GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

KERKELIJK LEVEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERKELIJK LEVEN

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

Bericht aan de lezers.

Bij het verschijnen van dit nummer is ondergeteekende reeds op den oceaan. In verband hiermede zijn eitkele mededeelingen noodzakelijk:

1) Gedurende mijn afwezigheid zal onze Catechismiisbijlage niet kunnen verschijnen .IHt is niet in strijd met eenige gedane toezegging; want wij hebben dadelijk bij de aankondiging van deze bijlage (zie ons nummer van 29 Juli 1938) reeds gezegd, dat in geval de amerikaansche reis door zou gaan, één van beide geschieden moest: of we zouden met het tnleghlad wachten tot na mijn terugkeer; öf we zouden met 1 Oct. beginnen, maar dan gedurende enkele maanden moeten onderbreken. Alle lezers die ons over deze zaak schreven, bleken er de voorkeur aan te geven dat we maar dadelijk per 1 Oct. van wal zouden steken. Alzoo is ook geschied. Maar daarom is ook de thans intredende pauze voor wat het inlegblad betreft onvermijdelijk. Gelukkig zal de onderbreking niet zoo heel lang behoeven te duren. Onmiddellijk na terugkomst hoop ik het werk te kunnen voortzetten. Bank mtusschen voor de vele blijken van belangstelling.

2) De rubriek „Kerkelijk leven" zal gedurende mijn afwezigheid in handen van prof. dr S. Greijdanus zijn. Zelf hoop ik ook telkens losse bijdragen te zenden; maar het verheugt mij dat prof. Greijdanus bereid gevonden werd, de rubriek onder zijn beheer te nemen. Onze lezers kunnen dus verzekerd zijn dat de bekwame hand, , iie reeds tot onze groote dankbaarheid zoo vaak ons blad verrijkt heeft, met hoogstaande bijdragen, ook nu zal kunnen ingrijpen zoodra het kerkelijk leven dit noodzakelijk maakt. Aan prof. Greijdanus mijn hartelijken dank.

3) De rubnek „Persschouw" zal tijdelijk worden verzorgd door ds C. Veenhof, aan wien ik evenzeer mijn warme erkentelijkheid betuig. Waar de binnenkomende bladen twee auteurs moeten passeeren is het mogelijk dat af en toe „Persschouw" iets later dan gewoonlijk bepaalde stukken aan onze lezers doorgeeft. De schuld zal in dat geval niet liggen bij ds Veenhof.

4) Overigens dank ik allen dte mee willen helpen om de zaken van het blad gaande te houden. Van harte hoop ik straks weer van nabij onze lezers geregeld te kunnen dienen.

En nu: allen hartelijk gegroet. Onderscheiden redacteuren van kerkelijke bladen, die hun meeleven inzake mijn reis lieten blijken, en een vriendelijk afscheidswoord schreven, ben ik zeer erkentelijk.

K. S.

N.B. Omdat de verzorging van twee rubrieken in twee handen ligt, en de verschillende bladen derhalve naar twee adressen worden gedirigeerd, is besloten, het adres van de redactie te laten staan op mijn eigen naam; men zie daarvoor de mededeeling aan den kop van het blad.

Catechismus-bijlage.

Zooals we hierboven reeds hebben meegedeeld, blijft gedurende mijn afwezigheid de Catechismus-bijlage achterwege. Te beginnen deze week.

Onderscheiden lezers plegen de stukken te lezen achter elkaar bij gedeelten. Om hun te gerieven, drukken we hier dat gedeelte af, dat op de laatste aflevering volgt; men kan dan overzien, wat tot nu toe behandeld werd. Zoodra we de gewone bijlage vervolgen, wordt natuurlijk het hier volgende gedeelte gewoon opgenomen in het alsdan te geven inlegvel. De plaatsing van dit vervolgstuk in déze rubriek dient alleep om aan het bezwaar van het afbreken midden in een zin te ontkomen.

Het slot van de laatste bijlage plus het begin van de nieuwe, die dan later komt, wordt dan wat hieronder volgt.

