GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

GEESTELIJKE ADVIEZEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GEESTELIJKE ADVIEZEN

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

(Alle inzendingen, deze rubriek betreffende, aan Ds D. van Dijk, Akkerstraat 26, Groningen.)

Mag men spreken van „Teksten krijgen"?

Heel goed ben ik mij bewust, dat ik, schrijvende over bovenstaand onderwerp, mij begeef op een terrein, waar ik waarschijnlijk veel tegenstand zal ontmoeten.

Uit wat, in den laatsten tijd, in verband met een paar door mij geschreven artikeltjes, in de pers werd gezegd; uit brieven, die ik over dit onderwerp kreeg, is het mij wel duidelijk geworden, hoe wijdverbreid onder ons de overtuiging is, dat de Heilige Geest, in Gods kinderen, ook op deze wijze werkt, dat Hij hun, op een gegeven oogenblik, een bepaalde uitspraak des Woords op het hart bindt; „hun een tekst geeft".

Tot nu toe schreef ik alleen over het verkeerd gebruik dat menigeen maakt van zulk een tekst, dien hij meent gekregen te hebben. Een gebruik, dat fout is, ook al zou het waar zijn, dat men inderdaad dien tekst gekregen had.

Meer mocht men daar niet uithalen, meer mocht men daar niet in bestrijden.

Maar nu wil ik een stap verder gaan en de vraag stellen: „is het inderdaad waar, dat zulk een „krijgen van teksten" bestaat. Is hier alléén de strijd aan te binden tegen het verkeerde gebruik, of moet tegen Gods volk gezegd worden: „Gij vergist u, wanneer gij meent, dat gij ook maar ooit zulk een werking des Geestes bij uzelf zoudt waarnemen".

Ik ben sterk geneigd om het laatste te doen en ik hoop, dat men niet, wat ik hierover zeggen ga, aan den kant schuive, met te wijzen op de ervaring van dezen of dien; of door te zeggen: „o, belemmer den Geest niet"; maar dat men, al moeten wij daardoor geliefde tradities prijs geven, zich in de bespreking enkel wil laten leiden door het Woord Gods.

Ik wil van tevoren zeggen, dat ik, indien iemand mij op grond van Gods Woord' en van de belij'denis kan duidelijk maken, dat ik dwaal, ik mijn standpunt onmiddellijk zal verlaten.

De vraag is dus deze: „Hebben wij grond voor de gedachte, dat de Heilige Geest zoo eens, direct, mij een bepaalden tekst geeft? "

a Brakel, in zijn „Redelijke Godsdienst" zegt daar dit van:

„De Heilige Geest verzegelt ook wel onmiddellijker door klare en krachtige inspraken: Gij zijt geliefd met een eeuwige liefde; uwe zonden zijn u vergeven; gij zijt een erfgenaam des eeuwigen levens, en dergelijke. De inspraken geschieden somtijds door middel van een Schriftuurplaats, die zeer krachtig wordt ingedrukt; somtijds zonder een uitdrukkelijke plaats, nochtans altijd overeenkomende met het Woord, waaraan de inspraak kan getoetst worden. Deze onmiddellijke ingeving is niet alleen tot vaststelling van hun staat, maar de Heilige Geest doet hun meteen de zaken zelven smaken, waaruit ontstaan een stille vrede, een genoeglijke zoetigheid, een verkwikkelijke blijdschap; hierdoor wordt men dronken in de liefde, hierdoor krijgt men een heilige gestalte, het hart verheft zich in de wegen des Heeren en men is vaardig als een held om te strijden tegen de vijanden en om te loopen het pad der geboden Gods.

Dit noemt de bruid: „kussen":

Hooglied 1:2: Hij kusse mij met de kussen zijns monds; want uwe uitnemende liefde is beter dan wijn.

Hooglied 2:4, 5, 6. Hij voert mij in het w ij n huis en de liefde is zijne banier over mij.

Dit begeerde David: Psalm 35:3. Zeg tot mijne uw heil. ziel: Ik ben

Dit is het, dat de Heere Jezus belooft: Johannes 14: 21, 23. I k z a 1 h e m 1 i e f h e b b en, en Ik zal Mij zelven aan hem openbabaren. Wij zullen tot hem komen en zullen woning bij Hem maken."

Tot zoover a Brakel.

Waar het mij hier vooral om gaat, is het Schriftbewijs, dat hier wordt aangevoerd

En nu zal het m.i. ieder, die d'e hier aangeaalde Schriftplaatsen nuchter bekijkt, onmid-

dellijk duidelijk zijn, dat hier van bewijlzen ten eenenmale geen sprake kan zijn.

Hooglied 1:2 kan direct worden uitgeschakeld, omdat het bij de verklaarders van het Hooglied niet eens vaststaat of wij hier hebben te doen met een uitspraak van één van Salomo's vrouwen of met een woord van Sulamith. Dat hangt geheel af van de vraag of men in den bruidegom van Sulamith Salomo ziet of een ander, een herder in Sulamiths geboortestreek.

