dus niet aan het Woord Zelve, maar aan het feit, dat dat Woord op deze wijze tot haar was gekomen.

Aan de belofte, zooals die in de Schrift tot haar kwam, had zij niet genoeg. Daar moest iets bij komen. En dat, wat er bij kwam, dat werd nu de grond harer hoop.

En dat blijft altijd een tekort doen aan het Woord der Schrift, dat in zichzelf betrouwbaar is en door ons vertrouwd moet worden. In een volgend stukje hoop ik nog twee brieven, die op deze stof betrekking hebben, te beant­

woorden.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 januari 1938

De Reformatie | 8 Pagina's

GEESTELIJKE ADVIEZEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 januari 1938

De Reformatie | 8 Pagina's