Ja, er worden van dat Geesteswerk in het hart van de heidenen van Rom. 2 in hetzelfde verband door dezen schrijver wel zeer prijzende dingen gezegd, o.a. dat ook van „het essentiëele van het gewetensgetuigenis" moët beleden worden het bekende tweetal woorden, dat (niet zonder misverstand) van ouds vaak gebezigd werd om het werk van de wederbarende genade des Geestes te teekenen, n.l. de woorden „onwederstandelijk en onverliesbaar" (522), maar het schijnt ons toch ietwat al te vlot den kant van den pai-alleliseeringswellust op te gaan in zulke betoogen. En dat niet alleen. Hier schijnt ons ook de strijd tegen enkele onschriftuurlijke wijsgeeren niet volgehouden, en de les der geschiedenis inzake de gereformeerde reactie tegen Cartesius (blz. 75) gedeeltelijk veronachtzaamd.

Daarom houden we ons liever aan de leer der resten van Gods beeld, die nog wel iets anders inhoudt, dan dat de Heilige Geest apriori's (!) wérkt in Jan en ' alleman. Dat de heidenen resten van het beeld Gods hebben, en dat daarin hun „natuur" bewaard blijft, en derhalve ook hun „sun-eidêsis", hun „geweten", d.w.z. hun weten-met-zich-zelf mee (Greijdanus, Komm. Rom. 144/5), dat is wat wij hierboven steeds bedoelden, toen we zeiden: de natuur is bewaard gebleven; verstand en wil, dus ook het met-zichzeU-meeweten (gelijk het met-zichzelf-te-rade-gaan), het is alles don mensch „gelaten". Omdat zijn „natuur" niet kon, niet mocht veranderd worden, in die van een andet kreatuur. Maar het hebben van een geweten, een metzichzelf-mee-weten, is nog wel heel wat anders dan het bezit van een onweerstandelijk en onverliesbaar gewetensgetuigenis. (Medc)weten is wat anders dan „geluid" geven. Wij gelooven aan een geweten ook vóór den val, en ook in Christus.

Is nu — uit kracht van 's mensch'en natuur, of phusis ~ niet de „wet" (142), doch het wets wérk (137) in 't hart geschreven, dan gaat de mensch, die eenmaal krachtens diezelfde „phusis" een aan zijn persoonlijken smaak en aan de architectuur van „zijn tijd" beantwoordend wetswerkkoepeltje boven zijn eigen hoofd gebouwd heeft, de stakker, zichzelf beoordeelen onder hanteering der aldaar gedeponeerde maatstaven: met zichzelf mee-weten. 't Beeld van zoo'n wetswerkkoepel met ingeborgen maatstaven is zoo vreemd niet als het lijkt. Heeft ook niet b.v. Maresius de synterese (een grensbegrip van conscientie) vergeleken met de verbondsark, waarin de regelen van goed en kwaad, van doen en laten, waren opgeborgen?

Maar die maatstaven, met den eigen ij k voorzien, blijven niet ongebruikt liggen. Ze worden ter hand genomen. Het zal daarbij erg schots en scheef toegaan. De zichzelf alzoo tot wet gewordene kan prijzen, waar te laken, afkeuren waar te loven valt. Zijn gewetensuitspraak deugt bij lange niet. Maar het spreke» met zichzelf, dat blijft: want dat is residu van 't beeld van God. Van een gevestigde, of zich vestigende overtuiging inzake de primaire vragen komt ook al niet, innners: „onder elkander", over en weer gaan ze elkastr (2 : 15) beoordeelen; met het gevolg, dat ze elkaar wel eens goedkeuren, maar vaker nog afkeuren!

En daar staan ze dan. Wetswerken in het hart geschreven. Maar de wet niet. Resten van het beeld Gods in functie. Maar het beeld zelf verloren. Eenig licht der natuur in hen overgebleven. Maar vanwege 't vleesch dit licht bezoedeld, ten onder gehouden, weerstaan, 't Is geen opwekkend beeld. Maar goed, ze zijn zichzelf dan toch een wet, zegt Paulus. Het wetsbedrijf, het oprichten van vierscharen, het met zichzelf mee weten en te rade gaan, dat is niet uit de wereld weg te werken.

Zingt hier iemand den lof van het natuurlijk licht! Van de besproken resten? Van de gegeven conscientie? Laat hem liever hier den lof zingen van G ó d, die zijn kreatuur houdt aan diens „natuur", ook al stribbelt het op het geweldigst tegen.