Hooglied 2:4. Hij voert mij in het wijnhuis en de liefde is zijne banier over mij.

Het komt hier aan op de woorden: „Hij voert mij in het wijnhuis"; a Brakel ziet daarin een uitbeelding van de momenten, waarin Christus aan de Zijnen buitengewone genieting van Zijn liefde schenkt.

Laat dat nu eens juist zijn, (ik zelf ben bang van een dergelijke allegoriseerende verklaring) maar laat dat nu eens juist zijn, dan is daarmee immers nog niets gezegd omtrent de w ij z e, waarop Christus den Zijnen die liefde te genieten geeft.

En over die w ij z e gaat het nu juist. Doet Hij dat door een directe, onmiddellijke inspraak of niet?

De tekst laat zich hierover niet uit en heeft dus voor wat a Brakel beweert, niet de minste bewijskracht.

Psalm 35:3: „Zeg tot mijne ziel: „Ik ben uw heil"."

Ja, dat staat er; de vraag is alleen maai": wat bedoelt de dichter daarmee; hoe begeert hij, dat Cod tot zijn ziel zal spreken?

Delitzsch in zijn bekende verklaring van de Psalmen zegt zoo eenvoudig: „In Gods daadwerkelijk lusschenbeiden komen, zou David willen hooren Zijn vei'lroostende Inspraak".

Heelemaal dus niet een directe, onmiddellijke inspraak, maar een spreken Gods tot hem in het verlossend ingrijpen Gods in zijn leven.

Hier vlecht ik iets in over een brief, dien ik kreeg.

Hij schrijft mij: „Verder sta ik verstomd over liet dood exegetiseeren van de twee door u bedoelde teksten voor het thans levend geslacht. Israël — Kerk — geloovigen in 1938 — moet geen tegenstelling zijn.

Wat blijft er dan van het Oude Testament over?

Mijn genade is u genoeg, geldt ook voor dezen lijd! De heerlijkste profetieën — b.v. Jeremia 31, Ezechiël 36 — worden in Israels raam geplaatst, anders zouden de Israëlieten het toen niet begrepen hebben, maar gelden toch voor alle eeuwen.

Ik en velen zullen u niet begrijpen." Tot zoover deze broeder. Mijn antwoord is:

„Natuurlijk heeft het Oude Testament nu nog waarde; natuui-lijk geldt ook nu nog: „Mijne genade is u genoeg". De vraag is alleen: „WELKE beteekenis hebben ze nu, WAT zeggen die woorden ons nu..

En dat kan ik alleen weten door juiste exegese. Nooit hebben wij het recht iets uit Gods Woord to halen, wat er niet in zit.

B.v. Als de Heere in Jesaja 43 tegen Israël zegt: „Ik roep u bij uwen naam, gij zijt de Mijne", dan is dat zeker een Woord', waaraan 's Heeren kerk in de Nieuwe Bedeeling zich troosten mag. Bij haar naam wordt de gemeente uit de gevaren, uit de vijandschappen der wereld geroepen tot de vrijheid en veiligheid van het Nieuwe Jeruzalem. Maar dit woord gaat niet over iemands persoonlijke uitverkiezing en mag daarom ook nooit in die richting worden geduid. Als iemand meent zulk een tekst te krijgen, en daarop grondt de zekerheid dat hij persoonlijk een gekende des Heeren is, dan laat hij daardoor den Heiligen (Jeest een gebruik maken van Zijn eigen Woord, op den klank af, zonder rekening te houden met den zin, dien het Woord in het verband heeft.

Zou dat mogen? Natuurlijk, ook nu geldt het nog: „Mijn genade is u genoeg"; maar dan in denzelfden zin, waarin de Heere dat woord bij Paulus gebruikt heeft.

Men mag niet dat woord gebruiken en er dan een beteekenis aan geven, dien de Heere Zelf er niet aan gaf. En de Heilige Geest zal zeker dat Woord niet in een anderen zin iemand op het hart kunnen binden, dan Hij oorspronke- Jijk, in de Schrift, in dat Woord legde.

Is dat dood-exegetiseeren?

Dood-exegetiseeren dat is: „zelf aan het Woord Gods een zin geven, naar eigen smaak". Daardoor houdt het Woord, waarmede men zich bezig houdt, op een Woord Gods te zijn, en maakt men het tot een menschenwoord.

Dit is de eisch, de eerste en die laatste, voor elk Schriftgebruik, dat men het Woord Gods niets anders late zeggen dan wat God daarmee zegt.

Daarom ook indien blijkt, dat een Woord, dat men als bewijsplaats voor een of andere stelling aanhaalt, blijkt iets anders te zeggen, naar het verband, dan men er in legde, dan heeft het opge-^ houden een bewijsplaats te zijn.

Een volgenden keer verder.

D. V. D.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 31 maart 1938

De Reformatie | 8 Pagina's

GEESTELIJKE ADVIEZEN

Bekijk de hele uitgave van donderdag 31 maart 1938

De Reformatie | 8 Pagina's