Want zoo komen we meteen al naar den derdeH factor toe, dien wij op blz. 89 noemden: God conserveert de wereld overeenkomstig zijn besluit in zijn voorzienigheid, en regeert ze. Deze conserveeringsdaad van God ligt in dezelfde lijn, als waarin ook zooeven reeds de conserveering van des menschen „natuur" ons bleek te liggen. De zonde droeg wel den vloek in de natuur, doch het was dan ook een vloek in de natuur. Niet in een niet-meer-natuur. Niet in een andere natuur. Niet in een van-zichzelf-vervreemde natuur. Ware de natuur veranderd in een andere, of in een niet-meernatuur, dan ware de vloek aan haar niet voltrokken. En ook niet in haar. Dan ware ook de mensch, di? immers met de duizend vezelen van zijn bestaan aan de natuur verbonden was, en die den „zegen" zoowel als den „vloek" alleen in onmiddellijk verband met hdar, of althans ten overstaan van haar, kon ondergaan, niet meer in staat geweest, geëxcommuniceerd te worden na den zondeval. Noch ook in staat, om met den mensch Christus op een nieuwe, verheerlijkte, in het verlengde van déze aarde liggende nieuwe aarde eenmaal te communiceeren aan de tafel der YOIdongen menschelijke gemeenschap.

Daarom onderhoudt, bewaart, redt God het geschapene naar zijn „natuur". Om Zijnentwil. Heusch niet speciaallijk „om der uitverkorenen wil". Neen, neen, offl Zijnentwil. Hij laat niet slechts de geschiedenis duren, die Hij noodig had, om aan 't getal van zijn gepraedestineerde Adamskinderen te komen met behoud hunner Adamsnatuur, maar Hij behoudt ook de natuur zelve: de natuur van mensch en beest, van oud en jong, van man en vrouw, van werken en van rusten, van trouwe» en ten huwelijk uitgeven, van mijn en dijn, van intrede in de tijdelijke wereld en van uitrukking daaruit in een punt des tij ds, en wat dies meer zij. Krachtens deze goddelijke daad van conserveering blijft de hemel nog met den aardkloot staan. Blijven de verbanden als^

ordinantiën, al worden de konkrete verbindingen ran 'smenschen zijde ook telkens weer verbroken.

En aangezien nu deze wereld slechts in het raam der et kon leven en bewegen, daarom heeft God ook die vet geen oogenblik voor afschaffing in aanmerking laten "komen. - Wetsbedeelingen kunnen komen en gaan (blz. 65 v.), en verouderd verklaard worden. Maar de w e t niet. 'Want zij is constitutie, grondwet.

Binnen het kader van wat zij ons als Gods wil doet kennen, moet zich bewegen zoowel de gehoorzaamheid, als de ongehoorzaamheid, niet alleen de reformatie, maar ook de revolutie, de Geest, in zijn alles uit Christus nemen, maar ook het Beest, in zijn den Christus geboden tegenstand. Het kan niet zijn, dat het menschelijk denken niet „religieus" bepaald zou wezen; ook de pseudoreligie is religie, ook de ongeloovige wetenschap heeft haar „geloof". De geschiedenis der menschelijke zonden en ketterijen moge ettelijke pogingen tot uitwissching van de grenzen tusschen God en mensch doen zien, maar dat het bij een pogen blijft, toont toch aan, dat 'dezelfde mensch, die de oorspronkelijke relatie tusschen de eerste en de tweede tafel van wet en van gebed, of de zuivere verhouding tusschen de eene en de andere , partij" in het verbond radikaal wil schenden, toch telkens weer op het twee-tal van tafelen, en op de twee-zijdigheid van de religieuze relatie terug komt. En de begrippen van „mijn en dijn" zijn nog nimmer opgehouden, grondbegrippen te zijn ook voor een ongeloovige rechts-, of maatschappij-, of staatsleer, 't Begrip van schuld en zonde moge aangevochten zijn, ontkracht, ontledigd, toch zal de titanenworateling, die daarvoor noodig is, steeds weer bewijzen, dat de menschheid in de voetangels en klemmen der wet gevangen wordt, telkens weer.

Tot zoover dit gedeelte. Later dan weer, zoo we hopen, gewoon vervolg.

• K. S.

Op weg naar een KerkeUjke Statistieki).

Reeds meer dan , één auteur heeft in de afgeloopen jaren in de kolommen van dit blad gepleit voor een kerkelijke statistiek. Het is duidelijk, dat het hier niet gaat om een mode-artikel of om een meegaan met de eischen des tijds. Het gaat hier om de geenszins twijfelachtige roeping der Kerk.

'Pragen naar het getal dergenen, die zich onttrekken aan de gemeenschap der Kerk, of van hen, die, op welke wijze dan ook, zich aansluiten bij de Kerk, vragen naar geboorte- en sterftecijfer, kunnen thans niet met voldoende nauwkeurigheid worden beantwoord. Wel geeft het Jaarboek onzer Kerken, dat jaariijks bij den uitgever van ons blad verschijnt, enkele cijfers, die, indien men op hun nauwkeurigheid kon staat maken, zeer zeker belangrijk konden worden genoemd. Doch helaas beantwoorden deze gegevens niet ten volle aan den eisch, dien men aan een wetenschappelijke statistiek kan stellen. En dat is begrijpelijk. Een Jaarboek als dit met zijn zeer vele kerkelijke gegevens, dat voor den geringen prijs van slechts één gulden in den handel wordt gebracht, is er niet op berekend ook nog plaats te bieden aan een uitvoerige wetenschappelijke statistiek.

Onder inachtneming van het voorgaande, dient echter te worden opgemerkt, dat de gegevens in het Jaarboek allereerst missen de gelijktijdigheid. Wil men b.v. weten het totaalaantal der belijdende leden onzer Kerken, dan is het maar niet voldoende, dat iedere plaatselijke Kerk haar gegevens inzendt, maar dan is het noodzakelijk, dat iedere Kerk haar getallen inzendt, zooals die vastgesteld worden op een datum, die voor alle Kerken dezelfde is, b.v. 1 Januari. Op 't oogenblik is dit met de gegevens van ons Jaarboek niet het geval. De betreffende cijfers van het totaal-aantal van belijdende leden en doopleden en de cijfers der belijdende leden apart, missen dat kenmerk. En dat hierdoor de wetensehappelijke waarde dezer getallen vermindert, zal ieder begrijpen^).

Baar komt dan nog bij, dat sommige Kerken de per circulaire opgevraagde gegevens niet verstrekken, zoodat de overigens zorgzame uitgever wel gedwongen is de ottde cijfers van het vorig jaar te laten overstaan. En weer zien we de waarde dezer gegevens dalen.

Bn als dan b.v. de scriba van een groote-stads-kerk de gegevens inzendt, niet volgens een nauwkeurige berekening, maar volgens zijn eigen globale taxatie, dan wordt het wel duidelijk, dat nieuwe statistische wegen tShans door onze Kerken moeten worden ingeslagen. ming met de eischen der wetenschap en de roeping vaa onze Kerken.

De Kerk moet haar eigen leden tellen, en' dat moet zij goed doen ook. Zij moet weten hoe het staat met den afval. En niet alleen moet zij bidden voor haar bewaring en vermeerdering, maar tevens dient zij nauwkeurig te letten op de verhooring van dat gebed. Natuuriijk zal er hier op aarde altijd ruimte blijven voor het woordje „ongeveer". De volmaakte registratie der bekeeringen heeft niet op aarde, maar in den hemel plaats. Volmaakt tellen, zóó, dat ons cijfer klopt met dat wat geschreven staat in de boeken des Allerhoogsten, is niet mogelijk. Dat bleek reeds op den Pinksterdag, waarvan Lukas schreef: „en er werden op dien dag toegedaan omtrent drieduizend zielen". Altijd zullen er zijn, die wel in de Kerk, maar niet van de Kerk zijn. Dit echter ontslaat de Kerk niet van haar taak haar eigen geschiedenis ook op dit punt nauwkeurig te bestudeeren.

In een Schriftbeschouwing over bovengenoemde mededeeling van Lukas schreef de hoofdredacteur van ons blad jaren geleden reeds (9 Juni 1933) het volgende:

„En mijn Kerk.

Zal zij de continuïteit met de Pinkstertellers bewaren? Dan moet zij eenerzij ds weten, dat zooveel het aan haar ligt, haar ernstige wil is volmaakt te tellen gelijk de Vader in den hemel telt, en niet één vergeet of voorbij ziet. Geen ster en geen ziel. Maar anderzijds moet zij weten, dat, ook als zij deze roeping aanvaardt, het „ongeveer" er blijven zal en hetgeen voor oogen is haar bindt ook in het tellen.

En deze spanning, dat is de glorie en de zwakheid van de Pinksterkerk; daarin heeft zij haar taak, haar werk, haar bestaansrecht.

Niet Labadie, niet de volkskerk, maar de aldus in spanning tellende Kerk, die is de Kerk van onzen Heere Jezus Christus hier op aarde. Ze is niet in extase, en niet in den hemel. Maar ze is van den Geest vervuld en op aarde spreekt zij.de groote werken Gods. En ze telt en ze kan niet verder. En wat er dan verder nog is, dat ligt voor God, en voor de anderen, die een hart hebben, waarin slechts God kan lezen."

Menige plaatselijke Kerk heeft de behoefte aan zulk een statistisch overzicht reeds gevoeld. Telken jare worden in verschillende Kerken die statistische cijfers gegeven, uit welke vele en belangrijke conclusies kunnen worden getrokken. Voor een goed inzicht in de nooden onzer Kerken is het echter noodzakelijk, dat ook een generaal statistisch overzicht van alle Kerken wordt gegeven.

Voor ieder, die even nadenkt, zal het daarbij duidelijk zijn, dat wij niet kunnen volstaan me.t de cijfers der doopleden e-n belijdende leden. Naar onze meening moeten in zulk een overzicht ook verwerkt worden de cijfers der onttrekkingen en aansluitingen, die der vestiging en die van vertrek. Bovendien moet o.i. een onderzoek worden ingesteld naar het geboortecijfer en sterftecijfer. Tenslotte dient ook vastgesteld te worden het aantal huwelijken, dat kerkelijk werd bevestigd, terwijl daarbij onderscheid moet worden gemaakt tusschen gemengde en niet-gemengde huwelijken.

Zulk een statistiek dient den datum van 1 Januari als uitgangspunt te nemen. Deze datum komt overeen met vele statistieken van plaatselijke Kerken. Daarbij heeft dit tijdstip het voordeel, dat de publicaties, die van regeeringswege plaats hebben („Loop der bevolking"), allen omspannen een tijdperk van 1 Januari—31 December. Het geboortecijfer b.v. der Kerken kan dan op doeltreffende wijze vergeleken worden met het landscijfer. En zoo zouden in verschillend opzicht de landscijfers vergeleken kunnen worden met de kerkelijke gegevens. De cijfers der plaatselijke Kerken kunnen dan gesteld worden naast die der burgerlijke gemeenten.

Wij moeten dus zien te komen tot een tabellarisch overzicht, waarin iedere plaatselijke Kerk haar vaste plaats heeft. Zulk een overzicht heeft blijvende waarde. Immers over twintig jaar zullen de cijfers van dit jaar nog steeds hun waarde hebben. Vragen als: ging het geboortecijfer regelmatig vooi'uit, nam het aantal huwelijken toe, hoe staat het met de onttrekkingen aan de gemeenschap der Kerk, enz., kunnen dan beantwoord worden met verwijzing naar deze tabellen. Lijnen, welker bestaan vroeger slechts gegist kon worden en die niemand duidelijk kon waarnemen, worden dan op scherpe wijze zichtbaar. Een statistiek van één jaar is reeds van belang voor de beoordeeling der huidige constellatie, een statistiek, die tientallen jaren wordt bijgehouden, toont een historischen ontwikkelingsgang, die kan bedroeven of verblijden, en in elk geval van niet te onderschatten beteekenis is.

Het is dus te hopen, dat de aanstaande synode maatregelen zal nemen om te komen tot een doeltreffende en nauwkeurige statistiek, opgebouwd in overeenstem-

Wordt naar het hieronder gegeven model, waarva* het auteursrecht uitdrukkelijk wordt voorbehouden, een statistiek ingericht, zoo meenen wij, dat aan den eisch om goed te tellen, zooveel mogelijk is voldaan.

A. M. L.

Zooals ik verleden week reeds meedeelde, werdea me nog enkele giften in uitzicht gesteld, vóór ik de verantwoording van toen afsloot. Deze inmiddels ingekomen bijdragen tegelijk met andere vermeldende, moge ik thans als ontvangen voor hulp opleiding predikant Argentinië noteeren:

ƒ2.50 voor „student uit Z.-Amerika" van N.N. te Kapelle- Biezelinge (die ook andere bijdragen zond, elders verantwoord); ƒ1.50 van W. G. te Zw.; ƒ10.— van H. M. M. W. te A.; fS.— van ds C. v. R. te W.; ƒ2.50 van N. N. te De Lier; ƒ10.— van J. V. te U.; ƒ 2.50 van C. v. D. te B.; ƒ 1.—va» J. W. R. te B. („2e gift ter vergroting reisvreugde").

Samen derhalve ƒ35, —. Vriendelijk dank.

K. SCHILDER. Giro 127278.

De Groote Catechismus van Zacharias Ursinus. (XVL)

168. Waarom is 't ongeoorloofd God door beelden ie

Omdat het geen schepsel, maar alléén Gode toekomt, den vorm van den Godsdienst (eeredienst) en teekenen (getuigenissen) van de Goddelijke tegenwoordigheid in te stellen^).

God echter anders voor te stellen dan Hij is, is juist een zware beleediging van Hem.

169. Waarom verbiedt God niet slechts het dienen, maar ook het mahen van zulke beelden?

Opdat wij, door het hebben van zulke beelden, die hetzij gelegenheid hetzij aanleiding tot afgoderij kunnen zijn, niet schijnen met de afgodendienaars in te stemmen, of door het geven van aanleiding tot zondigen aan wie ook. God niet verzoeken.

170. Spreekt dit gebod dan alléén van de beelden? Niet slechts van deze, maar van allen eeredienst^), die door menschen uitgedacht is.

ni. Waarom heeft God een bedreiging^) en belofte aan dit gebod toegevoegd?

Opdat Hij ons van de afgoderij, als van één der grootste zonden, des te krachtiger zou afschrikken.

172. Waarom noemt God Zich de Sterke? "J Opdat wij Zijn macht om te wreeken zouden duchten.

173. Waarom noemt Bij' Zich Ijveraar?

Omdat Hij nooit ongestraft kan toelaten (wegens de grootte van deze misdaad), dat Zijn eer ook aan anderen gegeven wordt.

174. Waarom bedreigt Hij ook de nakomelingen der ondaren m-et straf?

Ten eerste, om de grootte van de zonde aan te wijzen, die niet alleen straffen brengt over hen, door wie ze volvoerd wordt, maar ook over hun nakomelingschap, indien God wil handelen naar de gestrengheid van Zijn gerechtigheid.

Ten tweede, opdat de menschen, althans uit vrees voor (Gods straf over) het nageslacht, zich van de zonden zouden onthouden.

175. Maar laat dan de gerechtigheid Gods toe, dat de nakomelingen gestraft worden wegens de zonden der ouders?

Geheel en al; want wij zijn zóó verdorven van natuur, at, tenzij God met bizondere barmhartigheid naar ons omziet, wij allen in de zonden van onze ouders volharden zouden.

176. Waarom belooft de Heere, dat Hij weldoen sal aan het nageslacht der vromen?

Ten eerste, om de grootte van Zijn barmhartigheid jegens de vromen uit te drukken, waardoor Hij niet slechts aan hen, maar ook aan hun nakomelingschap weldoet; evenalsof Hij ons te meer wil opwekken tot dankbaarheid en ijver voor Zijn eer.

Ten tweede, opdat Hij ons, door het toegezegde geluk onzer nakomelingen, zou winnen voor de vroomheid.

G. B.


1) Dit artikel leek ons bizonder geschikt voor het laatste nummer van dit kalenderjaar.

2) De cijfers in het Jaarboek worden aan de kerken gevraagd per datum 1 October. — Uitgevers.

3) Cultus divini formam et praesentiae divinae testimonia instituere.

4) De onmi cultu Dei.

5) Communicationem: mededeeling (hier: van bedreigende» aard).

Of moet hier misschien in plaats van communicationem gelezen worden comminationem (= bedreiging), welk woord ook in vraag 184 gebruikt wordt? Dan zouden wij met een druk- • fout te doen hebben.

Ursinus behandelt in zijn Catechismus major dus wel do Sanctie der wet, evenals Calvijn daaraan een geheele Zondagsafdeeling (XXIV) wijdt in zijn Catech. Genevensis. Onze Heidelb. Catech. behandelt de Sanctie der Wet niet.

6) Quare se fortem nominat? Vgl. antwoord 163, waar Ursinus spreekt van God als Sterke Ijveraar. Cf. El qanna. Exod. 20:5.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 december 1938

De Reformatie | 8 Pagina's

KERKELIJK LEVEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 december 1938

De Reformatie | 8 Pagina's